100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Financiële Markten - Boek: Geld, Internationale Economische Betrekkingen en Bedrijfsomgeving €7,49   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Financiële Markten - Boek: Geld, Internationale Economische Betrekkingen en Bedrijfsomgeving

 10 keer bekeken  1 keer verkocht

Dit document bevat een samenvatting van de hoofdstukken 1 t/m 5 uit het boek Geld, Internationale Economische Betrekkingen en Bedrijfsomgeving. Deze hoofdstukken moet je weten voor het tentamen van het vak Financiële Markten. Met behulp van deze samenvatting een 9,3 behaald.

Voorbeeld 4 van de 42  pagina's

  • Nee
  • Hoofdstuk 1 t/m 5
  • 18 juni 2021
  • 42
  • 2018/2019
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (3)
avatar-seller
elsbethrondaan
H1. Aanbod van geld
§1. Geld en het economisch proces
1.1.1 Functies van geld

Goederenruileconomie = economie waarbij landbouwers en de bedrijfjes in de dorpen producten
met elkaar ruilen die ze zelf echt niet kunnen maken. In zo’n samenleving bestaan een beperkt aantal
beroepen zoals smeden, timmerlieden, bakkers, boeren en slagers.

Het proces van ruilen kost veel tijd en moeite, dit zijn kosten en die worden ook wel transactiekosten
genoemd  elke producent moet een ander vinden die het product nodig heeft dat hij maakt en hij
moet zelf behoefte hebben aan het product dat zijn klant maakt.

Naarmate de economie ingewikkelder wordt, wordt de noodzaak tot ruil groter  de arbeidsdeling
neemt namelijk toe.

Het gebruik van geld kan de transactiekosten sterk verminderen  algemeen aanvaard ruilmiddel
waarmee ze met iedereen producten kunnen ruilen. Leveranciers en afnemers hoeven niet per se
met elkaar hun goederen te ruilen want zij kunnen ruilen tegen geld en dat geld weer bij derden
besteden.

Functies van geld binnen de economie:

- Geld als ruilmiddel  geld splitst de ruil van goederen in twee delen: klant en leverancier
kunnen verschillende partijen zijn. Gebruik van geld maakt ook een tijdsverschil tussen
verkoop en aankoop mogelijk. Geld is ongedifferentieerde koopkracht, daarom wordt geld
ook wel liquide middelen genoemd.
- Geld als rekeneenheid  geld is een maatstaaf waarin we de waarde van goederen en
producten kunnen uitdrukken. Het gebruik van geld vermindert het aantal prijzen in
vergelijking tot een goederenruileconomie, want elk goed hoeft niet meer uitgedrukt te
worden in alle andere goederen. Het gebruik van geld maakt een economie veel
transparanter, omdat er vergelijking tussen producten mogelijk is.
- Geld als oppotmiddel  je kunt met geld bestedingen uitstellen door te sparen of
bestedingen naar voren halen door te lenen. Opgepot geld = geld dat mensen als
vermogensobject aanhouden (door te sparen).

1.1.2 Geldstelsel in de Europese Unie

Negentien landen van de EU maken deel uit van de Economische en Monetaire Unie (EMU), deze
landen gebruiken allemaal de euro als munteenheid en worden aangeduid als de eurozone.

De oprichting van de eurozone heeft de ruilmiddelfunctie van geld versterkt. Het omwisselen van
Europese valuta’s ging gepaard met hoge kosten, dit verslechterde de concurrentiepositie van
Europa. Nu zijn er geen kosten meer voor het omwisselen van de verschillende valuta’s.

Ook is er geen onzekerheid meer over de onderlinge waarde van de wisselkoersen van de valuta’s in
de eurozone  er hoeft geen rekening worden gehouden met wisselkoersveranderingen  geen
valutarisico.

De functie van geld als rekeneenheid is ook verbetert: overal in de eurozone worden de prijzen in
euro’s uitgedrukt en zijn ze dus makkelijk te vergelijken.

,Ook kan geld beter functioneren als oppotmiddel, omdat grensoverschrijdende beleggingen een stuk
eenvoudiger worden  geen omwisselkosten meer en geen risico dat een vreemde valuta in waarde
daalt.

1.1.3 Inflatie en de efficiëntie van geld

Inflatie is vaak een gevolg van het streven van sociaaleconomische groeperingen, zoals werkgevers,
werknemers en de overheid, naar hun deelbelangen. Werkgevers zullen de prijzen verhogen om hun
opbrengsten te vergroten. Eerst zullen de winsten toenemen, maar als de werknemers erin slagen
loonsverhoging te krijgen, zullen de kosten stijgen. Als de lonen meer stijgen dan de prijzen, stijgt de
koopkracht van de werknemers. Inflatie is gunstig voor de overheid, omdat de staatsschuld kan
worden afgelost met geld dat steeds minder waard wordt.

Voor de economie als geheel is inflatie rampzalig, want de welvaart daalt sterk. Inflatie is een teken
dat het streven naar deelbelangen van bepaalde belangengroepen sterker is dan het nastreven van
het algemeen belang  ongestoorde uitoefening van de functies van geld.

Bij hyperinflatie staat de functie van geld als ruilmiddel flink onder druk. Bedrijven moeten na
verkoop van goederen hun verdiende geld zo snel mogelijk weer omzetten in materiële goederen 
er is dus eigenlijk geen tijdsverschil meer tussen verkoop en aankoop.

Inflatie wordt dus een zelfversterkend proces: als de overheid al aangeeft hoe hoog de inflatie zal
zijn, zullen bedrijven hun prijzen verhogen. Er kunnen verschillen ontstaan tussen de verwachtingen
van de regering en de werkelijke prijsverhogingen  dit leidt tot onzekerheid over de inflatie in de
toekomst. Er ontstaat niet alleen onzekerheid over de hoogte van de prijzen, maar ook over de
prijsverhoudingen in de toekomst.

De waardemaatstaf van goederen heeft geen enkele betekenis meer bij hyperinflatie  ze gelden
alleen voor korte termijn. Er moeten dus overgegaan worden op waardering naar
vervangingswaarde, dit kost veel geld.

De functie van geld als oppotmiddel kan ook niet meer uitgeoefend worden, vanwege de snelle
waardeverandering van het geld in de kas.

§2. Geldsoorten
1.2.1 Munten en de rol van de overheid

Vroeger werden stukken edelmetaal, goud of zilver, gebruikt als ruilmiddel. De waarde van een
edelmetaal hing af van de vraag en het aanbod. De vraag komt uit de behoefte aan het betaalmiddel
en het aanbod door de productiekosten (het vinden) van de edelmetalen. De waarde van geld is dus
afhankelijk van de marktwaarde van metalen. De marktwaarde wordt intrinsieke waarde van geld
genoemd.

Het ruilen werd eenvoudiger toen de overheid stukken edelmetaal in omloop bracht met daarop een
stempel die de gegarandeerde waarde van de munt aangaf. Het geld kreeg hierdoor een nominale
waarde  de waarde staat op de munt vermeld. Hierdoor daalden de transactiekosten. Overheden
lieten speciale bedrijven de munten maken  de Munt.

In ontwikkelde geldeconomieën is de uitgifte van munten nog steeds een taak van de overheid. De
munten worden tegenwoordig niet meer gemaakt van edelmetalen, het verband tussen de
intrinsieke waarde en de nominale waarde is er dus niet meer. Alleen de nominale waarde is nog van
belang.

