Samenvatting Dovenstudies
Doelstellingen
De dovengemeenschap
In Nederland zijn circa 1,3 miljoen mensen die niet alles kunnen horen. Omstreeks 475.000 mensen
ondervinden in het dagelijkse leven hinder van hun gehoorverlies. Ongeveer 10 tot 13 duizend
mensen zijn doof of zwaar slechthorend.
Mensen kunnen op alle leeftijden doof of slechthorend worden. Er zijn verschillende oorzaken voor
doofheid, zoals erfelijkheid, rode hond bij de aanstaande moeder, hersenvliesontsteking, virusinfectie,
geneesmiddelen, vergiftigingen, ontstekingen, ongelukken of lawaai. Maar vaak is de oorzaak
onbekend.
Doelgroepen:
Slechthorende zijn mensen met een verminderd gehoor, variërend van licht tot zwaar
slechthorend. De taalverwerving van slechthorende is afhankelijk van de mate van het
gehoorverlies.
Plots- en laatdoven zijn mensen die op jeugdige of volwassen leeftijd doof zijn geworden. Dat
kan langzaam gaan (laatdoof) of van het ene op het andere moment (plotsdoof). Deze
mensen zijn postlinguaal doof, dat betekend dat zij doof zijn geworden nadat hun
taalverwerving voltooid was. Je kunt aan deze mensen vaak niet horen dat zij doof zijn.
Prelinguaal doven zijn mensen die vanaf hun geboorte doof zijn, of die voor het derde jaar
doof zijn geworden, dus voor de taalverwerving.
Meervoudig gehandicapte doven, zijn doven die naast hun doofheid nog een andere handicap
hebben. Dat kan een zintuiglijke handicap zijn, maar ook een lichamelijke handicap. Ook zijn
er doven met een combinatie van meerdere handicaps.
Doof-blinden zijn mensen die zowel auditief als visueel gehandicapt zijn. Ondanks het woord
„doof-blind‟ zijn de meeste doof-blinden niet zowel volledig doof als volledig blind. Het is een
verzamelnaam voor alle varianten in de combinatie slechtziendheid/blindheid en
slechthorendheid/doofheid.
Allochtone doven hebben naast hun doofheid ook te maken met een andere culturele
achtergrond. Dat maakt hen binnen de groep van doven tot een aparte groep, zoals dat bij
horende ook het geval is.
Doven hebben voor de communicatie geen bruikbare gehoorresten, waardoor zij in een gesprek
zonder doventolk afhankelijk zijn van spraakafzien (liplezen). Slecht 40% van de woorden kan
afgelezen worden, de rest moet gegokt worden.
Nederlandse gebarentaal
Voor doven is Nederlands een tweede taal, de Nederlandse Gebarentaal is een echte taal met een
eigen grammatica en eigen gebarenschat.
Gebarentalen hebben een eigen gebarenschat, eigen grammatica en eigen uitdrukkingen. Het zijn
volwaardige talen, waarmee je alles kunt „zeggen‟ wat je maar zou willen. Net zoals gesproken talen
zijn gebarentalen ontstaan, toen mensen behoefte kregen aan communicatie. Daarom zijn
gebarentalen niet internationaal. Gebarentalen zijn over het algemeen landstalen, vaak met
verschillende dialecten. In Nederland wordt de Nederlandse Gebarentaal gebruikt. De grammatica van
de NGT en veel uitdrukkingen zijn overal in Nederland hetzelfde. Maar er bestaan in Nederland wel vijf
varianten, die zijn ontstaan rond de vestigingsplaatsen van de doveninstituten.
In 1988 heeft het Europees Parlement gebarentalen officieel erkend als de taal van doven. Tot nu toe
heeft de Nederlandse regering deze erkenning echter niet overgenomen. Het NGT is dus nog geen
officiële taal. De voorwaarden waarop de NGT erkend moet worden is op het moment nog een punt
van discussie.
Gebarentalen:
Het Nederlands handalfabet is een (klein) onderdeel van de NGT. Het handalfabet wordt
vooral gebruikt als hulpmiddelen voor het uitspellen van namen. Vooral horende mensen
gebruiken het ook voor het spellen van woorden waarvoor ze het gebaar (nog) niet weten.
