Samenvatting KT 4.2
Gezondheidsbevordering en -preventie
Health Concept van Lalonde = een model om invloeden op gezondheid een plaats te geven. Het
bestaat uit vier onderdelen:
Endogene gezondheidsdeterminant intern milieu (human biology): factoren die zich in het
menselijk lichaam afspelen en die van invloed zijn op de gezondheid. Het wordt onderverdeeld
onder genetische en verworven factoren.
Genetische factoren afwijkingen in de genen, chromosomen, multifactoriële
gezondheidsproblemen en aanleg voor een gezondheidsprobleem.
Verworven factoren hoge bloeddruk, afwijking in immuunsysteem, hoog cholesterolgehalte,
wisselende glucosespiegel, overgewicht en obesitas, psychische (on)gezondheid, veroudering, etc.
Gezondheidsdeterminant leefstijl & gedrag (lifestyle): omvat allerlei gedragingen die een
positieve of negatieve invloed hebben op de gezondheid en/of een gezondheidsprobleem, zoals
gezondheidsvaardigheden, voedingsgedrag, alcohol- of drugsgebruik, rookgedrag,
bewegingsgedrag en seksueel gedrag.
Exogene gezondheidsdeterminant fysieke en maatschappelijke omgeving (physical & social
environment: de fysieke omgeving betreft factoren buiten het menselijke lichaam die van
invloed zijn op de gezondheid en het ontstaan of verergeren hiervan. De maatschappelijke
omgeving geeft de plaats van mensen weer binnen de maatschappij, zoals de SES (sociaal
economische status).
Fysische factoren milieufactoren (bijv. tabaksrook, verkeersgeluid, fijnstof, ozon en radon),
inrichting van de leefomgeving (inclusief de hoeveelheid en kwaliteit van het groen) en
klimaatverandering.
Chemische factoren dioxinen en PCB’s (polychloorbifenyelen) zijn voorbeelden van deze factoren.
Ook stank en luchtvervuiling vallen hieronder.
Biotische factoren levende organismen of resten ervan, zoals micro-organismen in het drink of
zwemwater. Ook allergenen vallen hieronder.
Gezondheidsdeterminant medische zorg & preventie (health care organization): dit gaat om
allerlei gezondheidszorgvoorzieningen. Ze kunnen curatief of preventief zijn.
Positieve effecten daling sterfte, grotere kwaliteit van leven, vroegtijdige zorg en behandeling.
Negatieve effecten resistentie tegen antibiotica, ziekenhuisinfecties en bijwerkingen van
geneesmiddelen.
Relatief risico (RR) = een maat die de sterkte van het verband tussen de gezondheidsdeterminanten
het optreden van het gezondheidsprobleem weergeeft. Bij een hoog RR is een blootstelling aan een
risicofactor erger dan bij een laag RR.
Populatie attributief risico (PAR) = geeft inzicht in het percentage ziektegevallen door blootstelling
aan de risicofactor in de bevolking en geeft dus aan hoeveel ziekte in de totale populatie te wijten is
aan een bepaalde risicofactor.
,Risicoverschil (RV) = het verschil in ziektefrequentie tussen mensen met een risicofactor en mensen
zonder die risicofactor.
Gezondheidsbevordering = gezondheidsvoorlichting, aanbieden van (zorg-)voorzieningen en wet- en
regelgeving. We willen mensen motiveren tot ander, gezonder gedrag.
Gezondheidsvoorlichting (health education) = de systematische en planmatige pogingen om leefstijl
& gedrag van mensen doelgericht te veranderen door hen te motiveren tot ander, gezonder gedrag.
Het leidt uiteindelijk tot een verbetering van de gezondheidssituatie of de kansen op gezondheid.
Gezondheidsbevordering en -voorlichting zijn gericht op het veranderen van ongewenst gedrag
en leefstijl die de gezondheid schaadt.
Intentioneel voorlichting = veranderen van ongunstig gedrag dat de gezondheid schaadt in een
leefstijl die de gezondheid ondersteunt. Hier ligt de nadruk op binnen het verpleegkundige beroep.
Peilers hiervoor zijn systematiek, doelgerichtheid en planmatigheid.
Systematiek start met een gezondheidsdeskundige analyse van het gezondheidsprobleem.
Doelgerichtheid de doelen zijn gericht op zowel de korte en de middellange als de lange termijn.
Planmatigheid dit zorgt voor gedragsbehoud.
Faciliterende voorlichting = kennisoverdracht of kennisvermeerdering.
Intervention Mapping (IM) = een protocol om op basis van evidence stapsgewijs een
gezondheidskundige interventie te ontwikkelen en uit te voeren. De voorloper hiervan wat het
PRECEED/PROCEED-model. De stappen van IM:
1. Gezondheidsdeskundige analyse
ASE-model het uitgangspunt is dat mensen kunnen aangeven waarom zijn zich op een bepaalde
manier gedragen. Het leert je zien waar de knelpunten voor verandering precies zitten bij een
bepaalde doelgroep.