,1.2.2 Bankbiljetten en de rol van de centrale bank

Specialisten op financieel gebied, kassiers en geldwisselaars die zich vooral met het omwisselen van
munten bezighielden, gingen nieuwe financiële producten ontwikkelen. Zij namen edelmetaal van
cliënten in bewaring en gaven daarvoor een ontvangstbewijs, de promessen, af. Uit de promessen
zijn bankbiljetten ontstaan. Later ging de centrale bank zich ermee bemoeien  de uitgifte van
bankbiljetten is nu een monopolie van de centrale bank.

Proces van het ontstaan van bankbiljetten:

1. Een kassier neemt goud in bewaring in ruil voor promessen.
2. De bankier leent promessen uit aan debiteuren.
3. De centrale bank geeft de promessen uit als bankbiljetten in omloop.

De kassier heeft het goud als bezitting op de debetzijde staan en de promessen als schulden op de
creditkant. De promessen werden alleen ingewisseld tegen goud als de cliënt een betaling moest
doen, maar het was veel makkelijker om te betalen met promessen  besparing risico verlies en
diefstal bij inwisseling kassier.

Hierdoor ontstond de mogelijkheid voor kassiers om promessen uit te geven zonder daarvoor goud
in te wisselen. Ze sloten dus eigenlijk een lening af met de cliënten. De geleende promessen werden
gebruikt voor het betalen van transacties. De promessen functioneerden dus als geld. door
promessen uit de lenen aan debiteuren, ontstond nieuw geld. Kassiers deden op deze wijze aan
geldschepping en vervulden de functie van een bankier.

Bankiers gaven dus promessen(schuldbewijzen) af aan debiteuren, de debiteuren aanvaarden dus
een schuld aan de bank  geldschepping door wederzijdse schuldaanvaarding. De bankier heeft de
debiteuren als bezit aan de debetkant staan.

Doordat de kassier meer promessen heeft uitgegeven dan hij goud in de kas heeft is hij een bankier.
De bank lost dus het geldtekort van debiteuren op, maar de debiteuren moeten dit geld met rente
terugbetalen. De bankier loopt het risico dat de debiteur niet aan zijn rente- en aflossingsplicht kan
voldoen  de debiteur wordt dan ‘dubieus’ (dubieuze debiteur). Hierdoor moeten de debiteuren
worden afgeschreven en krijgt de bankier geen geld terug, de bankier wordt dan insolvabel  het
bedrag aan schuldbekentenissen is veel groter dan de overgebleven activa (het goud en debiteuren).
Hierdoor wilden houders van schuldbekentenissen deze inwisselen voor goud, maar zoveel goud had
de bankier niet. De bank werd dus illiquide en ging failliet. Banken worden tegenwoordig overeind
gehouden door de overheid, anders zou het gehele financiële systeem zijn ingestort.

De promesse is de voorloper van het bankbiljet. Op den duur werden in de meeste landen de uitgifte
van bankbiljetten verzorgd door de centrale bank. Zij mochten bankbiljetten uitgeven met een
goudvoorraad of valutategoeden (deviezen) als dekking. Tegenwoordig doet de centrale bank alleen
nog maar zaken met andere banken, de algemene banken. Als deze banken bankbiljetten nodig
hebben, kunnen zij deze bij de centrale bank kopen of lenen. Gezinnen en bedrijven kunnen goud en
deviezen hebben ingewisseld voor bankbiljetten, maar banken kunnen dit ook gedaan hebben. Voor
een ander deel zijn de bankbiljetten aan de banken geleend. De balans van de centrale bank ziet er
dus als volgt uit: aan de debetzijde staan het goud en de deviezen en de leningen aan banken. Aan de
creditzijde staan de bankbiljetten in omloop.

Chartaal geld = bankbiljetten en munten

, 1.2.3 Giraal geld en de rol van de banken

Algemene banken zijn in staat een andere geldsoort te creëren: het giraal geld. Mensen houden
tegenwoordig het grootste deel van hun geld aan op een bankrekening  dit is een direct opeisbaar
tegoed bij de bank (monetaire financiële instelling). Het geld is niet tastbaar, maar bevindt zich in
digitale vorm op de computersystemen van banken.

