Samenvatting Biologische Determinanten (sep. 2020)
Alle problemen, inclusief structuuropzet, antwoord op leerdoel en plaatjes
,Leerdoel 1: wat is Darwin’s evolutietheorie?
- Ontstaan
- Bewijs
Vier soorten bewijs (o.a. Pinel)
- Kritiek
o Drie punten
▪ Creationism (religie)
▪ Hoe is de vroege stadia van evolutie nuttig?
- Misconcepties
o Drie grote misverstanden
▪ Menselijk gedrag is genetisch bepaald
• Genetic determinism
▪ Als het evolutionair is, kunnen wij het niet veranderen
▪ Huidige mechanismen zijn optimaal ontworpen
o In totaal 8 extra misconcepties
- Natuurlijke selectie – korte definitie
o Drie voorwaarden van natuurlijke selectie
o Survival of the fittest
o Drie soorten veranderingen of successen
o Producten van het evolutionair proces (adaptaties)
▪ Adaptaties
▪ Bijproducten
▪ Ruis ook wel random effecten
o Differential reproductive succes
- Seksuele selectie
o Twee soorten
- Andere oorzaken voor evolutie (genetic drift)
o Mutatie
o Founder effect
o Genetic bottleneck
- Homologieën en analogieën
- Inclusive fitness
- Beantwoorden leerdoel
Leerdoel 2: hoe werkt overerving?
- Ontdekking
- Adaptaties (inclusive fitness)
→ Betrouwbaarheid, efficiëntie, economie en precisie
- Genetische basis voor overerving
- Link met evolutie (Modern synthesis)
- Beantwoorden leerdoel
Leerdoel 3: wat wordt er bedoeld met de theorie over goed genoeg opvoeden?
- Basisbehoeften
o Fysieke zorg, voeding, bescherming
- Wat is goed genoeg opvoeden? Korte definitie
o Winnicott, Bettelheim, Layard, Furedi en Gerhard (extra info, niet de essentie!)
o Componenten van goed genoeg opvoeden
- Hechtingstheorie
- Ouderschapsstijlen (Baumrind)
o Autoritair
, o Gezaghebbend (autoritatief)
o Toegeeflijk/ tolerant (permissive)
o Nalatig
- Hoe wordt slecht ouderschap beschreven
- Consequenties van slecht ouderschap
o Drie types
- Hoe houdt opvoeding verband met de evolutie?
o Invloed van jeugd van ouders
o Evolutionaire van moeders
- Beantwoorden van het leerdoel
,Samenvatting Probleem 1
Leerdoel 1: Wat is Darwin’s evolutietheorie?
Darwin vond dat er vergelijkbare structuren waren in verschillende soorten, dus moesten ze van
dezelfde voorouder komen. De variatie in die soorten ontstond door de overleving en reproductie van
de best aangepaste soorten.
Evolutionaire psychologie richt zich op vier kernvragen:
1. Waarom is de menselijke geest/hoofd zoals die is?
2. Hoe ziet de menselijke geest eruit?
3. Wat zijn hiervan de functies?
4. Wat is de invloed van de huidige omgeving hierop?
Vier soorten bewijs (o.a. Pinel)
o Darwin heeft fossielen bestudeerd en zag veranderingen (= geologische lagen)
o Structurele overeenkomsten tussen verschillende soorten
▪ Een mensenhand komt overeen met vleugel of kattenpoot
▪ Homologie – vergelijkbare structuren dus eventueel een gemeenschappelijke
evolutionaire origine
▪ Analogie – vergelijkbare structuren maar geen gemeenschappelijke evolutionaire
origine
o Onderzoek naar het selectief fokken van dieren en planten, er kan gefokt worden op
eigenschappen.
o Directe observatie: op de Galapagos eilanden heeft hij vinken onderzocht en hij zag dat de
bekken verschillen per locatie en ze zich dus aan hebben gepast naar omgeving. Meest
overtuigende bewijs.
Theorie van Darwin:
o Verklaren waarom veranderingen plaatsvinden, verklaren op welke specifieke manieren dit
gebeurt en verklaren waarom sommige soorten uitsterven en anderen juist ontstaan.
o Goede kenmerken blijven en worden doorgegeven en nadelige kenmerken sterven uit.
o Dieren krijgen niet opeens vleugels, dus zij hebben een tijd lang een soort vleugel maar
kunnen hiermee niet vliegen. Dieren hebben hier toch baat bij, omdat het bijvoorbeeld
warmte biedt. Zo hebben dieren toch een voordeel met een nog niet werkende vleugel.
o Eigenschappen voor overleving en reproductie worden het vaakst doorgegeven aan volgende
generaties.
Natuurlijke selectie: Gaat om de aanpassing van een soort om makkelijker te overleven en
reproduceren. Die eigenschappen die het makkelijker maken worden doorgegeven aan volgende
generaties. Natuurlijke selectie heeft geen intentie om te evolueren. Verder verloopt het geleidelijk.
Darwin heeft voor het eerst alle dieren aan elkaar gekoppeld, waaronder ook de mens aan de aap.
