Samenvatting kennistoets 4.1
Zorginnovatie & Ondernemerschap
Adoptiebeslissing = de beslissing van een consument of bedrijf om een innovatie te kopen of
gebruiken. Er zijn een aantal bepalende factoren die meespelen bij de adoptiebeslissing:
Waargenomen productkenmerken hier gaat het niet om of het product ingewikkeld is om te
(leren) gebruiken, maar of klanten denken dat het product complex is.
Activiteiten van de aanbieder het gaat hier om een marketingplan van de aanbieder. Om enige
twijfels van klanten weg te nemen kan de aanbieder bijvoorbeeld introductiekorting en sampels
geven. Of ze kunnen speciale activiteiten organiseren om klanten te informeren over het nieuwe
product.
Kenmerken van de klant de meest relevante kenmerken zijn behoefte, beschikken over
voldoende geld en het hebben van kennis en toegang tot het product. Ook is de mate waarin een
klant geneigd is innovatief te zijn een kenmerk. Rogers ontwikkelde een bekend model waar hij vijf
soorten klanten onderscheidt:
Innovators: klanten die gedreven worden door het nieuwe in de innovatie. Het is niet belangrijk
voor deze klanten dat een product niet
perfect is, dit kan het zelfs aantrekkelijker
maken om het product te kopen.
Early adopters: de nieuwe mogelijkheden
van een innovatie zijn belangrijk. Ze zijn
‘visionair’.
Early majority: de pragmatische klanten.
Ze nemen geen risico en wachten tot de
innovatie zich heeft gewezen.
Late majority: de conservatieve klanten.
Ze staan negatief tegenover veranderingen en zullen alleen tot adoptie overgaan als ze het
gevoel hebben dat ze niet anders kunnen.
Laggards: de sceptische klanten. Ze zijn tegen innovaties en doen er alles aan om het niet te
hoeven gebruiken.
Externe factoren hier gaat het om concurrenten, overheid, (social)media, onafhankelijke externe
partijen (bijvoorbeeld experts op specifieke websites), de economische situatie en het weer.
Diffusie = het proces van verspreiding van een innovatie onder de leden van de doelgroep.
Factoren die invloed hebben op diffusie de middelen die besteedt worden aan de introductie, de
reputatie van de aanbieder, de aanwezigheid van een standaard en dominant ontwerp, de
beschikbaarheid van complementaire producten en diensten en de mate van concurrentie.
Productlevenscyclus = geeft een overzicht van
de veranderingen in de verkopen van een
product(categorie) in de loop der tijd.
Fasen van een productlevenscyclus
,Passieve weerstand = ontstaat zonder dat de klant zich bewust heeft verdiept in de innovatie.
Actieve weerstand = het gevolg van een bewuste evaluatie van de innovatie. Meestal is de conclusie
van de evaluatie dat de innovatie onvoldoende meerwaarde biedt.
MAYA-principe (most advanced, yet acceptable) = tijdens het ontwikkelproces wordt nagedacht over
eventuele weerstand van de klant. Het product wordt dan zo ontworpen dat de functionaliteit wel
verbetert, maar het uiterlijk blijft hetzelfde.
Horizontale samenwerking = als meerdere bedrijven in dezelfde markt tegen dezelfde weerstand aan
lopen. Bijvoorbeeld wanneer alle wijnbedrijven willen overstappen naar een schroefdop.
Verticale samenwerking = als de organisatie zich met de innovatie juist wil onderscheiden van andere
aanbieders. Samen met de andere aanbieders worden activiteiten ondernomen om de opvattingen
van klanten te veranderen.
Meten van de mate van succes = klantacceptatie, financiële prestaties, projectsucces, succes
innovatieprogramma en innovatievermogen organisatie.
First mover advantage = het (blijvende) concurrentievoordeel dat een organisatie heeft door als
eerste een innovatie op de markt te introduceren. Dit gebeurt vooral bij radicale innovaties. Grote
organisaties zijn minder goed in de pioniersrol, en kunnen beter de ‘fast second’-strategie kiezen.
Voordelen first movers leervoordelen, exclusieve toegang tot schaarse bronnen, klanten binden
via overstapkosten, netwerkeffecten, reputatievoordeel en referentiepunt bepalen.
Nadelen first movers de markt ontginnen (nog moeten zoeken naar de doelgroep), kinderziekten
in de technologie overwinnen, niet kunnen leren van anderen en meer risico nemen.
Reactiestrategieën voor gevestigde spelers = negeren, concentreren op het eigen bedrijfsmodel,
innovatie overnemen en beiden doen, volledig overstappen op de innovatie en de tegenaanval
inzetten door de radicale innovatie te innoveren.
Procesinnovaties = verbeteren de uitvoering van operationele activiteiten in een organisatie.
Business process redesign (BPR) = twee uitgangspunten zijn dat processen vaak over
afdelingsgrenzen heen gaan en dat processen klanten hebben.
Effecten procesinnovaties kostenverlaging, kwaliteitsverbetering, reactiesnelheid vergroten,
doorlooptijd verminderen en duurzaamheid vergroten.
Interne waardeketen = bestaat uit
primaire en ondersteunende
activiteiten.
Primaire activiteiten omvatten
de werkzaamheden waardoor de
organisatie waarde toevoegt in de
(externe) waardeketen.
Ondersteunende activiteiten
maken uitvoering van de primaire
activiteiten mogelijk.
,Externe waardeketen (bedrijfskolom of value chain management) = omvat alle activiteiten die te
maken hebben met de stroom en transformatie van goederen, vanaf het stadium van ruwe
grondstoffen tot de uiteindelijke gebruiker, alsmede de hiermee samenhangende informatiestromen.