, Bij de Vierhanden-gebarentaal wordt gebruik gemaakt van dezelfde gebaren als bij de NGT.
Het verschil is dat de doof-blinde tijdens het gebaren losjes de handen van de
gesprekspartner vasthoudt. Zo kan hij/zij voelen wat de ander gebaart.
Het vingerspellen-in-de-hand is direct afgeleid van het gewone alfabet. Men drukt de letter in
de handpalm van de doof-blinde. De regel is dat men met rechts spelt in de rechterhand van
de doof-blinde.
Bij Nederlands ondersteund met gebaren (NmG) wordt Nederlands gesproken, waarbij dit
ondersteund wordt met gebaren uit de NGT, als een soort ondertiteling.
Verschil tussen doven en slechthorenden
1. Verschillen in Audiogram: in Nederland noemt men kinderen met een gehoorverlies van 70 tot
90 dB zwaar slechthorend en kinderen met een gehoorverlies van meer dan 90 dB doof. Deze
grens is niet overal hetzelfde.
2. Verschillen in maatschappelijk functioneren: van doofheid spreekt men als iemand zelfs met
een hoorapparaat een gesprek met één persoon niet kan volgen.
3. Verschil in cultuur: de meeste slechthorenden beheersen de gebarentaal niet en behoren
meestal niet tot de dovenwereld. Slechthorenden zitten vaak tussen de horende wereld en de
dovenwereld in en worden door beide werelden niet volledig geaccepteerd.
Een Audiogram geeft een aanwijzing voor de mate van doofheid of slechthorendheid, maar hoe
mensen dat ervaren en wat zij doen met het nog beschikbare gehoor is een heel ander verhaal.
Doofstom
Voor 1750 kregen de meeste doven geen onderwijs. Zij waren doof en stom, konden niet spreken. in
de periode van 1750 tot 1880 bloeide het onderwijs aan doven op dankzij de inspanningen van enkele
pioniers binnen de kerk. Doven leerden in het onderwijs toen wel lezen en schrijven, maar niet
spreken. Sinds het congres van dovenonderwijzers dat in 1880 in Milaan plaatsvond, werd het gebruik
van gebaren in het onderwijs verboden. Doven moesten leren spreken en liplezen. Vanaf die tijd
krijgen dove kinderen spraakonderwijs, waardoor de meesten tot spreken komen, hoewel meestal
voor vreemden niet goed verstaanbaar. Toch blijft het publiek het woord „doofstom‟ gebruiken.
Doofzijn
Kinderen hebben tijd nodig om te verwerken dat zij anders zijn dan anderen. De meeste doven
kinderen (95%) wordt in een horend gezin geboren. Sommige dove kinderen denken daarom dat zij
later, als zij groot zijn, horend zullen worden net als hun ouders. Hoe een kind zich voelt is mede
afhankelijk van de houding van de ouders tegenover de doofheid. Het is ook belangrijk dat de school
niet negatief tegenover gebaren staat en dat de onderwijzers ook gebaren gebruiken, zodat het leren
minder moeizaam verloopt. Voor kinderen die in een internaat voor doven zijn opgegroeid is de
overgang naar een zelfstandig leven in de horende maatschappij vaak te groot. Het leven in de
horende maatschappij brengt veel problemen met zich mee op het gebied van communicatie en
informatie. In de dovengemeenschap voelen veel dove mensen zich thuis, omdat daar (vrijwel) geen
taalproblemen zijn. Doofheid is dus geen medisch maar een sociaal probleem.
Doven lopen in de huidige informatiemaatschappij vaak een informatieachterstand op.
Voor mensen die doof geboren zijn of voor het derde jaar doof zijn geworden, is geluid onbekend. Zij
missen het geluid niet, omdat zij niet weten wat het is. Horende mensen hebben echter de neiging om
doven het gemis van geluid aan te praten. Mensen die op latere leeftijd doof zijn geworden, weten wat
geluid is en missen het daarom eerder, vooral muziek en stemmen. Als je niet kan horen, is omgaan
met horende mensen moeilijk. Je mist niet het geluid, maar de communicatie en de informatie die het
geluid met zich meebrengt.
