Tijdvak 1: jagers en boeren, 3000 v. Chr. - Prehistorie.
1. De levenswijze van jagers en verzamelaars.
Jagen - verzamelen - nomaden - weinig bezit - kleine groepen - wonen bij water in tenten en grotten.
2. Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen.
- Neolithische Revolutie ontstaat in vruchtbare halve maan.
- Landbouw in W-EU door: weinig landbouwgrond en kolonisten.
- Vaste woonplaats —> meer bezit (en bevolkingstoename) —> statusverschillen en sociale ongelijkheid.
3. Ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen.
Gevolgen irrigatielandbouw:
- Specialisatie (omdat landbouw genoeg oplevert)
- Uitvinding schrift (om alles te noteren)
- Ontstaan staatsvorming
Overzicht: jagers/verzamelaars —> landbouw —> voedseloverschot door innovaties —> stedelijke gemeenschappen
—> specialisatie —> opkomst handel.
Tijdvak 2: Grieken en Romeinen, 3000 v.Chr - 500 n.Chr. - Oudheid.
4. De ontwikkeling van wetenschappelijk denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat.
- Klassieke kunst: van blijvende waarde, periode: Klassieke oudheid.
- Ontstaan wetenschap: filosofen wereld verklaren rationele manier ipv religie.
- Verschillende staatsvormen:
- monarchie: macht bij 1 legitiem persoon.
- Tirannie: macht bij 1 niet-legitiem persoon.
- Aristocratie: regering van adel (macht aan titel, blijft adel).
- oligarchie: regering van rijken (macht aan geld, kan arm worden).
- democratie: regering door bevolking met stemrecht.
5. De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.
Romeinen veroveren Griekenland —> zijn onder de indruk van cultuur —> nemen veel over van Grieken —> Grieks-
Romeinse cultuur —>
6. De groei van het romeinse imperium, waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde.
—> uitbreiding van RR, cultuur verspreid in Europa.
7. De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa.
- Romeinen: landbouw-stedelijke samenlevingen, imperium.
- Germanen: landbouwsamenlevingen (zelfvoorzienend), losse stammen.
- 3e eeuw: groepen Germanen vallen RR binnen want; goede landbouwgrond en betere welvaart. —> chaos —>
splitsing oost en west.
- 5e en 6e eeuw: volksverhuizingen —> W-RR valt —> veroveringen van de moslims —> O-RR valt.
8. De ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten.
Joden- en christendom 1e monotheïstische godsdiensten —> christendom in RR geaccepteerd —> arrestatie Jezus
—> volgelingen verspreiden boodschap Jezus —> RR problemen —> christenen vervolgt —> Trajanus beveelt;
christenen niet meer vervolgt —> christendom wordt populair —> groei christendom —> edict v. Milaan = christenen
gelijke rechten —> Constantijn is eerste christelijke keizer —> Theodosius maakt christendom staatsgodsdienst.
Tijdvak 3: monniken en ridders, 500-1000. - Vroege Middeleeuwen.
9. De verspreiding van het christendom in geheel Europa.
Na val RR, christendom nog steeds krachtig.
Reden: Vorsten en geestelijke gebruiken het als middel om eenheid te creëren.
Gevolg: - Adel en christelijke werken samen (op gebied van bestuur, economie en levensbeschouwing).
- Kloosters spelen grotere rol in dagelijks leven en zijn centra van onderwijs en cultuur.
, 10. Het ontstaan en de verspreiding van de islam.
622 uitbreiding van de islam, oorzaken; zwakke aangrenzende rijken en Jihad: verplichting om geloof te verspreiden.
Islamitische verovering: via Spanje Europa in —> Frankische koningen stoppen veroveringen, maar Spanje en
Portugal islamitisch —> Reconquista: strijd van christenen om Spanje te ontworstelen aan islamitische overheersing.
11. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarische-urbane cultuur door een
zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid.
