Colleges Strafprocesrecht Dwangmiddelen
WEEK 1A: INLEIDING: OPSPORINGSONDERZOEK ALGEMEEN
Aard van het vak
We houden ons bezig met strafvorderlijke dwangmiddelen, bijvoorbeeld het doorzoeken van
een vervoersmiddel (art. 96b Sv). Maar we kijken niet alleen naar dwangmiddelen, de focus
ligt wat breder gezien de opsporing en daarvan maken de dwangmiddelen een belangrijk
deel uit, maar er is veel meer. Niet elke opsporingsbevoegdheid is een dwangmiddel. Maar
elk dwangmiddel is wel tevens een opsporingsbevoegdheid.
Definitie begrip dwangmiddel: een middel, ingezet ten behoeve van de opsporing, die op
enigerlei wijze de vrijheid van personen beperkt
> het doel t.b.v. de inzet van het dwangmiddel kan desnoods onder dwang/geweld worden
bereikt
Docenten: mr. dr. E. Gritter (ook vakcoördinator), Prof. mr. dr. A.E. Harteveld en mr. dr. R.A.
Hoving + gastdocenten
Studiemateriaal: literatuur, jurisprudentie, overig materiaal (w.o. Modernisering WvSv),
casus De verschoven vaatwasser en oefententamens (tentamen en hertentamen van vorig
jaar waren ook online tentamens) (zie digitale klapper Nestor)
> wat betreft de Modernisering van WvSv: staan de conceptboeken 1 en 2 + MvT op Nestor.
Het betreft de zogenaamde ambtelijke versie van het conceptwetsvoorstel. Die versie is zeer
onlangs ingediend bij de Raad van State voor advies. Het is de meest recente en relevante
houvast die we hebben over hoe de strafvordering er in de toekomst uit komt te zien. Als
zodanig is dat geen tentamenmateriaal, maar als we ernaar refereren of tijdens de colleges
een deel ervan behandelen dan is dat deel wel tentamenstof.
Startpunt: artikel 1 Wetboek van strafvordering
Voor een goed begrip van de opsporingsbevoegdheden stoppen we bij een heel belangrijk
beginsel: “strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien”
strafvorderlijke legaliteitsbeginsel ex art. 1 Sv.
Wat is dan strafvordering? Blijkens de wetsgeschiedenis is strafvordering: “… ter aanduiding
van de geheele procedure in strafzaken, omvattende derhalve zoowel de opsporing als de
vervolging als ten slotte de tenuitvoerlegging.” Strafvordering is dus te zien als een
procedure die verschillende fasen kent.
Met “bij wet” wordt een wet in formele zin bedoeld. Hier ligt ook een relatie met art. 107
GW “de wet regelt het burgerlijk recht, het strafrecht en het burgerlijk en
strafprocesrecht in algemene wetboeken, behoudens de bevoegdheid tot regeling van
1
,bepaalde onderwerpen in afzonderlijke wetten.” Deze bepaling beoogt tot uitdrukking te
brengen
Artikel 1 Sv drukt een streven uit naar twee dingen. Enerzijds rechtseenheid en anderzijds
rechtszekerheid/rechtsbescherming. Als je kijkt naar die rechtseenheid dan zie je dat artikel
1 Sv eigenlijk dwingt tot een eenvormig nationaal strafprocesrecht. Het verbiedt plaatselijke
verscheidenheid. Maar tegenwoordig is vooral de rechtszekerheid en rechtsbescherming erg
belangrijk. Met andere woorden gaat het hier om de rechtsstaatgedachte. De overheid
oefent slechts overheidsmacht uit in gebondenheid. Bij machtsuitoefening is de overheid
gebonden aan regels. Die regels bieden de burgers de nodige zekerheid. Rechtszekerheid
met andere woorden. De regels gaan willekeur tegen. De behoefte aan rechtsbescherming
en rechtszekerheid toeneemt naar mate de overheid dieper kan ingrijpen in het leven van de
burger.