Survival of the fittest – fit is hier het best aangepast aan de omgeving
→ 3 kenmerken:
1. Variatie, dus veel soorten die kunnen evolueren
2. Erfelijkheid/overerving, doorgegeven in genen. Dus een gebroken vleugel wordt niet
doorgegeven.
3. Selectie, dankzij sterke kwaliteiten nog beter in staat tot produceren van nakomelingen.
→ Differentieel voortplantingssucces = het bezitten van erfelijke varianten die individuele
kansen van overleven en voortplanten vergroten of verkleinen. Hoe meer nakomelingen, hoe
sneller dit wordt doorgegeven.
,Seksuele selectie: aanpassingen als consequentie van succesvol paren
→ verschil verklaren tussen man en vrouw en verklaren waarom er ook onnodige kenmerken waren
1. Intraseksuele competitie = tussen dezelfde soorten (bv twee stieren vechten om hetzelfde
vrouwtje).
2. Interseksuele selectie = voornamelijk vrouwelijke soorten kiezen het mannetje met de beste
kwaliteiten.
Overige oorzaken
Evolutionaire veranderingen kunnen ook veroorzaakt worden door genetische drift = plotselinge
verandering in de genetische samenstelling van diersoorten. Veroorzaakt door:
o Mutatie = willekeurige verandering in DNA (kopieerfout)
o Founder effect = nieuwe subgroep met leden die niet helemaal genetisch hetzelfde zijn als de
oorspronkelijke groep.
o Genetic bottlenecks: De populatie verkleint door bijvoorbeeld een natuurramp. De
overlevenden beschikken niet altijd een representatief genenpakket.
Misverstanden over de theorie
1) Menselijk gedrag is genetisch bepaald
Onjuist: Menselijk gedrag is namelijk een interactie tussen geëvolueerde aanpassingen en effecten
van de omgeving. Bijvoorbeeld dikkere huid onder voet als je lang zonder schoenen loopt.
2) Als het evolueert, kunnen we het niet veranderen
Onjuist: Nu we schoenen dragen, is de huid minder dik. Deze past zich dus aan.
3) Huidige mechanismes zijn optimaal ontwikkeld
Onjuist: Ondanks dat mensen zich steeds aanpassen, zorgen verschillende factoren ervoor dat deze
aanpassingen nog lang niet optimaal zijn. De omgeving veranderd namelijk snel, terwijl evolutionaire
verandering traag gaat. Bv, vroeger veel vet nodig i.v.m. weinig eten. Nu veel eten dus mensen eten
teveel vet. Verder zijn sommige kosten te hoog, bv: er is een risico om gebeten te worden door een
giftig dier, dus als iedereen binnen blijft is er geen probleem. Deze kosten zijn echter te hoog.
4) Evolutie heeft een doel
Het is geen bewust proces en hierdoor heeft het geen doel. Mensen planten zich ook niet bewust
voort zodat de evolutie verder kan gaan, maar doen dit om andere redenen.
5) Evolutie is een bewust mechanisme
Dit is dus niet zo. Het gebeurt gewoon.
6) Ieder dier dat op elkaar lijkt heeft dezelfde voorouder
Klopt niet, twee opties mogelijk:
- Homologie: Dezelfde voorouder & lijken op elkaar in bepaalde kenmerken (mens en aap)
- Analogie: Niet dezelfde voorouder & veel overeenkomsten (bij en vogel)
7) Evolutie gaat in een rechte lijn.
Klopt niet, stamboom vorm. Uit 1 soort ontstaan meerdere soorten en de gene die het beste
aangepast is reproduceren zich.
8) Er zijn veel diersoorten op de aarde
Nee, slechts 1% is in leven.
, 9) Als een bepaald lichaamsdeel niet wordt gebruikt, of juist heel intensief, zal dit in de genen
komen van de volgende generatie.
Nee, ervaringen hebben geen invloed op de genen.
10) Evolutie komt ten goede aan individuen en groepen.
Dit is niet waar, maar het komt ten goede aan genen.
o Inclusive fitness – het gaat om genen doorgeven. Het gaat niet alleen maar over
jezelf en je nageslacht zo veel mogelijk doorgeven, maar ook om de vertakkingen als
nichtjes
o Classical fitness – dan gaat het alleen om je eigen fitness
11) Mensen zijn gestopt met evalueren.
Oorsprong van aanpassingen
Er zijn drie theorieen over de oorsprong van aanpassingen: (zoals dikkere voetzolen bij veel op blote
voeten lopen)
1. Intelligent design: God is de schepper van alles. Dit is niet wetenschappelijk bewezen omdat:
- Het niet onderzocht kan worden
- Het heeft niet tot nieuwe wetenschappelijke inzichten geleidt
- Niet nuttig voor al ontdekte mechanismen
- Het is een geloof, niet te bewijzen
2. Seeding theory: Er kwam leven door een meteoriet of wezens van andere planeten kwamen naar
aarde en zaaide zaadjes. Deze theorie is testbaar, bv. door theorieen over leven op andere planeten.
