Samenvatting literatuur taak 1
Boer, den J. A., Ormel, J., Praag van, H. M., Westenberg, H. G. M., &
D’haenen, H. (1999). Handboek stemmingstoornissen. Maarssen:
Elsevier/De Tijdstroom. (SL WM 171)
Hoofdstuk 7 Depressie, angst en agressie
2. Comorbiditeit
- Bij dysthymie bij 22% van de gevallen ook een gegeneraliseerde angststoornis
vastgesteld.
- Bij depressieve stoornis bij 14% ook een paniekstoornis vastgesteld.
- Bij 18% van de patiënten met paniekstoornis en bij 17% van de patiënten met een
gegeneraliseerde angststoornis wordt een comorbide depressie gediagnosticeerd.
- Comorbide paniekstoornis komt voor bij 36,8% van de bipolaire depressies, bij 31,4%
van de unipolaire depressies en 13% van de dysthyme depressies.
- Gegeneraliseerde angststoornis komt voor bij 65,2% van de patiënten met
dysthymie, bij 31,6% van de patiënten met bipolaire depressies en 37,1% van de
patiënten met unipolaire depressies.
- Uit onderzoek van Dobson en Cheung(1990) bleek dat in 42-100% van de gevallen
met depressies een angststoornis bestaat of is voorgekomen, en bij 17-65% van de
gevallen met een angststoornis een depressie.
Relatie tussen depressie en angst is niet duidelijk er bestaan 2 mogelijkheden:
1. Angststoornis wordt veroorzaakt door stemmingsstoornis of omgekeerd
2. Beide stoornissen komen voort uit een zelfde diathese (=vatbaarheidsfactor). Dat wil
zeggen dat angst en depressie 2 verschillende fenotype uitingen zijn van hetzelfde
onderliggende genotype.
tegenargument: als dit zo zou zijn zouden familieleden van patiënten met depressie
een verhoogde kans hebben op angststoornissen en andersom en hier is geen
overtuigend bewijs van gevonden.
Hoofdstuk 3 epidemiologische aspecten van stemmingsstoornissen
5.8 Comorbiditeit depressie en dysthymie
- Bij 18% v/d angststoornissen ook een depressie aanwezig, life time prevalence 20%
- Bij vrouwen comorbiditeit angststoornis en depressie 2x zo groot als bij mannen
- Depressie komt nog al eens voor in combinatie met chronische somatische aandoeningen.
Neemt toe met niveau van gezondheidszorg met prevalentiecijfers rond de 3-5% voor de
bevolking, 5-10% in de populatie die op eerstelijns spreekuur komt, tot 6-14% bij
ziekenhuispatiënten.
6.8 Comorbiditeit manische en bipolaire affectieve stoornissen
- Bij het verdwijnen van de manie komen depressie, angststoornis, sociale fobie en agorafobie
vaak voor
- Comorbiditeit zou vaker bij vrouwen voorkomen
, - Paniekstoornis zou vaak voorkomen samen met lichtere bipolaire aandoeningen
(cyclothymie en bipolair II)
- Er zou een sterk verband zijn met alcoholmisbruik dat zou verminderen naar verloop van tijd;
maar het beloop hangt samen met de volgorde: als alcoholmisbruik vóór bipolariteit
optreedt is het beloop goedaardiger dan andersom
- Er is ook comorbiditeit met drugsgebruik
- In combinatie met angststoornis is er een verhoogd risico op alcoholmisbruik
- Er is gesuggereerd dat DSM IIIR persoonlijkheidsstoornissen vaak samenhangen met
bipolariteit, maar dir kan door diagnosebias komen
- Er is een clustering van bipolariteit met eetstoornissen
Hoofdstuk 3: epidemiologische aspecten van stemmingsstoornissen
Depressie en dysthyme stoornis (blz 57)
Incidentie en prevalentie:
In de bevolking
Tabel 3.2 blz 58
% Eenmaands prevalentie Incidentie Eenjaars prevalentie
Affectieve stoornissen 5.2 4.3 9.5
bipolair 0.6 0.5 1.2
unipolaire depressie 1.8 3.2 5.0
dysthymie 3.3 2.1 5.4
De tabel laat zien dat unipolaire depressie een meer episodisch karakter heeft dan dysthymie en de
bipolaire stoornis. Als de puntprevalentie/incidentieratio laag is, onderstreept dit het episodische
karakter van een stoornis. Het omgekeerde (puntprevalentie is gelijk aan of hoger dan de incidentie)
duidt op de relatieve chroniciteit van een stoornis.