De problemen die met de schepping van giraal geld samenhangen, hebben te maken met de
bankbalans  toegelicht in vier stappen:

1. Een vermogende particulier houdt bankbiljetten aan
2. Een vermogende particulier leent bankbiljetten uit
3. Een bank leent geld uit in de vorm van Tegoeden in rekening-courant
4. Een bank verricht betalingen voor cliënten zonder tussenkomst van bankbiljetten of munten

Stap 1: Als een particulier beschikt over een vermogen dat hij aanhoudt in de vorm van
bankbiljetten, brengt het geen rendement op.

Stap 2: Om het vermogen te laten renderen is kredietverlening een oplossen  het uitlenen van
geld voor een bepaalde periode levert rente op over het uitgezette bedrag. De debiteur is bereid een
vergoeding te leveren voor zijn toegenomen liquiditeit. De crediteur ontvangt een vergoeding voor
het verlies aan liquide middelen. De crediteur berekent ook het risico dat de debiteur zijn lening niet
meer kan terugbetalen door in de rente. Als een particulier geld uitleent aan een debiteur daalt de
kas en komen er debiteuren bij  het eigen vermogen blijft gelijk, omdat er alleen sprake is van
doorgifte van geld van de ene persoon naar de andere persoon.

Stap 3: De vermogende particulier die zijn geld uitleent wordt een geldscheppende bankier. Alleen
een bank, die daartoe een vergunning heeft van de centrale bank, mag nieuw geld scheppen. Zij mag
leningen verstrekken aan klanten in de vorm van een direct opeisbare vordering op de bank  giraal
tegoed. De bank schept een giraal tegoed voor degene die geld leent  dit wordt een ‘tegoed in
rekening courant’ genoemd. De klant beschikt dan over geld waarmee hij koopkracht kan uitoefenen.
De klant moet de lening aflossen en rente betalen, hij is dus crediteur van de bank geworden. De
bankbalans ziet er dus zo uit: debiteuren neemt toe met het bedrag van de rekening courant aan de
debetzijde, tegoeden in rekening courant neemt toe aan de creditzijde met het bedrag van de
rekening. De bank aanvaardt dus een liquide schuld aan de lener en de lener aanvaardt een schuld op
termijn aan de bank  wederzijdse schuldaanvaarding. Hoe meer girale tegoeden een bank creëert,
hoe minder kasmiddelen er naar verhouding zijn om de tegoeden te dekken. Dit brengt gevaren met
zich mee, omdat de klant het girale tegoed kan omzetten in bankbiljetten. Substitutie = het omzetten
van girale tegoeden tegen bankbiljetten/munten en andersom. Door het inwisselen van giraal geld
tegen bankbiljetten verandert de totale hoeveelheid geld in handen van het publiek niet, alleen de
samenstelling verandert. Substitutie heeft echter grote gevolgen voor de bank. Door bankbiljetten te
vragen in ruil voor giraal geld verslechtert de liquiditeitspositie en wordt de bank de bank kwetsbaar
voor een ‘bank run’  bank gaat failliet. Een bankencrisis wordt kredietcrisis genoemd  er kan niet
meer geleend worden van de bank. Toezicht van de ECB is nodig om een kredietcrisis te voorkomen.

Stap 4: Door de introductie van giraal geld kan een klant een betaling aan een andere klant
afwikkelen zonder dat er munten of bankbiljetten aan te pas komen. Het tegoed van de ene klant zal
met zoveel toenemen en het tegoed van de andere klant met zoveel afnemen. Banken zijn heel
belangrijk voor de economische groei, want ondernemende mensen hebben liquide middelen nodig
om hun plannen uit te voeren. Banken kunnen de groeiende economie met een toenemende
behoefte aan geld voorzien van genoeg liquide middelen.

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper elsbethrondaan. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €7,49. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 72042 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€7,49  1x  verkocht
  • (0)
  Kopen