De sportwereld voor het hbo samenvatting
Hoofdstuk 1 Wat is sport?
1.2 De relevantie van de vraag naar het wezen van sport
Voor verschillende mensen, instellingen is het nodig om vast te stellen wat men onder sport verstaat:
gemeenten, NOC*NSF, een sportredacteur, een fysiotherapeut en een huisarts die één keer in de
week een spreekuur houden voor mensen met sportblessures.
De vraag naar het wezen van de sport kan gesteld worden vanuit ethisch en juridisch oogpunt.
Mensen hanteren morele normen bij hun beoordeling of een activiteit of handeling wel of niet sport
is. Hierom vinden sommige mensen boksen en freefight geen sport.
Het afgrenzen van sport ten opzichte van niet-sport is ook relevant vanuit het recht. In de sport
komen handelingen voor die in het gewone leven leiden tot een strafzaak. Zoals slaan, schoppen en
het onderuit halen van de tegenstander. In veel sporten zijn dit overtredingen. Fysieke overtredingen
worden door de scheidsrechter bestraft. Rechters beschouwen sport als een eigen wereld met eigen
regels en sancties. Maar er zijn grenzen -> Kokmeijer
1.3 Het dubbelkarakter van sport
Sport kan op 2 manieren gedefinieerd worden: essentialistisch en instrumenteel.
Essentialistisch: er wordt vooral gezocht naar het wezen (essentie) van sport. Sport wordt gezien
als een eigen wereld, met eigen kenmerken, die onafhankelijk functioneren van de sociale en
culturele verbanden waarin sport zich beweegt.
Instrumenteel: sport is vooral een middel om andere, buiten de sport gelegen doelen te
realiseren. Hierbij is sport onlosmakelijk verbonden met de samenleving en met individuen.
o Beiden maken gebruik van sport om bepaalde doelstellingen te realiseren
Deze twee aspecten van sport, het wezen en het gebruik ervan, worden het dubbelkarakter van sport
genoemd.
1.4 Het wezen van sport
Sport is een vaardigheidsspel gericht op het bereiken van een bepaald doel, waarbij fysieke
kwaliteiten van mensen worden getest in wedstrijdvorm en waarbij gespeeld wordt volgens regels,
binnen institutionele kaders.
De harde kern van sport wordt gevormd door physical games: fysieke spelvormen met een
wedstrijdkarakter. Kenmerken van de definitie van sport:
Sport is een vaardigheidsspel: om te kunnen sporten moet je beschikken over een aantal
vaardigheden. Bij sport gaat het om technische, tactische, mentale en morele vaardigheden.
o Vaardigheid: het vermogen om een bepaalde handeling bekwaam/kundig uit te voeren
of een probleem juist op te lossen
o Technische vaardigheden: zoals met een bal de een paar tegenstanders voorbij dribbelen
o Tactische vaardigheden: mogelijkheden om technische vaardigheden zo toe te passen
dat er spelvoordelen worden gerealiseerd -> belangrijk spelinzicht
o Morele en mentale vaardigheden: zoals fair play en het vermogen om doelen te stellen in
de sport
Door sport te zien als vaardigheidsspel sluiten we kansspelen uit
De sporter probeert een bepaald doel te bereiken: elke sport is gericht op een doel, een intern
doel (intrinsiek)
, o Voorbeelden van doelen: het eerder bereiken van de finish dan de concurrent, meer
doelpunten scoren dan de tegenstander
Intrinsieke doel: het heeft met de sport zelf te maken niet met het motief
waarom mensen een sport beoefenen
Sport heeft een fysiek karakter: de sportactiviteit doet een beroep op de lichamelijke vermogens
van de mens.
o Het lichamelijke aspect is dominant, het gaat bij sport vooral om beweging
o Verplaatsend bewegen: het lichaam of bepaalde voorwerpen verplaatsen -> typisch voor
de sport
Bij sport wordt een beroep gedaan op de bewegingsvaardigheden van de mens
Bij een fysieke activiteit speelt cognitie ook een rol
Bij sport is er sprake van testen in wedstrijdvorm: sport kan worden gezien als ‘een in
wedstrijdvorm gegoten prestatievergelijking’. Prestaties van sporters worden vergeleken, dit
levert winnaars en verliezers op. Een wedstrijd of competitie kan de vorm aannemen van een
strijd tussen individuen onderling en tussen teams. Hierbij wordt vaak naar het begrip ‘spel’
verwezen. In het Engels heeft spel 2 betekenissen: game en play.
o Play: een speelse houding. Een speelse houding is niet gebonden aan één bepaalde
activiteit. Kenmerken voor een speelse houdingzijn vrijheid, creativiteit, spontaniteit en
belangeloosheid. Bij play is spelen zelf het doel. -> geen extrinsieke doelen, maar
intrinsieke
o Game: er is sprake van intrinsieke en/of extrinsieke doelen. Intrinsiek doel, het scoren
van de meeste doelpunten. Extrinsiek doel, geld verdienen. Het komt sterk overeen met
wat in veel takken van sport is terug te vinden: het willen bereiken van een bepaald doel
dat is gedefinieerd door het spel in kwestie, waarbij men zich laten bedienen door
middelen die vast staan en zich vrijwillig laten leiden door de regels van het spel.