De incidentie van mannen (recidiverende) depressie varieerde aanzienlijk met sekse en leeftijd. Bij
mannen nam de waarschijnlijkheid van het ontstaan van een depressie monotoon af met de leeftijd.
Bij vrouwen was er een toename met de leeftijd, met een piek tussen het veertigste en vijftigste
levensjaar en daarna een afname.
Depressie
De puntprevalentie van de depressie in de bevolking variëren van 4.8 – 7.4% volgens ICD-studies en
van 2.2 – 2.7% volgens DSM-studies.
De jaarprevalentie bedraagt 3.0% in ECA-studies en 5.8% in NEMESIS studie en 10.3% in NCS-studies..
De lifetime-prevalentie varieert tussen de 4.6 en 12.6%.
Dysthymie
De lifetime-prevalentie varieert van 3.3 tot 7.0%. Dysthymie gaat vaak samen met een depressie in
engere zin (dubbele depressie) 42% van de mensen met een dysthyme stoornis heeft ook een
lifetime-geschiedenis van depressie.
In de eerstelijn
Maandprevalentie van depressie onder de spreekuurpopulatie van huisartsen is ongeveer 2 keer zo
hoog als die in de bevolking 13.5% volgens ICD en 11.1% volgens DSM. Ofwel 10 per 100
, spreekuurconsulten. Ook de jaar- en lifetime-prevalenties zijn aanzienlijk hoger.
50 tot 77% van de depressies in spreekuurpopulaties worden door de huisarts herkend.
In de GGZ
Een kwart van de herkende depressies van 16 tot 65 jaar wordt doorverwezen naar de GGZ. Dus dan
verwachten we op het vierde niveau (totale GGZ) een jaarprevalentie van 8-10 per 1000 personen
van 16-65.
Het filtermodel voor unipolaire depressie
Niveau Filter Prevalentie
Gemeenschap Ziektegedrag ↓ 58-90
Eerste lijn (totaal) Herkenning ↓ 50-75
Eerste lijn (herkend) Verwijzing ↓ 40-50
GGZ-instellingen (totaal) Opname ↓ 6.4
Opgenomen 1.5
Kenmerken
Geslacht
o Unipolaire depressie komt meer voor bij vrouwen dan bij mannen (2:1).
o Dysthymie meer bij vrouwen dan bij mannen (2 tot 3 keer zo vaak).
o Verklaring:
Een artefact, doordat vrouwen wellicht op een andere wijze symptomen
rapporteren dan mannen.
Bij mannen andere kunnen stoornissen, zoals antisociaal gedrag of
alcohol/drugsmisbruik de depressie maskeren.
Biologische kwetsbaarheid, afhankelijkheid en aangeleerde hulpeloosheid,
stress en psychologische gevolgen van sociale achterstelling,
Premenstruele klachten en het gebruik van contraceptiva hebben een klein
effect op de prevalentie
Postnatale periode hangt samen met een toegenomen risico op depressieve
klachten.
Hoge prevalentie bij vrouwen lijkt grotendeels het gevolg van een hogere
incidentie van een eerste episode bij vrouwen.
Burgerlijke staat: vaker alleenstaanden en gescheiden mensen
meer gescheiden mannen dan gescheiden vrouwen
SES: bij afnemende opleiding en inkomen een toenemende prevalentie. Hoogste prevalentie
bij werklozen, arbeidsongeschikten en huisvrouwen zonder een betaalde baan. Niet ontdekt
wat oorzaak of gevolg is.
Manische en bipolaire affectieve stoornissen (blz 68)
Incidentie en prevalentie
Alleen de zeer grote studies met steekproeven van meer dan 10.000 leveren redelijk betrouwbare
schattingen op bij de niet-geïnstitutionaliseerde populatie. Toch blijft hypomanie moeilijk met
zekerheid vast te stellen in de bevolkingspopulatie, omdat lijders hun (hypo)manie vaak niet als
abnormaal ervaren, waardoor minder ernstige gevallen moeilijk te onderscheiden zijn van normale
vrolijkheid.
lifetime-prevalentie: