Taal in de bovenbouw
Hoorcollege 1
De module wordt afgesloten met een kennistoets. Die kennistoets bestaat uit meerkeuze- en open vragen. Voor
deze module moeten de boeken ‘de zee kwam door de brievenbus’ van Selma Noort, oorlogsgeheimen’ van
Jacques Vriens en een informatief boek dat past bij de stagegroep gelezen worden.
De kennistoets bestaat uit 20 meerkeuzevragen en 4 open vragen (fysiek tentamen in week 25).
In totaal zijn er 100 punten te behalen, vanaf 64 punten heb een voldoende en vanaf 82 punten een goed.
De module bestaat uit 2 hoorcolleges en 6 werkgroepen. De bijeenkomsten gaan over verschillende domeinen
van taal: woordenschat, begrijpend lezen, stellen, jeugdliteratuur, spelling en taalbeschouwing (2).
Toetsstof:
Leesbeesten en boekenfeesten. 4.2 Historische verhalen, p. 176-188; 4.3 Oorlogsverhalen, p. 188-194; 5.3
Informatieve boeken, p. 307 t/m 322.
Taal en didactiek: Spelling. Hoofdstuk 10
Taalonderwijs ontwerpen:
- Algemeen: p. 17 t/m 26 (1.2)
- Domein woordenschat: p. 175 t/m 213 (4.1 en 4.2, herhaling); p. 244 t/m 259 (4.5 en 4.6).
- Domein begrijpend lezen: p. 261 t/m 284 (5.1 en 5.2, herhaling); p. 284 t/m 305 (5.3 en 5.4)
- Domein stellen: p. 315 t/m 327 (6.1, herhaling); p. 342 t/m 349 (6.3); p. 349 t/m 360 (6.4, herhaling)
- Domein taalbeschouwing: p. 377 t/m 418 (7.1 t/m 7.4) en p. 426 t/m 436 (7.6)
Lesintaal.nl:
- domein begrijpend lezen: 5.2.9 (criteria leerstofordening begrijpend lezen) en 5.2.10 (leerlijnen
begrijpend lezen).
- Domein stellen: 6.1.9 (tekstsoorten);6.2.7 (didactisch model stelles), 6.2.11 (criteria leerstofordening
stellen) en 6.2.12 (leerlijnen stellen), 6.3.1 (functie van schrijven).
- Domein taalbeschouwing: 8.2.1 (grammatica van het Nederlands); 8.2.6 t/m 8.2.9 (alle links onder
‘onderwijsmiddelen’); 8.2.12 (leerlijnen taalbeschouwing) en 8.3.10 (nut van grammaticaonderwijs).
- Domein spelling: 9.2.11 (leerlijnen spelling)
Domeinen taal voor de LKT en kennistoets: mondelinge taalvaardigheid, woordenschat, beginnende
geletterdheid/aanvankelijk lezen, voortgezet technisch lezen, begrijpend lezen, stellen, jeugdliteratuur,
taalbeschouwing en spelling.
De stof die is geleerd op Iselinge is ook de stof voor de LKT, te leren en te oefenen op 10voordeleraar.nl. De LKT
gaat om het toetsen van de kennis, begrip en toepassing van de (didactische) begrippen op het gebied van taal.
De LKT bestaat uit 80 meerkeuzevragen met 3 of 4 antwoordalternatieven.
Werkgroep 1 - woordenschat
De zee kwam door de brievenbus - oorlogsgeheimen - informatieboek voor de bovenbouwleerling. Moeten
gelezen worden voor het tentamen aan het einde aan blok 4.
Leerlingen moeten de school verlaten met een woordenschat van ongeveer
15.000 woorden. Kinderen met een woordenschatachterstand hebben geen
problemen in situaties waar het gaat om DAT, maar wel problemen in
situaties waar het gaat om CAT (schooltaal, instructietaal) en
figuurlijk/idioom wordt gebruikt. Het gaat vooral om NT2 leerlingen of
NT1/NT2 leerlingen met een taalzwak milieu, een vertraagde
taalontwikkeling en taalstoornis/leerproblemen.