Door ondergang RR: samenleving van agrarisch-urbaan naar agrarisch-autarkisch. (Want door de val; bestuur, leger,
nijverheid en steden weg. —> geen handel meer:
- Behoefte aan hofstelsel (economisch en sociaal, zorgt voor veiligheid) = boeren bescherming in ruil voor
herendiensten en deel van oogst. Gevolg; adel meer macht, horigen blijven op 1 plek wonen —> iedereen
autarkisch.
12. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.
- Door ondergang RR, problemen: wetten opschrijven onmogelijk (want alleen geestelijkheid lezen en schrijven), kan
niet reizen (door slechte infrastructuur, doordat wegen slecht werden onderhouden), geen belasting heffen (want
door verdwijnen handel, verdwijnen geld).
- Oplossing: vorsten zoeken andere manier om hun rijk als geheel te besturen: feodalisme = politiek, vorst (leenheer)
geeft land aan leenman inruil voor trouw. Gevolg: vorsten verzekeren zich van steun en loyaliteit binnen hun rijk.
Zwakte: leenmannen willen macht binnen familie houden —> koning verliest controle over leen. (Want achter naar
achter leenmannen is minder persoonlijk.)
- Karel de Grote bouwde leenstelsel uit: verdeeld rijk in graafschappen, zendgraven controleren, markgraven kregen
land; taak; verdedigen van gebiede tegen invallen.
Tijdvak 4: steden en staten, 1000-1500. - Late Middeleeuwen.
13. De opkomst van handel en ambacht die de basis legt voor het herleven van een agrarische-urbane
samenleving.
Vanaf 1000: agrarische samenleving —> agrarische-urbane samenleving. Oorzaken:
- toename veiligheid (vikingen zijn weg).
- Toename voedselproductie (door drieslagstelsel, halsjuk en ritserploeg).
Gevolgen voedselproductie:
- bevolkingstoename —> ontstaan van steden.
- Toename handel —> ontstaan van steden.
Belangrijkste handelsgebieden: Vlaamse handelsgebieden, noord Italiaanse stadstaten en Hanzesteden.
14. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.
Opkomst steden —> meer vrijheid.
- boeren trekken naar de stad, en achterblijvende boeren minder horige diensten.
- Veel geld verdient in steden; hoge adel kan belasting vragen want steden lagen in hun gebied. —> in ruil voor
belasting inwoners krijgen stadsrechten. (eigen bestuur, rechtspraak, verdediging, jaarmarkt, tolheffing, gilden)
- Door de opkomst van steden, groeit de macht van de koning/hoge adel tov de leenmannen/lage adel.
15. Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het
primaat behoort te hebben.
Door scheiding RR; scheiding tussen West-Europese kerk en de Oostelijke christenen (Grieks-Orthodoxe kerk).
Oosters Schisma = splitsing Grieks-Orthodoxe kerk.
Investituurstrijd = wie geeft de bisschop zijn investituur (macht). Keizer wil graag bloemen omdat hij ze gebruikt als
leenman, want bisschoppen kunnen geen erfgenamen krijgen.
Oplossing: Concordaat v. Worms = paus benoemt bisschoppen, keizer mag ze daarna leenman maken.
16. De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van de kruistochten.
- Vanaf 1000 expansie (uitbreiding) W-EU. Mogelijk door; veiligheid, welvaart en eenheid.
- 1095-1291 kruistochten; paus roept op heilige land te bevrijden van de moslims.
- Motieven kruisvaarders; christelijk geloof, aanzien, rijkdom en avontuur.
- Kruistochten naar: heilige land, Spanje/Portugal (reconquista) en slaven en Balten
17. Het begin van staatsvorming en centralisatie.
- Door geldeconomie organisatie landsbestuur makkelijker; belasting heffen, ambtenaren (bestuur uitvoeren),
leenmannen en soldaten in dienst van de koning.