Toetsmatrijs Verdieping
Taalkunde, Logopedie, Omgaan met Tolken en Doofblindheid
TAALKUNDE
De student kent de definitie voor ‘taal’ en kan beargumenteren waarom
gebarentalen echte talen zijn.
Gesproken talen
Kenmerken:
- Menselijk communicatiemiddel, interactie
- Natuurlijk ontstaan
- Over alles communiceren ook los van hier en nu
- Generatief
- Conventioneel
- Arbitrair
- Opgebouwd uit bouwstenen
o Spraakklanken (betekenisloos) (fonemen)
o Morfemen
o Woorden/gebaren
- Eigen lexicon = woordenschat
- Eigen grammatica (fonologie, morfologie, syntaxis)
- Wordt als moedertaal verworven en doorgegeven
- Voortdurende ontwikkeling en verandering
Conventioneel en arbitrair
Conventioneel: er zijn stilzwijgende afspraken gegroeid over de betekenis van woorden
Arbitrair: er is geen relatie tussen de vorm van een woord en de betekenis (de vorm is
willekeurig)
Uitzondering: onomatopeeën: wel een relatie tussen vorm en betekenis
Bijvoorbeeld: koekoek, sissen
Gebarentalen
Kenmerken:
- Ook een menselijk communicatiemiddel, gebruikt in interactie
- Ook natuurlijk ontstaan, in gemeenschappen van doven, vanuit de behoefte om te
communiceren
o Bijvoorbeeld in steden
o En rond de dovenscholen
- Ook over alles communiceren
o Wel soms nog beperkt lexicon om historische redenen
o O.a. de onderdrukking van gebarentaal en de beperkte deelname aan de
maatschappij
- Ook los van hier en nu
- Ook opgebouwd uit bouwstenen
o Bouwstenen van gebaren (betekenisloos) (fonemen)
o Morfemen
o Gebaren
- Ook conventioneel
- Ook generatief
- Ook een lexicon = gebarenschat
1
, - Ook een grammatica (fonologie, morfologie, syntaxis)
- Wordt ook als moedertaal verworven en doorgegeven
- Ook voortdurende ontwikkeling en verandering
- Ook arbitrair, en iconisch
Lexicon van gebarentalen
- Arbitraire gebaren:
o Er is geen relatie tussen de vorm van een gebaar en de betekenis.
OOK, GROEN, WONEN, VERRADEN
- Iconische gebaren
o Er is wel een relatie tussen de vorm van een gebaar en de betekenis
ETEN, DRINKEN, POES, MELK, DROMEN
30% van het lexicon
Dus: je kunt niet zondermeer zeggen dat het lexicon van gebarentalen net als dat van
gesproken talen ‘arbitrair’ is.
Dat betekent zeker niet dat gebarentalen ‘dus’ geen echte talen zijn
De student kent het begrip ‘modaliteit’, en begrijpt de taalkundige vraagstelling
naar de mogelijke invloed van modaliteit op taalstructuur.
Modaliteit
Het kanaal waarin een taal gebruikt wordt.
Productie Perceptie
Gesproken talen: Oraal Auditief
Gebarentalen: Manueel Visueel
Ook wel: de verschijningsvorm van een taal
Modaliteitsvraag:
- Leidt het verschil in modaliteit tussen gebarentalen en gesproken talen tot verschillen
in taalstructuur?
- Wat zegt ons dat over het algemeen menselijk taalvermogen en over universele
kenmerken van taal?
Mogelijke verschillen als gevolg van modaliteit
- Iconiteit van gebarentalen
… maar heeft dit vergaande gevolgen voor de structuur van de taal?
- Simultaneïteit
o In gebarentalen vaan meer dingen gelijktijdig uitdrukken (bijvoorbeeld
vragend, ontkennend of huis en je (huisje)
o Een gebaar kost gemiddeld meer tijd
o Maar door simultaneïteit is het tempo van informatieoverdracht toch hetzelfde
als in gesproken talen.