Manieren om de externe waardeketen zijn:
Verticale integratie herverdeling van werkzaamheden tussen schakels in de waardeketen, dit kan
ertoe leiden dat schakels verdwijnen uit de waardeketen.
Uitbesteding (outsourcing) moet leiden tot kostenbesparing en heeft als voordeel dat de
activiteiten in het vervolg door echte specialisten worden uitgevoerd.
Supply chain management (ketenmanagement) de integratie van alle activiteiten in de
waardeketen door het verbeteren van de relaties tussen de partijen in de waardeketen, met als doel
versterking van de marktpositie van de gehele waardeketen.
Just in time (JIT)-management de timing en omvang van de aanlevering van de invoer verbeteren,
namelijk pas op het moment dat het nodig is en in de hoeveelheden die daadwerkelijk nodig zijn.
Benchmarking = methode van systematische vergelijking van processen en-of resultaten tussen twee
of meerdere organisaties.
Klantorder-ontkoppelpunt (KOOP) = het punt in de waardeketen vanaf waar producten klantspecifiek
worden. Het geeft aan waar het productieproces wordt gesplitst in een gedeelte ‘op voorraad’ en ‘op
order’ werken, dus afhankelijk van de wensen van een specifieke klant.
Lean Six Sigma = probleem oplossen en een proces verbeteren op een snellere en efficiëntere
manier.
Adopteren = het daadwerkelijk in gebruik nemen van een innovatieve technologie.
Managementinnovaties (sociale innovatie) = veranderingen in hoe leiding wordt gegeven in een
organisatie. Een aantal redelijk nieuwe voorbeelden van managementinnovaties zijn:
Slanke en platte organisaties: organisaties met minder ondersteunende functies en minder
hiërarchische lagen. Afslanking zorgt voor het beperken van het aantal ondersteunende
functies.
Netwerkorganisaties: de organisatie wordt geleid vanuit het besef dat de organisatie een
speler is in een netwerk van organisaties die gezamenlijk waarde creëren.
Empowerment: het vergroten van de bevoegdheid van medewerkers. Bij een gebrek is er het
gevaar dat medewerkers steeds meer taken krijgen.
Competentieontwikkeling: het ontwikkelen en benutten van talent in een organisatie.
Werken in crossfunctionele teams: de teams zijn samengesteld uit medewerkers van meerdere
afdelingen om verkokering tegen te gaan.
Scrum: van oorsprong een software-ontwikkelmethode die nu voor innovaties wordt gebruikt.
Zelfsturende eenheden: de omvang kan uiteenlopen van één persoon tot een geheel team.
Duurzaam ondernemen: hier staat de balans tussen profit, people en planet centraal.
, Morele oordeelsvorming
Ieder mens als persoon = bestaat uit vier dimensies.
Lichamelijke dimensie vraagt zorg als wassen, eten, kleden en rust.
Psychische dimensie vraagt zorg als troost, geruststelling, je hart mogen uitstorten.
Sociale dimensie vraagt zorg als opvang voor familie, inzicht in sociale rollen en aandacht voor
verandering in relaties.
Spirituele dimensie vraagt zorg als een gesprek over de zin van het leven, samen bidden, balans
van leven opmaken en het op nieuw verbinding aangaan met het eigen bestaan als mens.
Mensbeeld = het idee dat iemand heeft van wat een mens eigenlijk is.
Autonome mens = dominant. De mensen zijn zelfstandig en moeten over hun eigen leven kunnen
beslissen. De grootste bedreiging van deze soort is inmenging in zijn bestaansvrijheid.
Neo-liberale mensbeeld de autonome mens. Kenmerken hiervan zijn: vrijheid, zelfstandigheid,
zelfredzaamheid, zelfontplooiing, gelijke kansen en autonomie. Je bent wat je er zelf van maakt.
Zorgende mens = mensen zijn sociaal, relationeel, zorgen voor elkaar en zijn betrokken op elkaar. De
grootste bedreiging van deze soort is verlatenheid. Ze zien zichzelf als deel van een netwerk.
Zorgende mensbeeld zorgende mens. Kenmerken hiervan zijn: verbondenheid, betrokkenheid,
verantwoordelijkheid, concreetheid, contextualiteit en zorg.
Moraal = de gewoonten van een gemeenschap of gebruiken van een groep en de gedeelde
opvattingen over wat gedaan behoort te worden.
Moraliteit = de eigen houding of overtuiging van een individu, dat ervoor kiest om al dan niet die
gewoonten van een groep of een gemeenschap te volgen.
Ethiek = nadenken of samen spreken over het menselijk handelen en het samenleven van mensen en
wat daarin ‘goed’ en ‘kwaad’ is. Ook wel: reflectie.
Kernelementen zorgethiek = zorg begint bij de aandacht voor de ander, zorg moet georganiseerd
worden, zorg moet op een deskundige manier gebeuren en zorg betekent: kijken of je zorg adequaat
is (geweest).
Tronto’s definitie van zorgen = zorgen is een menselijke activiteit die alles omvat wat wij doen om
onze wereld zo in stand te houden, te continueren en te herstellen dat we daarin zo goed mogelijk
kunnen leven. Die wereld omvat lichamen, ons persoon zijn en onze omgeving de we trachten samen
te weven tot een complex, het leven ondersteunend web.
Het proces van zorgen =
1. Fase 1 oog hebben voor (caring about) (aandacht).
2. Fase 2 ervoor zorgen dat (taking care of) (verantwoordelijkheid).
3. Fase 3 zorgen (care-giving) (competentie).
4. Fase 4 het ontvangen van zorg (care receiving) (responsiviteit).
Proces van zorgen gebruiken bij het analyseren van wat er bij de zorg gebeurt.