Externe variabelen: hebben een indirecte invloed op het gedrag van mensen, bijvoorbeeld
geslacht, leeftijd, opleiding, religie of cultuur.
Attitudes: het resultaat van de afweging van de voor- en nadelen die een persoon verbonden
ziet aan het gedrag. De overwegingen voor het gewenste gedrag met de waardering of dit
positief of negatief zal zijn, hebben invloed op de intentie.
Sociale invloed: de mate waarin een persoon al dan niet instemt met de opvattingen van
mensen om hem heen. Het bevat sociale steun of druk.
Eigen-effectiviteit: de verwachting die een persoon heeft over de haalbaarheid van het gedrag.
Van invloed zijn eerdere ervaringen met het gedrag (enactive mastery experiences), observatie
van het gedrag van anderen (vicarious experiences), verbale overtuiging (verbal persuasion) en
lichamelijke en affectieve toestand (psysiologic and affective status).
Intentie: het (niet) van plan zijn om te veranderen. Wordt gevormd door een samenspel tussen
attitudes, sociale invloed en eigen-effectiviteit.
Barrières: belemmeren het omzetten van intentie in gedrag.
Vaardigheden: de mogelijkheden om intentie in gedrag om te zetten.
Gedrag: het gewenste gedrag.
, 2. Definiëren van de gedragsdoelen en specificeren van veranderingen die hiervan nodig zijn
Start met het richting geven aan het oplossen van het gezondheidsprobleem bij de patiënt. Wat
is het doel. Hoe veranderbaar is het gedrag en hoeveel tijd is er. Het start met einddoelen, deze
moeten specifiek en meetbaar zijn en te realiseren binnen een bepaalde tijdsperiode.
Gedragsdoelen zijn de beoogde effecten van de interventie, die richting geven aan de
interventie. Je beschrijft eerst het doel en daarna het probleem. Veranderdoelen geven zicht op
veranderingen die nodig zijn om de gedragsdoelen te behalen.
3. Theory-based methoden en theorieën, om de intentie en gedrag te veranderen
Bij het kiezen van een methode kijk je of het ertoe kan leiden dat het doel wordt behaald.
Risicoperceptie: als een patiënt zich realiseert dat bepaald gedrag een gezondheidsrisico met
zich meebrengt, is dit soms voldoende om hem te motiveren het eigen gedrag te veranderen.
Guided practice: mensen worden aangemoedigd vaardigheden te leren.
Action planning: is gericht op het plannen van de gedragsverandering, een concrete stap om
het zelfmanagement te verbeteren.
Coping planning: vraagt om het identificeren van hoog-risicosituaties die een gewenste
gedragsverandering in de weg zouden kunnen staan.
4. Ontwerp van gezondheidsdeskundige interventie
Tailoring: een computergestuurde gezondheidsvoorlichting op maat en gaat uit van de
behoeften en kenmerken van individuele ontvangers.
Model van gedragsverandering contact leggen met de patiënt -> veranderen van attitudes ->
veranderen van sociale invloed -> veranderen van eigeneffectiviteit -> gedragsverandering ->
gedragsbehoud. Dit model bevorderd het zelfmanagement van de patiënt.
Stages of change precontemplatie (geen verandering overwegen) -> contemplatie
(overwegen op lange termijn) -> preparatie (overwegen op korte termijn) -> actie (verandering
starten) -> consolidatie (verandering vasthouden).
5. Implementatieplan
Hier beschrijf je hoe de gezondheidsdeskundige interventie uitgevoerd zou moeten gaan
worden. Ook beschrijf je hoe de verspreiding van de interventie planmatig kan worden
uitgevoerd.
6. Evaluatieplan
Neem in het evaluatieplan de doelen op en evalueer hoe de interventie is verlopen. Je
evalueert het proces en het effect.
Doelen zelfmanagementinterventies = verandering van gezondheidsdeterminanten, intentie en het
zelfmanagementgedrag van de patiënt.
Elementen zelfmanagementinterventies = afgestemd op de behoefte, de patiënt is in staat om
zichzelf te managen, er wordt support geboden, de patiënt is in staat het gedrag eigen te maken en
de patiënt wordt ondersteunt in het ontwikkelen van effectieve vaardigheden.
Zorgstandaard dementie = bedoeld voor professionals en heeft als doel om in algemene termen te
beschrijven wat vanuit het perspectief van de personen met dementie en hun mantelzorgers goede
dementiezorg en -ondersteuning is.
Doelen zorgstandaard dementie het voeren van adequaat kwaliteitsbeleid, de
informatievoorziening over dementie en het aanbod naar alle betrokken doelgroepen, transparante
communicatie tussen patiënten, het uitgangspunt voor het opstellen van regionale zorgprogramma’s
en het uitgangspunt voor aanpassen/ontwikkelen van relevante beroepsopleidingen.