Sport kan gezien worden als spel, maar dan vooral in de betekenis van game: een
gereguleerd spel, met vaststaande middelen, met een intern doel dat
gekenmerkt wordt door competitie en het oplossen van bewegingsproblemen
Sport heeft regels: sport en regels zijn onlosmakelijk met elkaar verboden, regels maken sport tot
juist die unieke sport. Regels in sport creëren beperkingen maar bieden ook mogelijkheden. De
constituerende regels zijn:
o Wie wint de wedstrijd
o Bewegingstechnieken die gehanteerd mogen/moeten worden
o Middelen die gebruikt mogen/moeten worden
o De ruimte en tijd waarbinnen de sport beoefend mag/moet worden
Bij sport is altijd sprake van institutionalisering: een bepaalde verspreiding van sport en bepaalde
organisatievormen, zoals verenigingen, clubs en bonden. Het is belangrijk dat alle activiteiten die
betrekking hebben op de sport georganiseerd worden, nu en in de toekomst
o Organisatie: een gestructureerd samenlevingsverband dat bewust tot stand is gebracht
om een bepaald doel of doelen te bereiken -> drie structuren te onderscheiden in de
organisatie
Een machts- en gezagsstructuur: elk deel en elke functionaris binnen de
organisatie staan in een bepaalde verhouding tot het centrale gezag
Een taakstructuur: in een organisatie is er een bepaalde functieverdeling
Een middelenstructuur: elke organisatie beschikt over middelen waarover
deelnemers kunnen beschikken om de doelen van de organisatie te realiseren
, 1.5 De sportfamilie
De sportfamilies van van Steenbergen onderscheid drie vormen.
Physical games: fysieke spelvormen met een wedstrijdkarakter, de kern van sport
o Judged sports: de manier waarop de prestatie is geleverd wordt beoordeeld door een
jury zoals turnen, boksen, kunstschaatsen
o Refereed sports: de uitslag van een wedstrijd wordt vastgesteld door een scheidsrechter
zoals voetbal, handbal, tafeltennis
o Hybrid sports: sporten die beide elementen in zich dragen, zoals schansspringen
Non-physical games: spelvormen met als kenmerken vaardigheden, een doel, competitie, regels
en institutionalisering, maar zonder fysieke activiteit in de zin van verplaatsend bewegen. Zoals
schaken, bridge en dammen.
Physical activities: bewegingsactiviteiten, zonder competitie-element. Zoals fitness, bodybuilding,
spinning, zwemmen in zee. Deze activiteiten worden vaak door de deelnemers zelf als sport
ervaren.
Sportfamilie
Non-physical Physical Physical
games games activities
1.6 Categorisering van sport
Sport kan op verschillende manieren worden ingedeeld:
Resultaatgeoriënteerde en vormgeoriënteerde sporten
o Resultaatgeoriënteerde sporten: gaat het om resultaat en gaat het niet om de manier
waarop de prestatie geleverd wordt, zoals voetbal, tennis, kogelslingeren en
langebaanschaatsen
o Vormgeoriënteerde sporten: het gaat om de manier waarop de prestatie wordt geleverd,
zoals kunstschaatsen, dressuur en synchroonzwemmen
Actieve en passieve sportbeoefening
o Actieve sportbeoefening: wanneer iemand zelf de sport beoefent
o Passieve sportbeoefening: wanneer iemand een sport volgt, op de tribune, achter de tv->
toegenomen door de ontwikkeling en opkomst van mediasport
Mediasport: de door sportmarketing- en omroeporganisaties op commerciële
basis voor de televisie geconstrueerde topsport, zoals die aan het kijkerspubliek
wordt aangeboden
Topsport en breedtesport
o Topsport: sportbeoefening op een heel hoog niveau in een competitie met de beste van
een land, een werelddeel of de hele wereld -> ze verdienen hun geld ermee
o Breedtesport: sportbeoefening op een laag niveau, georganiseerd of in informeel
verband
Breedtesport heeft een aanvoerfunctie en de topsport een aanjaagfunctie ->
breedtesport creëert een basis voor de topsport en de topsport kan ervoor
zorgen dat meer mensen aan breedtesport gaan doen
Amateursport en beroepssport
o Beroepssport: de sportbeoefening is hun werk en inkomensverwerving