Dat extra grote belang van rechtszekerheid en bescherming vindt zijn uitdrukking in het
gegeven dat art. 1 Sv een regeling eist bij wet in formele zin. Je zou het ook kunnen koppelen
aan het rechtszekerheid geallieerde democratiebeginsel: gezien de ingrijpendheid van
overheidsoptreden op het terrein van de strafvordering is betrokkenheid van de formele
wetgever nodig. Ook ons democratisch gekozen parlement zal daar over moeten hebben
kunnen oordelen. Als je kijkt naar het concept van de ambtelijke versie van Boek 1 dan zie je
dat de bepaling naar de letter niet is gewijzigd, maar ook niet naar de geest gewijzigd “dit
artikel blijft als onbetwist fundament van het wetboek ongewijzigd.” (MvT Concept boek 1,
p. 43)
Is het legaliteitsbeginsel van art. 1 Sv een harde regel?
Nee, het geldende recht lijkt op verschillende punten schijnbaar in strijd met art. 1 Sv. Wat
zie je bijvoorbeeld:
> delegatie (voorbeelden: 61a lid 3 Sv, 51b lid 5 Sv): op diverse plaatsen in de wet delegeert
de formele wetgever een deel van de regeling aan de materiele wetgever. Zie bijvoorbeeld
art. 61a lid 3 Sv Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek (zie
bijvoorbeeld art. 15 van dit besluit).
> belang jurisprudentie: het geldende strafprocesrecht is in hoge mate jurisprudentierecht!
Voorbeelden van belangrijke strafvorderlijke onderwerpen die met name ten vrucht is van
de rechtspraak van de HR: sanctionering onrechtmatigheden/vormverzuimen en onderzoek
smartphone
> de werking van internationale verdragen: bij sommige onderwerpen, zoals de werking van
het nemo tenetur-beginsel, zijn internationale verdragen of wat het EHRM erover heeft
gezegd het ultieme kader geworden
Is dit nou is strijd met art. 1 Sv? Zeer waarschijnlijk niet, want terugkijkend naar de
achtergrond van art. 1 Sv: aan de rechtseenheid wordt niet getornd en
verdragenrecht/rechtspraak van het EHRM vaak neerkomt op een versterking van de
rechtsbescherming.
> voorbeeld anoniem getuigenbewijs: daar werd in ons recht nooit zo heel erg moeilijk over
gedaan, totdat ene meneer Kostovski naar het EHRM stapte. Sindsdien kennen we nu een
hele uitgebreide regeling met heel wat finesses omtrent de zogenaamde bedreigde getuige.
Eerst kwam dat dus tot stand in de rechtspraak en later kregen we ook in de wet een met
2
,waarborgen omklede wettelijke verhoorprocedure en een extra normering omtrent het
gebruik van anoniem materiaal.
Zodra je van buitenaf van het Wetboek van Strafvordering inperkende regels zou kunnen
krijgen (door bijv. jurisprudentie) die dus ingaan op de beperking van rechten en vrijheden
van onze burgers, dan brengen het democratiebeginsel en rechtsbeschermingsbeginsel mee
dat daar eerst ons Parlement daarnaar moet kijken. Ook in verband met het feit dat
inbreuken op grondrechten bij een wet in formele zin moeten plaatsvinden.
Maar met het aspect van delegatie moet je dan misschien een beetje mee uitkijken. Die
kunnen ingrijpen van dat strafprocesrecht in het leven van onze burgers dat rechtvaardigt
een regeling bij wet. Zo bleek bij formele wet, zodat delegatie t.a.v. belangrijke beginselen
misschien wel de rechtszekerheid zouden kunnen uithollen. Overigens is het onzeker in
hoeverre de oude wetgever delegatie werkelijk ontoelaatbaar achtte.
Modernisering Wetboek van Strafvordering zo kijkt de moderniseringswetgever tegen
delegatie aan MvT Concept Boek 1 (p. 44):
> erkenning toename regeling strafprocesrecht in lagere wetgeving (amvb’s)
> uitgangspunt: de kern van een ‘duurzame’ strafvorderlijke normering moet plaatsvinden in
het Wetboek en daarbuiten (t.a.v. ook regelmatig aangepaste/aan te passen
administratieve/technische regels) amvb als instrument voor regelmatig aanpassen van
administratieve/technische regels
Opsporing
De opsporing is te zien als het startpunt strafvordering (zie ook art. 1 Sv)
> Titel 1 (Het opsporingsonderzoek) van het Tweede Boek (Strafvordering in eerste aanleg)
> Eerste afdeling (Algemene bepalingen)
Uit artt. 140 e.v. Sv blijkt welke personen met de opsporing zijn belast. Deze algemene
bepalingen volgen na een hele lange rij opsporingsbevoegdheden. En na 140 e.v. volgen ook
weer een hele reeks opsporingsbevoegdheden. Oftewel WvSv kan je zien als een
lappendeken.
