Hoorcollege 1
Er zijn twee modaliteiten: onvoorwaardelijke en voorwaardelijke straffen. Wanneer mag welke sanctie
worden opgelegd?
Er zijn verschillen tussen vrijheidsbeperking en vrijheidsbeneming. Vrijheidsbeperking lijkt in eerste
instantie minder ingrijpend, maar kan toch heel ingrijpend zijn (vergelijk zitten in de gevangenis
tegenover je levenslang melden).
Belangrijke begrippen:
1. Sanctiestelsel: het geheel aan strafrechtelijke sancties, de wettelijke regeling daarvan en hun
onderlinge verhouding.
2. Penitentiair recht: een overkoepelend begrip met betrekking tot dat ‘’rechtsgebied dat de
toepassing en tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke sancties regelt’’. Dit wordt ook wel
sanctierecht genoemd.
3. Detentierecht: dat gedeelte van het penitentiaire recht hetwelk de tenuitvoerlegging van
vrijheidsbenemende sancties betreft.
Met betrekking tot art. 350 Sv gaat het bij het sanctierecht om de vierde vraag. Dit is een zeer
omvangrijk en vaak onbekend gebied. Welke sancties zijn er, welk systeem hebben we, wanneer
mogen ze worden opgelegd, aan wie en voor hoe lang, hoe worden ze te ten uitvoer gelegd en wie is
daar verantwoordelijk voor, in hoeverre is er Europese invloed en wat zeggen de cijfers? De rechter
heeft straftoemetingsvrijheid, maar moet wel rekening houden met het legaliteitsbeginsel.
Actualiteit
- ‘’Taghi klaagt over EBI’’ Mag iemand, verdacht van dergelijke feiten, nog wel vinden dat iets
inhumaan is?
- ‘’Minister Dekker wil ontsnappen uit de gevangenis strafbaar stellen, strafrechtadvocaten
kritisch’’ Kritiek is bijvoorbeeld dat het een niet-bestaand probleem is. Daarnaast: er is een
menselijke drang om weer in vrijheid te komen. Die drang is mogelijk sterker dan het
afschrikwekkende effect dat er een sanctie staat op het ontsnappen.
- ‘’Nederland heeft minste mensen in gevangenis’’. Maar: wel relatief de meeste mensen vast
zonder definitieve uitspraak van de rechter (de voorlopige hechtenis).
- ‘’Acht gevangenissen en drie jeugdinrichtingen gaan dicht’’
- ‘’Kwart taakstraffen wordt niet uitgevoerd’’. Dit komt omdat een taakstraf ook wordt opgelegd
aan ‘’moeilijkere’’ criminelen. De reclassering wil eigenlijk dat aan dergelijke mensen geen
taakstraf wordt opgelegd.
o Wetsvoorstel taakstrafverbod bij openlijke geweldpleging
- ‘’Michael P. krijgt 28 jaar en tbs voor verkrachten en doden Anne Faber’’. Maakt het uit dat hij
weigerde mee te werken?
- ‘’Moet de voorwaardelijke invrijheidsstelling afgeschaft worden?’’ Minister Dekker meende dat
er geen draagvlak meer was voor de huidige regeling (alsof de veroordeelde er te gemakkelijk
van af komt).
- ‘’Wet straffen en beschermen aangenomen door de Eerste Kamer’’
- ‘’Staat moet tot levenslang veroordeelde Edwin S. laten resocialiseren?’’ en ‘’Tot levenslang
veroordeelde Edwin S. moet verlof kunnen krijgen’’.
- ‘’Minister moet afgewezen gratieverzoek levenslang gestrafte herroepen’’
- ‘’Korting op forensische zorg? Je kunt een behandeling van een verkrachting niet half doen’’
- ‘’In buitenland veroordeelden vaker naar Nederlandse cel’’
- ‘’Smokkel verboden voorwerpen strafbaar’’
- ‘’Alarm over corona in gevangenissen: volle cellen onverantwoord’’
- ‘’Gedetineerde Maurits door corona bang om in ‘echte wereld’ te stappen: ik voel me
vergeten’. Dit zou kunnen leiden tot hogere recidivecijfers
Historische ontwikkeling strafrechtelijke sanctiestelsel
Het betreft een veelomvattend overzicht en het is een vervolg op het vak Theorie en Geschiedenis van
het hedendaagse strafrecht. De ontwikkeling wordt (kunstmatig) in vijf periodes besproken:
1
,1. Klassieke richting (1886)
Het Wetboek van Strafrecht 1886 was bijna volledig op klassieke uitgangspunten gestoeld!
