Arresten Sanctierecht
WEEK 1A HET SANCTIESTELSEL: HOOFDLIJNEN EN ACHTERGRONDEN
Gerechtshof Arnhem 23 december 2011, LJN BU9326
de rechter en het verbod kale taakstraf:
Het hof hecht eraan om in het kader van deze zaak op te merken dat binnen afzienbare tijd -
na een daartoe in voorbereiding zijnde wetswijziging betreffende (artikel 22b van) het
Wetboek van Strafrecht en indien deze wetswijziging ongewijzigd kracht van wet zou krijgen
- geen taakstraf meer zal kunnen worden opgelegd onder meer in geval van veroordeling
voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of
meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer
ten gevolge heeft gehad. Hiervan kan slechts worden afgeweken, indien naast de taakstraf
een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd.
Onder de geldende wetgeving is het hof nog in de gelegenheid om in bijzondere gevallen als
waarvan in de onderhavige zaak sprake is bij het bepalen van de strafmaat maatwerk toe te
passen door in plaats van een - gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in beginsel
daarvoor in aanmerking komende onvoorwaardelijke gevangenisstraf - een taakstraf op te
leggen naast een voorwaardelijke gevangenisstraf.
De omstandigheden die het hof bij de keuze van de strafmodaliteit in de onderhavige zaak in
aanmerking heeft genomen zien op het feit dat het onder 1 tenlastegelegde feit bij het
wijzen van dit arrest (ondanks de eenvoudige bewijsvoering) drie jaren en elf maanden
geleden is gepleegd, dat verdachte terzake van het tenlastegelegde nooit in voorlopige
hechtenis heeft gezeten, dat verdachte na het plegen van het onder 1 bewezenverklaarde
feit direct de politie heeft geïnformeerd, dat verdachte bij de behandeling van zijn strafzaak
in eerste aanleg verstoken is gebleven van rechtsbijstand en voorts dat de zaak in hoger
beroep eerst twee jaar en ruim zeven maanden na het instellen van hoger beroep wordt
afgedaan. De rechter legt daarom een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar met een
proeftijd van twee jaren op en een taakstraf van 240 uren.
HR 19 februari 2013, LJN BX9407 (rechter straft bewust zwaarder dan mogelijk)
In deze zaak werd heel bewust door een lagere rechtbank iets gedaan wat eigenlijk niet
moest volgens de wet om een statement te maken/een signaal af te geven: verjaring van
zedendelicten is dus erg opgerekt. Een man stond terecht voor een zedenmisdrijf van erg
lang geleden, ondertussen was hij al veroordeeld voor andere delicten die erna waren
gepleegd. Nu hij terechtstond voor die zedendelicten moest de rechter eigenlijk art. 63 Sr
toepassen in deze omstandigheden, maar hij wilde hem veroordelen voor alleen het
zedendelict op zich. Dus dat deed de rechtbank. De rechtbank wist dat dit niet kon, maar
wilde een signaal afgeven. De HR moest hier dus natuurlijk ook een streep doorzetten, maar
het was ook meer een signaal naar de wetgever. Men is bezig met nieuwe
samenloopregelingen en art. 63 Sr zal zeker daar een onderdeel van uitmaken.
,HR 11 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2295 (rechter straft onbewust etc....)
Soms vergissen rechters zich ook nog weleens in de combinatie(on)mogelijkheden, zoals in
HR 11 december 2018 11 maanden gevangenisstraf waarvan 3 voorwaardelijk met een
proeftijd van twee jaren + een taakstraf van 240 uren. Dat kan dus eigenlijk niet volgens de
wet.
HR: Het middel klaagt terecht dat de oplegging door het Hof van een taakstraf naast een
veroordeling tot een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen
deel acht maanden bedraagt, geen wettelijke grondslag heeft. Art. 9, vierde lid, Sr bepaalt
immers: "In geval van veroordeling tot gevangenisstraf of tot hechtenis, vervangende
hechtenis daaronder niet begrepen, waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen
deel ten hoogste zes maanden bedraagt, kan de rechter tevens een taakstraf opleggen.”
WEEK 1B VRIJHEIDSBENEMENDE SANCTIES
James Wells and Lee v UK, EHRM 18 september 2012, art. 5 EVRM (par. 190-196)
Wanneer het gaat om de rechtmatigheid van de detentie dan wijst het EVRM naar nationaal
recht en legt de verplichting op om te voldoen aan de materiële en procedurele regels van
het nationale recht. Gelet op het doel van artikel 5 lid 1 EVRM is het echter duidelijk dat
naleving van het nationale recht niet voldoende is om een vrijheidsbeneming als ‘rechtmatig’
te beschouwen. Artikel 5 lid 1 EVRM vereist ook dat elke vrijheidsbeneming in
overeenstemming moet zijn met het doel om het individu te beschermen tegen willekeur.