Straks is dat anders als je kijkt naar de modernisering:
> Boek 1 = Strafvordering in het algemeen
> Boek 2 = Het opsporingsonderzoek
Wie zijn dan met de opsporing belast? De wet lijkt een tweedeling te kennen. Enerzijds heb
je 141 Sv en anderzijds kennen we 142 Sv.
Artikel 141 Sv gewone opsporingsambtenaren
NB algemeen: art. 127 Sv – “Onder opsporingsambtenaren worden verstaan alle personen
met de opsporing van het strafbare feit belast.” Gewone opsporingsambtenaar is geen
wettelijke term, maar zo noemen we ze in de volksmond. In modernisering spreekt art.
1.3.10 Sv (equivalent van art. 141 Sv) wel over de gewone opsporingsambtenaar.
Artikel 141 Sv:
Met opsporing van strafbare feiten zijn belast:
3
, a. de officieren van justitie
b. de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, van de Politiewet 2012, en de
ambtenaren van politie, bedoeld in art. 2, onder c en d, van die wet, voor zover zij zijn
aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;
(zie ook art. 2a Politiewet 2012 hierin wordt gewezen op ambtenaar die is aangesteld
voor de uitvoering van politietaak, maar ook technische, administratieve en andere taken)
De officier van justitie is dus ook een opsporingsambtenaar, maar in de regel niet spoort de
officier van justitie niet op. Voor de praktijk is vooral art. 148 lid 1 en lid 2 Sv van belang. De
kern die daaruit voortvloeit is dat de officier van justitie de persoon is die de zeggenschap
heeft over de opsporing. De OvJ bewaakt de kwaliteit van het onderzoek en die ziet toe op
de onrechtmatigheid daarvan. In dat verband heeft de OvJ ook een belangrijke toetsende
rol. De toepassing van bepaalde opsporingsbevoegdheden is afhankelijk gesteld van de
toestemming van de OvJ, bijvoorbeeld het aanhouden buiten heterdaad.
Politietaak: art. 3 Politiewet 2012
“De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in
overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke
handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.”
als je bent aangesteld ter uitvoering van deze taak dan ben je dus ook
opsporingsambtenaar gezien art. 2 Politiewet jo. art. 141 Sv
Handhavingsrechtsorde: art. 12 Politiewet 2012
1. Indien de politie optreedt ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, dan wel
taken verricht ten dienste van de justitie, staat zij, tenzij in enige wet anders is bepaald,
onder gezag van de officier van justitie
2. De officier van justitie kan de betrokken ambtenaren van politie de nodige aanwijzingen
geven door de vervulling van de in het eerste lid bedoelde taken
(vgl. art. 1 lid 2 Politiewet 2012)
zegt ook iets over de gezagsverhoudingen afhankelijk van hoe de pet van de
politie staat: meer richting de hulpverlening dan wel meer richting de strafrechtelijke
handhaving van de rechtsorde
Artikel 141 Sv (vervolg)
(…)
c. de door onze Minister van Veiligheid en Justitie in overeenstemming met Onze Minister
van Defensie aangewezen militairen van de Koninklijke marechaussee;
d. de opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten, bedoeld in artikel 2 van
de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten (Wet BOD).
Bijzondere opsporingsdiensten
Dit zijn diensten die nauwe relaties hebben met bepaalde beleidsterreinen, denk aan:
ministeries. Dus verbonden aan ministeriële departementen. Diensten die volgens de wet
resorteren onder een zekere minister. Drie kenmerken van deze bijzondere
opsporingsdiensten:
> deze opsporingsambtenaren hebben een beperkte opsporingstaak, omdat ze een beperkt
en specifiek beleidsterrein opereren. Hun opsporingswerk is ook gekoppeld aan dat
4