Straf gericht op vergelding
Je krijgt straf omdat je dat verdient, maar nooit meer dan je verdient. Op basis van het klassieke
proportionaliteitsbeginsel is er altijd een bovengrens aan de straf! De zwaarte van de straf moet
evenredig zijn aan de mate van individuele delictschuld.
Tenuitvoerlegging van de straf
Tenuitvoerlegging kan pas na het onherroepelijk worden van die straf en is enkel gericht op terugkeer
in de samenleving
Eenvoudig en uniform sanctiestelsel
Dit was zo omwille van de vergelijkbaarheid! Immers, het klassieke gelijkheidsbeginsel was van groot
belang.
- gevangenisstraf voor misdrijven
- hechtenis/geldboete (in beginsel) voor overtredingen
- algemeen strafminimum (laag!)
- bijzondere strafmaxima
- eenvormig strafstelsel
- grote straftoemetingsvrijheid voor de rechter
Dit laatste is opvallend gezien de dominantie van de strafwet! De achtergrond van deze vrijheid is
gelegen in de vereiste schuldevenredigheid. Dit zorgt voor speelruimte voor de rechter. Of toch ook al
invloed van de Moderne Richting?
Art. 9 Sr. (oud)
- Hoofdstraffen: gevangenisstraf, hechtenis, geldboete, lid 2: cumulatieverbod (thans vervallen!)
- Bijkomende straffen: ontzetting van rechten, plaatsing in rijkswerkinrichting (thans vervallen!),
verbeurdverklaring, openbaarmaking rechterlijke uitspraak
Art. 10 Sr. (oud): een gevangenisstraf is levenslang of tijdelijk. De duur van de tijdelijke straf: in
beginsel max 15 jaar, maar soms max 20 jaar (thans 30 jaar!)
Art. 11 Sr. (oud): De eerste vijf jaar een cellulaire tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf (‘in
afzondering’) In 1881-1885 begon men met de bouw van dure, cellulaire gevangenissen, o.a. de
koepelgevangenissen in Arnhem (1882) en Breda (1883).
Art. 15 Sr. (oud): Voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit bood de mogelijkheid tot geleidelijke terugkeer
naar de samenleving en het was een aanzet tot individualisering van de straftoemeting. Maar.. het
werd terughoudend toegepast in de rechtspraktijk
NB. De doodstraf werd niet heringevoerd naar aanleiding van een uitvoerig TK-debat (1880)!
2. Moderne richting (rond 1900)
Opvattingen
Dit was een gemene deler van nieuwe opvattingen en week fors af van de Klassieke Richting
a. Theorievorming was niet langer gestoeld op de leer van het sociale contract, maar op de
gedachte dat het noodzakelijk was de samenleving te beveiligen. Niet langer stonden de
rechten van het individu jegens de Staat stonden centraal, maar veeleer de bescherming van
het collectief tegen gevaarlijk geachte personen
b. Klassieke vooronderstellingen werden verworpen en vervangen door andere. Afgewezen
vooronderstellingen:
a. niet langer de idee van individuele wilsvrijheid
b. niet langer de idee van de formele gelijkheid van mensen
c. niet langer het daderbeeld van een normale, aan andere mensen gelijke persoon
De Moderne richting kende een paar belangrijke vooronderstellingen:
a. Opvatting van de dader als een op enigerlei wijze minderwaardig individu. Onenigheid over de
centrale oorzaak van deze afwijking: persoonsgerelateerd dan wel omgevingsgerelateerd?
2
, b. Deterministische opvatting: de beantwoording van de ‘moderne’ vraag naar de oorzaak van
misdaad ligt niet in de vrije wil van de dader, maar in verschillende factoren die hem als het
ware onvermijdbaar doen neigen tot criminaliteit. Heeft een implicatie met betrekking tot
proportionele schuldvergelding! In plaats van vergelding werd speciale preventie gehanteerd
als grondslag van straf en als primair strafdoel.
Deze richting had een wezenlijk ander sanctiestelsel voor ogen dan het klassieke:
- Geen geloof in gedragsbeïnvloeding door middel van automatische en gefixeerde sancties!
Integendeel, de gevoelde noodzaak tot een gedifferentieerd sanctiemodel, toegesneden op de
persoon van de dader en de oorzaken van zijn misdaad. Alleen zodoende is een speciaal-
preventief effect te bereiken.