De meeste doven zouden liever horend geweest zijn, maar nu zij eenmaal doof zijn, willen ze niet
graag alsnog horend worden. Doof zijn is niet alleen „niet kunnen horen‟, doof zijn brengt ook een
andere belevingswereld, taal en cultuur met zich mee, kortom een eigen identiteit.
Onderzoek in het buitenland wijst uit dat drie tot vijf maal zoveel doven als niet-doven psychische
problemen hebben. Die problemen zijn meestal een gevolg van het gebrek aan communicatie en dus
contact.
, Zelfstandigheid, leven, wonen en werken
In principe kunnen doven alles, behalve horen. Een voorwaarde is echter wel dat de privé en
werksituatie aan het niet kunnen horen zijn aangepast, zodat doven voor informatie en communicatie
niet steeds afhankelijk zijn van horende.
In principe kunnen doven alle beroepen uitoefenen, behalve die beroepen waarbij geluid een rol
speelt. In de praktijk hebben doven vaak beroepen die met handwerk te maken hebben. Dat komt
omdat de scholen niet openstonden voor andere mogelijkheden.
Individuele contacten met collega‟s zijn over het algemeen redelijk goed. Horende collega‟s doen hun
best om langzaam te spreken en raken gewend aan de stem van de dove. Steeds meer horende
collega‟s van doven volgen een gebarencursus om de communicatie te verbeteren. Contacten met
collega‟s als groep zijn meestal slecht.
Sociale mobiliteit = het vermogen om drempelvrij sociale interacties aan te gaan.
Historisch perspectief cultuur
De oorsprong ligt in het Latijnse woord colere.
Colere = bewerken, verzorgen.
Cultura = bewerken van de bodem, van het land.
Cultura agri = in cultuur brengen van akker, landbouw.
Cultura anima = in cultuur brengen van geest, hoe je met je geest dingen opvat.
Je geest staat lost van je fysieke lichaam. Het doel daarvan is dat mensen met elkaar kunnen
samenleven, dat ze dingen samen kunnen delen.
e
16 eeuw Renaissance: verlichting, geestelijke vorming van het individu, ontstaan van cultura anima.
Vroeger dacht men dat doof zijn een straf was van God. Tijdens de verlichting dacht men hoe kunnen
wij doven toch iets aanleren. Doven moesten de mogelijkheid krijgen de bijbel te kunnen lezen, want
zonder bijbel konden mensen niet in de hemel komen en doven hadden ook het recht in de hemel te
komen. Er werd een manier gezocht dit aan te leren. Dit werd gedaan door middel van gebarentaal.
Ook konden doven mensen beroepen leren. Zodat ze nuttige mensen van de samenleving zouden
worden en niet meer afhankelijk zouden zijn van andere mensen in de samenleving.
Westerse mensen gingen de wereld ontdekken, ze gingen allerlei landen ontdekken. De westerse
vonden dat zij een superieure cultuur hadden, de andere culturen waren lagere culturen. Ze noemden
dat primitief.
e e
18 en 19 eeuw:
- Cultuur/beschaving als bezit van de burger in de moderne samenleving.
- Beoefening van kunsten en wetenschappen.
- Superieur aan andere culturen.
e
Vanaf 19 eeuw:
Cultuur werd niet meer getypeerd als netjes eten, normen en waarden, maar als mooie beelden en
kunst. In die eeuw werd de term cultuur verschoven, dit werd beïnvloed door de antropologie. Toen
werd gekeken naar de oorspronkelijke betekenis van cultuur, datgene wat mensen met elkaar bind,
dus het geestelijke. Als mensen bij elkaar waren, wat deze mensen met elkaar bond. Dat werd cultuur
genoemd. En het maakte niet uit waar je vandaan kwam, maar de aspecten die de mensen met elkaar
verbond. Er waren geen culturen beter dan andere culturen. Bepaalde cultuur past bij bepaalde
mensen, bij bepaalde levensomstandigheden.
- hele maatschappelijke leven als cultuurproces.
- geen waardeverschillen tussen culturen.
Cultuur
Ieder individu draagt patronen in zich van denken, voelen en potentieel handelen die in de loop van
haar of zijn leven zijn aangeleerd. Veel hiervan wordt opgedaan in de vroege kindertijd, omdat een