Manieren van extra hulp: preteaching (elke les twee onbekende
kernwoorden), instructieve hulp (gericht op woordleerstrategieën) en remediërende hulp achteraf. Beperk hierbij
het aantal te leren woorden, maak gebruik van verschillende semantiseringstechnieken, besteedt meer dan 7
keer tijd aan consolidatie en leer expliciet verschillende woordleerstrategieën aan.
De woordenschat van een kind kan op veel verschillende manieren uitgelegd worden.
, - Concrete betekenis: op een manier waardoor een kind er zich een voorstelling van kan maken.
- Abstracte betekenis: de woordenboekbetekenis
- Contextuele betekenis: de betekenis in relatie met andere woorden.
Woordleersituaties:
- Incidenteel → gebeurt per toeval (ziet een film en vraagt spontaan wat het woord betekent,
op dat moment is het woord heel betekenisvol voor het kind. Als leerkracht moet je erg
snel kunnen schakelen).
- Intentioneel → met de intentie dat een kind het woord leert, geen toeval. Het is niet altijd
betekenisvol voor het kind, de leerkracht kan er allerlei semantiseringstechnieken omheen
bedenken.
Leerlingen leren woorden in verschillende situaties: tijdens taallessen, tijdens themalessen (kernwoorden) en bij
andere vakken zoals de zaakvakken (veel teksten).
Bij de zaakvakken komen minder frequente woorden voor, veel schrijftaal en abstracte woorden, veel
homoniemen en een hoge informatiedichtheid.
De tussendoelen woordenschat voor leerlingen in de bovenbouw:
- kunnen hun woordenschat zelfstandig verbreden en verdiepen
- kunnen strategieën verwoorden voor het afleiden en onthouden van woordbetekenissen;
- kunnen woorden buiten de context definiëren;
- leggen zelf betekenisrelaties tussen woorden;
- passen figuurlijk taalgebruik toe.
Werkgroep 2 - begrijpend lezen
Ontwikkeling van lezen/leesonderwijs
- groep ½ = voorbereidend lezen
- groep 3 = aanvankelijk lezen
- vanaf midden groep 3 = voortgezet lezen (voortgezet technisch lezen, begrijpend/studerend lezen en
belevend lezen)
Begrijpend lezen is een tekst begrijpen (begrip ontlenen aan een tekst).
Studerend lezen is zo lezen dat je de tekst later kunt reproduceren (belangrijke delen lere, later kunnen
opnoemen). Tussendoelen studerend lezen; leerlingen maken een schema, uittreksel of samenvatting van een
verhalende of informatieve tekst. Ze stellen zichzelf relevante vragen voor, tijdens en na het lezen van een tekst.
Het begrijpend en studerend lezen is belangrijk omdat teksten een onmisbare rol spelen in het openen van
nieuwe werelden en het begrijpen. Zowel in het basisonderwijs als in het vervolgonderwijs/studie/beroep is
begrijpend lezen de basis voor succes.
Voorwaarden voor een goed begrip van de tekst
- Voor een goed begrip van de tekst moet 95% van de woorden bekend zijn (woordleerstrategieën).
- De leerling kan voldoende technisch lezen.
- De leerling heeft voldoende voorkennis/algemene kennis over het onderwerp van de tekst (meest
belangrijk volgens onderzoek).
De manier van toetsing kan het niveau van begrijpend lezen belemmeren.
Uitgangspunten voor begrijpend lezen:
1. Activeer of vergroot de kennis over het onderwerp
2. Verklaar moeilijke woorden en, nog beter, leer woordleerstrategieën aan
3. Laat de kinderen een leesdoel bepalen
4. Laat de kinderen een strategie kiezen passend bij het leesdoel