- Geen geloof in de korte vrijheidsstraf, vanwege het geringe speciaal-preventieve (criminaliteit
bestrijdende) effect ervan. Ten aanzien van de gelegenheidsdaders zou deze reactie meer
kwaad doen dan goed. Uit preventief oogpunt zou volstaan kunnen / moeten worden met
strafdreiging. Ten aanzien van de (onverbeterlijke) gewoontedaders zou deze reactie niet
volstaan, want het is van te korte duur om een speciaal-preventief effect te bewerkstelligen.
Eveneens was er weerstand tegen de korte vrijheidsstraf vanwege de cellulaire tenuitvoerlegging
daarvan. Empirische gegevens toonden de onjuistheid aan van de klassieke veronderstelling dat dit
stelsel tot zelfinkeer van daders zou leiden. Het leidde juist tot zelfmoorden en psychiatrische
stoornissen. Geen speciaal-preventief effect! Dus werd meer openheid en differentiatie van de tul
noodzakelijk geacht!
Invloed van de Moderne richting op ons wettelijke sanctiestelsel (al in 1886?)
- De maatregel plaatsing in krankzinnigeninrichting: De enige maatregel in het dominerend
strafstelsel! Modderman was afkerig: hij vreesde precedentwerking.
- De bijkomende straf plaatsing in rijkswerkinrichting: Afwijking van het algemene strafminimum!
Art. 32 (oud): minimumduur rwi-plaatsing van 3 maanden. De duur was niet evenredig met de
individuele mate van schuld en de ernst van de gepleegde delicten als bedelarij en landloperij.
De hoofdstraf was maximaal 12 dagen hechtenis.
- De voorwaardelijke invrijheidstelling: eerste mogelijkheid tot individualisering van
straftoemeting!
- 1901: invoering Kinderwetten met aparte jeugdsancties
- 1915: invoering voorwaardelijke straf. Dit was een uiting van de ‘Moderne’ idee dat de korte
vrijheidsstraf faalt in de instrumentele werking! Dit leidde tot een ontwikkeling van
alternatieven. Dit was de definitieve opkomst van individualisering van straftoemeting.
Concreet was dit het stellen van gedragsvoorwaarden als alternatief voor de korte
vrijheidsstraf. Het was effectief ter gedragsbeïnvloeding. Zie art. 14a Sr (oud): bij
gevangenisstraf van minder dan 1 jr., of geldboete, kan de rechter daarbij het bevel geven dat
de straf niet zal worden tenuitvoergelegd.
- 1915: verruiming voorwaardelijke invrijheidstelling, tegelijk met de invoering van de
voorwaardelijke straf. De verruiming: indien 2/3 van de straf en tevens minstens 9 maanden
daarvan zijn verstreken (vgl. huidig art. 15 Sr; behandeld in college 6).
- 1918: Noodwet tot verruiming van de gemeenschappelijke tenuitvoerlegging, ingegeven door
capaciteitstekort na de Eerste Wereldoorlog. Ondanks de weinig principiële achtergrond was
dit toch een aanzet tot de wettelijke afbrokkeling van het cellulair stelsel.
3. Autoritaire opvattingen (jaren ’20 en ’30)
In de jaren ’20 kreeg de Moderne Richting meer autoritaire trekken. Het onderscheid tussen
verbeterlijke en onverbeterlijke gewoontedaders voerde de boventoon. Speciale preventie werd
opgevat als maatschappijbeveiliging. Hoe? Ofwel door gedragsbeïnvloedende behandeling van de
dader, ofwel door onschadelijkmaking van de dader. Er waren internationale pleidooien in het kader
van onschadelijkmaking, bijvoorbeeld deportatie, castratie, straf van onbepaalde duur, levenslange
straf en de doodstraf.
In 1928 leidde dit tot invoering van de TBR-maatregel (nu: TBS). Dit was een beveiligingsmaatregel
met een speciaal-preventieve insteek: het langdurig beveiligen van de maatschappij tegen het gevaar
dat de dader vormt! Hoe? Door middel van opsluiting en behandeling. Hiermee werd definitief afscheid
genomen van het klassieke, eenvormige strafstelsel! Het was een moderne sanctie: de maatregel
3
, dient niet ter proportionele vergelding van de individuele delictschuld, maar ter beveiliging van de
maatschappij en ter behandeling van de stoornis van de dader. Zolang als dat nodig wordt geacht.
