Samenvatting ‘Wat is
onderzoek?’
Week 1, deel 1: Ontwerpen
Hoofdstuk 1: Waarom doe je onderzoek?
Onderzoek: analyseren van een probleem/situatie volgens een stappenplan met
hulpmiddelen.
Stappenplan = systematische aanpak (zonder uitkomst in gedachten);
1. Je start met een idee/vraag (bronnen zoeken, plan maken,
verwachtingen doen over uitkomst);
2. Gegevens verzamelen en verwerken;
3. Resultaten rapporteren en aanbevelingen (adviezen) presenteren.
1.1 Uitgangspunten van onderzoek
Markers: diepgaander uitgangspunten, basisprincipes van een onderzoek
(kwalitatief/kwantitatief, fundamenteel/praktijkgericht).
1.1.1 Fundamenteel of praktijkgericht onderzoek?
Belangrijkste verschil: soort problemen dat je ermee oplost.
Fundamenteel: vragen om kennis te ontwikkelen;
Praktijkgericht: oplossen van praktijkproblemen.
Fundamenteel onderzoek kan ook praktijkgericht zijn.
1.1.2 Kennis en praktijkvragen
Kennisvraag: levert kennis op in onderzoek (fundamenteel).
Praktijkvraag: afkomstig uit dagelijkse praktijk, kun je praktijkproblemen mee
oplossen.
DUS: praktijkgericht is belangrijk voor maatschappij, fundamenteel voor
wetenschap.
1.1.3 Kwalitatief of kwantitatief?
Kwantitatief = cijfermatige info (gegevens), objectieve meting, statistische
technieken, feiten.
Kwalitatief = onderzoek uitvoeren in werkelijkheid, ervaringen/belevingen van
anderen, open en flexibel.
Geen tegenpolen, kunnen elkaar goed aanvullen.
Triangulatie: probleem vanuit meerdere perspectieven bekijken = meer
methodes om gegevens te verzamelen combineren.
Om kwaliteit (betrouwbaarheid) van onderzoek te verhogen;
Mixed Method-benadering: kwalitatieve en kwantitatieve methoden in
combinatie om vraag te beantwoorden (verhoogt geldigheid van
resultaten).
1.1.4 Inductief of deductief onderzoek?
Inductief: van tevoren geen theorie bekend, gaandeweg pas theorie
ontwikkelen.
Opzoek naar empirische regelmatigheden (aan hand van observaties
uitspraken doen);
Vaak kwalitatief onderzoek;
, Theorievormend;
Iteratie (herhaling): gegevens verzamelen, analyseren, conclusies trekken
en opnieuw en resultaten koppelen.
Deductief: verwachtingen formuleren met bestaande theorieën + modellen.
Gegevens verzamelen om te kijken of de theorieën standhouden;
Theorietoetsend.
DUS: inductie en deductie vullen elkaar aan: je ontw. theorie (inductie),
daarna ga je na of de theorie waar is (deductie).
1.2 Regels voor kwaliteit van onderzoek
1.2.1 Kenmerken van een kritische onderzoeker
Houding: onafhankelijk (je pers. voorkeuren spelen geen rol in
onderzoek/objectief), openstaan voor alles, kritisch;
Kennis: weten over alle onderzoeksmethoden + ow van je onderzoek;
Vaardigheid: krijg je als je actief met onderzoek bezig bent.
1.2.2 Kwaliteitscriteria voor uitvoering en interpretatie van
onderzoek
Betrouwbaarheid: vrij van fouten, is herhaalbaar, overeenstemming
tussen onderzoekers over resultaten;
Kwantitatief én kwalitatief onderzoek.
Toetsbaarheid van uitspraken: uitspraken over onderzoek moeten
waarneembaar zijn, ow moet eenduidig (1 uitleg) zijn, openbaar zijn (dan
kan het door anderen getest worden), dan wordt onderzoek repliceerbaar
(herhaalbaar);
Kwantitatief onderzoek.
Informativiteit: info van je uitspraken moet maximaal zijn, weet wat je
onderzoekt/wanneer/met wie, nauwkeurig omschrijven wat je ow is;
Vooral kwantitatief onderzoek.
(Interne en begrips)validiteit: geldigheid/zuiverheid v/d
onderzoeksresultaten (geen fouten), meten wat je meten wilt;
Intern valide: juiste conclusies kunnen trekken.
Externe validiteit: specifiek deel v/d werkelijkheid analyseren en dat
betrekken op zo groot mogelijke groep mensen.
2 soorten externe validiteit:
1. Statistische generalisatie: toetsen v/d resultaten d.m.v.
statistische testen (kwantitatief) of resultaat generaliseerbaar;
2. Inhoudelijke generalisatie: vergelijken v/d resultaten met
soortgelijke situaties.
Generaliseerbaar: voorwaarden kunnen verklaard worden voor een grotere
groep.
Betrouwbaarheid: mate waarin onderzoek vrij is van toevallige fouten.
Validiteit: mate waarin onderzoek vrij is van systematische fouten (niet
toevallig).
1.2.3 Praktische criteria bij de uitvoering van onderzoek
Efficiëntie: kosten moeten in verhouding zijn met resultaten + moet
haalbaar zijn binnen de tijd;
Uitvoerbaarheid: onderzoek moet uit te voeren zijn (genoeg
onderzoekers, steekproef kunnen benaderen, gegevens kunnen
verzamelen, op tijd rapporteren…);
, Bruikbaarheid: praktisch relevant zijn, het moet te gebruiken zijn door de
adviesvrager.
1.3 Onderzoeksfasen
Onderzoekscyclus
1. Ontwerpen: aangeven hoe de onderzoeksvraag te beantwoorden, welke
dataverzamelingsmethoden, hoeveel tijd, welke middelen, wie betrokken,
welke onderzoeksinstrumenten worden ingezet, hoe je gegevens gaat
analyseren + welke methode gebruik je daarbij;
2. Gegevens verzamelen: om antwoord op onderzoeksvraag te geven;
3. Analyseren: kwalitatieve/kwantitatieve methode toepassen;
4. Evalueren en adviseren: terugkijken (zijn er nog
onderzoeksmogelijkheden? Welke aanbeveling doen?) Vervolgens verslag
schrijven, soms nog vragen moeten beantwoorden.
1.4 Onderzoeksverslag of beroepsproduct?
Je eindigt onderzoek met verslag waarin je verantwoording aflegt v/d gebruikte
onderzoeksmethoden, resultaten presenteert.
Deze resultaten kun je samenvatten in bruikbaar instrument voor de
opdrachtgever = beroepsproduct;
Kan advies, behandelplan, plan van aanpak, voorstel of aanbeveling zijn;
Beroepsproduct accountant = nieuw systeem voor verwerking van
financiën.
Hoofdstuk 2: Het onderwerp kiezen
2.1 Een onderwerp vinden
Mogelijkheden bij onderwerpskeuze
1. Vrije keuze
2. Praktijkopdracht: verzoek van opdrachtgever om onderzoek te doen naar
probleem, met resultaten gebeurt daadwerkelijk iets.
3. Opleidingsprogramma: keuze maken uit wat opleiding je aanbiedt.
Brainstormen over het onderwerp
= ideeën uitwisselen, ordenen en associaties vinden tussen begrippen.
Brainwriting/stormwriting: ideeën opschrijven voor later.
Mindmappen
= resultaat van brainstormen visualiseren.
2.2 Opdrachtgevers; balans tussen wens en
mogelijkheid
Tijdens intake inventariseer je de wensen v/d opdrachtgever;
Soms sprake van verborgen doelstelling (achter vraag ligt heel ander doel
verborgen), deze moet je boven tafel krijgen!’;
Je moet het onderwerp onderzoekbaar maken + zo dicht mogelijk bij
wensen opdrachtgever blijven;
Opbouw intakegesprek met 4A-structuur:
1. Aanvang (goede indruk creëren);
2. Analyse (bedoeling project achterhalen);
3. Aanbod (vertellen wat allemaal mogelijk is + wat daarvoor nodig);