Enige kernbeginselen kunnen worden ontleend aan de rechtspraak van het EHRM op dit
gebeid tot dusver:
1) detentie is willekeurig als er, ondanks het naleven van de letter van de nationale
wetgeving, sprake is van kwade trouw of bedrog door de autoriteiten
2) de voorwaarde dat er geen willekeur is vereist dat zowel het bevel tot detentie als de
uitvoering van de hechtenis echt in overeenstemming zijn met het doel van de beperkingen
die zijn toegestaan door de relevante paragraaf van artikel 5, § 1
3) wil een vrijheidsbeneming niet willekeurig zijn, dan moet er een verband zijn tussen de
grond van toegestane vrijheidsbeneming en de plaats en voorwaarden van detentie
4) het vereiste dat detentie niet willekeurig is, impliceert de noodzaak van een
evenredigheidsverhouding tussen de aangevoerde grond voor bewaring en de betrokken
bewaring. De reikwijdte van de evenredigheidstoets die in een bepaald geval moet worden
toegepast, varieert echter afhankelijk van het soort detentie dat erbij betrokken is.
> bijv. detentie van een alcoholist kan alleen als er minder ingrijpende sancties zijn
geprobeerd en uitgeput
> wat betreft detentie van een persoon met ‘unsound mind’: kan niet worden beroofd van
zijn vrijheid tenzij de psychische stoornis van een graad is die verplichte opsluiting
rechtvaardigt, en de geldigheid van voortdurende opsluiting hangt af van het voortbestaan
van een dergelijke stoornis
> detentie van een persoon ‘for the prevention of spreading of infectious diseases’ kan
alleen als de ziekte gevaarlijke is voor de publieke gezondheid en veiligheid. Ook kan het
alleen als minder ingrijpende maatregelen zijn geprobeerd en niet bleken te werken
> persoon als bedoeld in art. 5 lid 1 onder f: zolang een persoon wordt vastgehouden met
het oog op uitzetting of ter voorkoming van een ongeoorloofde binnenkomst, er geen
vereiste is dat de bewaring redelijkerwijs noodzakelijk geacht. De duur van de detentie mag
echter niet langer zijn dan redelijkerwijs vereist is voor het nagestreefde doel
, In casu: het Hof moet onderzoeken of er een oorzakelijk verband bestaat tussen de
voortdurende detentie en de oorspronkelijke straf; of de detentie in overeenstemming was
met het nationale recht; en of het vrij was van willekeur, gelet op de hierboven
uiteengezette overwegingen.
WEEK 2A DE LEVENSLANGE GEVANGENISSTRAF
Hoge Raad 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185, en de daarin opgenomen passages
uit: EHRM (GK) 9 juli 2013, Vinter/ VK, en EHRM (GK) 26 april 2016, Murray/ Nederland.
Levert oplegging levenslange gevangenisstraf gelet op wijze van tenuitvoerlegging schending
van art. 3 EVRM op?
Arrest Vinter/VK, EHRM GK 9 juli 2013
Een levenslange gevangenisstraf is alleen dan niet in strijd met art. 3 EVRM (= verbod van
marteling en een inhumane behandeling/bestraffing) als er
> vooruitzicht op vrijlating is (prospect of release)
> en een herbeoordelingsprocedure binnen 25 jaar na oplegging van de straf, met
vervolgbeoordelingen (reviewmechanism)
- die bestuurlijk dan wel gerechtelijk zijn vormgegeven
- die autoriteiten in staat stellen te beoordelen:
‘of de veroordeelde significant is veranderd en hij zodanig is gerehabiliteerd dat de
voortzetting van de detentie niet meer kan worden gerechtvaardigd op basis van
strafrechtelijke doelen’
Als je aan bestuurlijke herbeoordelingsprocedure denkt dan kan je denken aan een beslissing
van de president of aan de gratiebeslissing door de minister. Bij gerechtelijk moet je denken
aan een gerechtelijk college bestaande uit rechters die beslissen over de verkorting van de
straf. Wij in Nederland hebben dus gekozen voor een bestuurlijke procedure.
Strafrechtelijke doelen: vergelding, beveiliging, afschrikking en resocialisatie. EHRM zegt dat
die doelen een rol spelen bij de oplegging van een straf, maar die spelen niet allemaal op
dezelfde manier een rol. Bij oplegging spelen vooral de bescherming van de samenleving en
vergelding een rol. Maar naarmate de straf vordert zal rehabilitatie steeds een belangrijker
doel worden. Dus die doelen zullen ten opzichte van elkaar schuiven.
Hoewel Nederland niet werd veroordeeld in het Vinter-arrest van het EHRM, kwam er nog
een tweede arrest. Dat is de zaak Murray/The Netherlands. Ook die zaak ging eigenlijk niet
over het Nederlandse levenslang beleid. Die zaak ging over de bejegening van een
levenslanggestrafte die niet humaan was, omdat hij niet bejegend werd. Het was iemand
met een zeer laag IQ en die aan diverse stoornissen leed. Hij had aandacht nodig en
verdiende aandacht. Het EHRM zei als je zo iemand helemaal geen aandacht geeft en in een
hoekje laat zitten verrotten dan zal hij inderdaad ook nooit prospect of release hebben. Dat
is dus in strijd met de Vinter-uitspraak. Daarom heeft Nederland art. 3 EVRM geschonden.
We hadden te maken met de voorwaarden voor de levenslange gevangenisstraf uit Vinter en
we hadden nu een nieuwe zaak tegen Nederland over hoe je levenslanggestraften moet