In 1929 kwam men met de wet op de bewaring van beroeps- en gewoontemisdadigers. Dit was een
beveiligingsmaatregel met speciaal-preventieve insteek: het ná de gevangenisstraf nog langdurig
beveiligen van de maatschappij tegen het gevaar dat de dader vormt! Primair door middel van
opsluiting (onschadelijk maken). Indien mogelijk door middel van behandeling. De doelgroep: de
gevaarlijk te achten beroeps- en gewoontemisdadigers:
- gevaarlijkheid op grond van subsidiariteit (laatste redmiddel)
- gevaarlijkheid op grond van delictgeschiedenis en persoonlijkheid en levensomstandigheden
van de dader
- objectieve en subjectieve criteria in art. 43bis en 43ter Sr
- niet: de psychisch gestoorde daders! Voor hen de TBR(TBS)
Deze maatregel was voor de duur van ten minste vijf en ten hoogste tien jaren (na de
gevangenisstraf), maar het is nooit in werking getreden!
In 1934 werd art. 12a Sr ingevoerd. De minister kon ten aanzien van gedetineerden die daarvoor op
grond van hun persoonlijkheid en het gepleegde delict in aanmerking kwamen, bepalen dat zij in
gemeenschap werden geplaatst Dit is verdergaande wettelijke afbrokkeling van het cellulair stelsel! Er
was echter toch nog een cellulair stelsel, maar die werd meer gebruikt in de tweede wereldoorlog door
de Duitsers.
4. Depenalisering (jaren ’60 en ’70)
In deze tijd stond hervorming van het gevangeniswezen centraal, vooral als gevolg van de
praktijkervaring in W.O.II met detentie in eenzaamheid. In 1951/1953 leidde dit tot de Beginselenwet
Gevangeniswezen, waarbij het cellulaire stelsel werd afgeschaft! Het uitgangspunt werd een
gemeenschappelijke tenuitvoerlegging en differentiatie in de tenuitvoerlegging! Tegengaan van
‘criminele infectie’ door gemeenschapsverblijf was het doel. Sindsdien zijn er vele
tenuitvoerleggingsvormen Zie de latere colleges 7, 8 en 9 inzake de tenuitvoerlegging.
In 1958 kwam de maatregel onttrekking aan het verkeer. Dit was een beveiligingsmaatregel gericht
op wegnemen van het gevaar van een voorwerp. Dit duidt de verdergaande meervormigheid van het
sanctiestelsel.
In de jaren ’60 en ’70 was er democratisering en liberalisering. Men zette zich af tegen autoritaire
opvattingen en instituten. Er kwam het idee van een maakbare maatschappij; de delinquent was
vatbaar voor resocialisatie. Een voorbeeld is de oprichting van Coornhert Liga (1971); een kritische en
onafhankelijke vereniging gericht op strafrechtshervorming
In de jaren ’70 en ’80: ontwikkeling van alternatieven voor de (korte) vrijheidsstraf: de geldboete en de
dienstverlening.
In 1983 kwam de Wet vermogenssancties. De geldboete was ter zake van ieder delict mogelijk, ook bij
misdrijven! Maar ook kwam de introductie van Titel IIa: Maatregele ter onderscheiding van Titel II:
Straffen. Er werd ook een nieuwe maatregel geïntroduceerd: ontneming wederrechtelijk verkregen
voordeel (thans art. 36e Sr; zie college 10).
In 1972 kwam de eerste veroordeling tot ‘werken in het weekend’ als bijzondere voorwaarde bij een
voorwaardelijke veroordeling. Was dit dwangarbeid? Dat was een gevoelige discussie! In 1974 kwam
de Commissie Alternatieve Strafrechtelijke Sancties. Er was geen eenstemmigheid over de
procedurele vormgeving van dienstverlening. In 1978 besluit de minister tot het uitvoeren van een
meervoudig experiment. Er kwam een rechterlijk model en een officiersmodel en het experiment
duurde zo lang dat dienstverlening al praktijk werd. In 1981 was de oprichting van het eerste bureau
Halt in het kader van vandalismebestrijding In 1989: invoering ‘onbetaalde arbeid ten algemene nutte’
in de wet. Het werd als hoofdstraf opgenomen in art. 9 Sr. De maximumduur was 240 uur en het
kwam in de plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van maximaal 6 maanden (dus niet in
plaats van een geldboete!). Het was op verzoek en met instemming van veroordeelde. In het vonnis
moest de vermelding van de straf die in plaats van onbetaalde arbeid opgelegd zou zijn vermeld
worden: deze wordt immers alsnog ten uitvoer gelegd indien arbeid niet (volledig) wordt verricht.
4