Er zijn echter wel drie problemen:
- geen bewijs
- geen nieuwe wetenschappelijke inzichten
- hoe komen slimme wezens uit zaadjes?
3. Evolutie door natuurlijke selectie: Deze theorie wordt door veel wetenschappers voor waar
aangezien omdat het bekende feiten verklaard, tot nieuwe inzichten leidt en het een gids is voor
wetenschappelijk onderzoek. Dit is dan ook de enige wetenschappelijke theorie van de drie
genoemde theorieen.
Producten van het evolutionair proces
Er zijn drie producten van evolutieprocessen:
1. Adaptatie: Geërfde en betrouwbaar ontwikkelde karakteristieken die ontstaan zijn door natuurlijke
selectie, omdat ze problemen om te overleven of voort te planten beter voorkwamen dan
alternatieve karakteristieken.
2. Bijproducten: Karakteristieken die geen adaptieve problemen oplossen en ook niet functioneel
zijn. Ze worden meegedragen door kenmerken die wel een functie hebben, bv de navel i.v.m. de
navelstreng.
3. Ruis: Willekeurige effecten die geproduceerd zijn door krachten als mutatie, plotselinge
veranderingen in de omgeving of veranderende effecten tijdens de ontwikkeling, bv een bijzondere
vorm van een navel. Het is een variatie die altijd zal blijven bestaan, maar heeft geen invloed op het
overleven, bv. oogkleur.
Adaptaties
- Het moet genen hebben, omdat de aanpassingen hieraan ten grondslag liggen. De meeste
aanpassingen zijn ontstaan door een mix van vele genen, zoals bijvoorbeeld het oog. Iets is een
aanpassing als het op de goede tijd en intact komt en daardoor het soort kenmerkt. Dit hoeft niet te
betekenen dat het er bij de geboorte al is. Lopen is bijvoorbeeld een kenmerk van mensen, maar
, komt niet bij geboorte. Doordat alleen bruikbare genen worden doorgegeven, verschilt elke
generatie van de vorige. Een aanpassing moet efficiënt, economisch, precies en betrouwbaar zijn.
Na Darwin (minder leren)
1. Ethologie beweging
= de studie van nabije mechanismen en de aangepaste waarde van dierlijk gedrag. Deze beweging
legde de nadruk op het nut van gedrag en aangeboren gedragingen van kinderen (=fixed action
patterns). → kuikens hechten aan eerste bewegende object, niet persé moeder. (Lorenz)
Interesse in vier sleutelvragen:
1. Invloed van de omgeving op gedrag
2. Invloed op ontwikkeling van gedrag
3. Functie van gedrag
4. Evolutionaire oorsprong van gedrag
2. Inclusieve fitness revolutie (Hamilton)
Vond classical fitness (hoeveel nageslacht een individu reproduceert) te kortzichtig in de beschrijving
van een evolutieproces. Het zorgen voor of liefhebben van neefjes of nichtjes verzekerd namelijk ook
de kans op nageslacht bij hen en ook het goed zorgen voor je kinderen vergroot deze kans. Het gaat
dus niet alleen om het bestaan, maar ook om de acties van dit individu.
3. Boek Clarifying adaptation and natural selection van Williams
o De evolutietheorie stelt dat er sprake is van groepsselectie (reproductie van voordelige
genen in de gehele groep). Kritiek van Williams was: stel er zijn twee verschillende
vogelsoorten. De een pleegt zelfmoord zodat de rest kan eten en de ander eet zelf zoveel
mogelijk. Dan plant de egoïstische vogel zich voort.
o Link aan de theorie van Hamilton, met de vraag waarom organismen altruïstisch zijn.
o Definieerde ‘adaptatie’: geëvolueerde oplossingen voor bepaalde problemen die
(direct/indirect) invloed hebben op reproductie + de volgende elementen:
▪ Betrouwbaarheid: Groeit de eigenschap bij alle leden van dat soort en in alle
omgevingen?
▪ Efficiëntie: lost de eigenschap een probleem op?
▪ Economie: Is de oplossing ‘’goedkoop’’?
▪ Precisie: doelgericht, alle benodigdheden zijn aanwezig
! Adaptatie heeft het directe doel om een probleem op te lossen (bv. zien of horen) en indirect doel
om te overleven en voort te planten.
Darwin wist niet hóe erfelijkheid ontstond. Hij dacht dat het een mix was van beide ouders, maar dit
bleek onjuist. Mendel toont aan dat het deeltjes waren = moderne synthesis
Leerdoel 2: Hoe werkt overerving?
Door overerving vindt er evolutie plaats en kun je dus de beste kenmerken van je ouders krijgen. Op
die manier wordt het organisme het best aangepast aan de omgeving waar hij zich op dat moment
bevindt. Integratie van Darwin’s theorie en de overerving vormt samen de Moderne Synthese.
Mendel
o Overerving = kwaliteiten van de ouders worden niet gemengd, maar worden intact
doorgegeven in de vorm van genen.
o Genotypes zijn de gehele verzameling van alle genen in iemand. Deze worden opgebroken bij
voortplanting, dus het nageslacht krijgt de helft.