Simultaneïteit
Voorbeelden in gebarentalen: veel
- Nee schudden (grammaticaal ontkenning)
Ja knikken (grammaticaal bevestiging)
Vragende mimiek (vragen)
2
, - Bijv. twee handen verschillend gebruiken
Voorbeelden in gesproken talen: weinig
- Intonatie
- Klemtoon
- Toontalen
De student kent de volgende begrippen: fonologie, foneem, allofoon, minimaal
paar, assimilatie.
Fonologie gesproken talen
Fonologie: klankkleer
De studie van spraakklanken in relatie tot de systematiek van het taalsysteem.
Foneem: spraakklank die op zichzelf betekenisloos is maar wel betekenisonderscheidend.
Fonologie
Betekenisonderscheidend:
- Minimaal paar: twee woorden (of gebaren) met verschillende betekenissen die
slechts één foneem van elkaar verschillen.
- Bal – dal ver – ver
Allofoon: variant van een foneem
- Dus: geen minimale paren te vinden!
Voorbeelden uit het Nederlands:
- ‘Zachte’ en ‘harde’ G
Varianten van één foneem /g/
- Brouw-r, tong-r, Gooise r:
- Varianten van één foneem /r/
Onderdelen van de Fonologie:
- Studie van fonemen
- Studie van fonologische regels:
o Bij combineren fonemen tot woorden
o Bij assimilatieverschijnselen
Assimilatie:
Aanpassing van een spraakklank aan de spraakklank ervoor of erna.
Bijvoorbeeld:
- Platvoeten /v/ f
- Onbepaald /n/ m
Fonologie van gebarentalen
1960 William Stokoe
‘’Gebaren zijn geen globale gehelen maar net als woorden opgebouwd uit bouwstenen die
zelf geen betekenis hebben maar wel betekenisonderscheidend zijn.’’
De student kent de fonemen (basiselementen of ‘parameters’) waaruit gebaren
zijn opgebouwd: i) plaats, ii) handvorm, iii) oriëntatie iv) beweging (manueel
deel), v) non-manueel deel, e.g. gesproken component, orale component,
mimiek, lichaamshouding.
3
, Basiselementen van gebaren
‘Parameters’, groepen basiselementen
MANUEEL DEEL NIET-MANUEEL DEEL
(Altijd) (Niet altijd)
Plaats Gesproken component
Handvorm Orale component
Oriëntatie Mimiek
Beweging Lichaamshouding
Plaats (locatie) (MANUEEL DEEL)
- Plaats is betekenisonderscheidend eigenschap van GT.
o Bijv. DAG – MAAND
- Grofweg vier groepen van locaties:
o Hoofd
o Bovenlichaam
o Niet-dominante hand
o Neutrale ruimte
Handvorm (MANUEEL DEEL)
- 70 handvormen (???)
- Sommige zijn allofonen
- Welke HV wel/niet in een GT?
o Geselecteerde vingers (actieve of belangrijke vingers)
Kunnen contact maken met het lichaam, het hoofd of andere hand en
arm.
Kunnen een speciale stand aannemen (gebogen, gesloten, gespreid).
Kunnen bewegen (openen en sluiten).
o Stand van de vingers
Buiging van de vingers (C-hand)
Spreiding van de vingers (5-hand)
Openingsrelatie tussen de duim en de geselecteerde vingers (T-hand)
- 9 meest voorkomende in gebarentalen tot nu toe onderzocht):
o B, 1, 5, S (ongemarkeerde handvormen)
o ‘Geld’, T, A, V, C (gemarkeerde handvormen)
o Bijv. MAANDAG VS AVOND (Gronings)
Oriëntatie (MANUEEL DEEL)
- Vroeger keek men naar palmoriëntatie (de richting waarin de palm wijst) en
vingeroriëntatie (de richting waarin de vingers wijzen) van een gebaar:
o Bijv. MAKKKELIJK VS STEL
- Nu betere manier van oriëntatie beschrijven: benoemen welke deel van de hand in de
richting van locatie van gebaar wijst; palm, rug, duimkant, pinkkant, polskant, toppen
van de vingers.
Beweging (MANUEEL DEEL)
- Twee typen van bewegingen:
o Beweging van vingers en pols (handinterne bewegingen +
oriëntatieveranderingen)
o Bewegingen van de hele wand (padbewegingen)
4