Hfst 1:
Als marketeer heb je te maken met de volgende ontwikkelingen:
1. Bij massacommunicatie was de marketeer doorgaans de verzender, nu krijgt consument
meer controle over de informatiestromen en verzendt nu zelf ook massa-informatie
2. Feedback vd consument was voorheen relatief beperkt, maar neemt enorm toe
3. De hoeveelheid te verwerken communicatie-uitingen is de afgelopen 35 jaar enorm
gestegen. Informatiefilters worden sterker
4. De geïnformeerde consument vd eenentwintigste eeuw weet waar informatie te vinden is en
zorgt samen met de andere consumenten voor meer transparantie dan ooit.
Als iemand informatie ontvangt, gebruikt deze 3 filters:
1. Vervormen: lezen wat we denken dat er staat
2. Weglaten: slaan heel veel dingen over/ laten dingen weg
3. Generaliseren: conclusie trekken op basis van één of enkele waarnemingen. In veel gevallen
klopt de voorinformatie helemaal niet met de inhoud
Hfst 2:
Opvallende plekken om woordbeelden (een woord die een mens herkent zonder te lezen) neer te
zetten zijn:
1. Kopjes
2. De bovenste woorden van een stukje tekst
3. De eerste woorden van een regel
4. Woorden die opvallend zijn gemaakt (dik gedrukt)
Kijkvolgorde van mensen:
1. Beelden
2. Kopzinnen
3. Tekst
Grote beelden worden eerder gezien dan kleine, warme kleuren (oranje, rood) ook eerder dan koude
kleuren. Ook afbeeldingen met mensen worden eerder gezien dan afbeeldingen van voorwerpen. De
ogen van mensen die oogcontact maken zijn zakelijk gezien de sterkste visuele magneet. Wat
mensen het allereerst zien zijn bewegende beelden, daarna beelden van blote mensen.
Basismotivatoren: motivatoren die mensen aanzetten tot handelen: verder lezen, klikken, reageren.
De vier basismotivatoren zijn:
1. Hebzucht; zoals meer krijgen, minder betalen, iets extra’s gratis, kans om te winnen
2. Angst; inspelen op onzekerheden; zoals garantie, niet goed geld terug, als beste beoordeeld,
altijd bereikbaar, slecht zicht kost levens, hebt u straks ook pensioen tekort? etc.
3. Status; exclusief voor…., Uitsluitend voor…. , persoonlijke uitnodiging, doe net als Marco
Borsato en. ..
4. Ontwikkeling; de mens is nieuwsgierig, leergierig en onderzoekend, voorbeelden: Leer nu… ,
ontdek de … , lang bewaarde geheimen, eindelijk is duidelijk hoe… etc.
,Hfst 3
Over het algemeen wordt ervan uitgegaan dat een mens de volgende fasen moet doorlopen om tot
een koopbeslissing te komen:
1. Probleem of wens: voorraad bepaald product op, apparaat kapot, verouderd of versleten
2. Informatie zoeken: informatie zoeken in winkels, printmedia, bij bekenden of via internet.
Internet is uitmuntend, alle bestaande informatie is beschikbaar en vindbaar
3. Evalueren van mogelijkheden: Grote betrokkenheid = evalueren heel belangrijk. Via internet
vergelijken wordt vaak gedaan
4. Kiezen en beslissen: dit is in feite een bepaald risico nemen. Aanbieder kan risico verkleinen:
tijdelijke aanbieding, extra garantie of gratis probeerperiode
Rol van marketingcommunicatie in elke fase:
1. Via google kan er steeds makkelijker gezocht worden naar een oplossing voor een spontaan
probleem:
1. Het aanbod op internet stijgt, ook fysieke winkels zetten hun aanbod online
2. De zoektechnieken worden steeds beter
3. De consument leert zelf slimmer te zoeken
Door middel van pushmedia zoals e-mail, direct mail en telemarketing kan de marketeer het
ontstaan van het probleem of het ontstaan van de wens versnellen en stimuleren.
2. Vindbaarheid is voor marketeers essentieel, om gevonden te worden moet de marketeer
weten hoe de potentiële klant zoekt en dus hoe hij denkt en welke woorden hij gebruikt.
3. Door de groei van weblogs, vergelijkingssites, linkedin, twitter etc. zijn er nu veel meer sites
van klanten dan aanbieders. In deze fase van evalueren van mogelijkheden, verschuift de
macht van de marketeer naar de consument.
4. In deze fase probeert de marketeer de consument te helpen om te beslissen. Dit kan d.m.v.
aanbiedingen, garanties etc. koopbeslissingen kunnen beïnvloed worden door:
- Navigatie
- Tekst en argumenten
- Responsformulieren en responsdrempels
- Het gebruik van speciale actiepagina’s
Hfst 4
Pushcommunicatie: mensen die geïdentificeerd zijn en benaderd worden met direct mail, e-mail of
telefoon. Hierbij hoeft nog geen behoefte of vraag te zijn, die kan gecreëerd worden door de
marketeer door beloftes en teasende teksten.
Pullcommunicatie: het communiceren met potentiële klanten die zelf op zoek gaan naar aanbod. Er
is dus al een concrete zoekvraag of behoefte. Bij pullcommunicatie is het essentieel dat:
- De boodschap gevonden wordt
- De boodschap direct aansluit bij de zoekvraag van de lezer
Pullcommunicatie wordt steeds belangrijker. Het is managen ervan is veel lastiger dan
pushcommunicatie, omdat zowel het initiatief als een deel van de inhoud van de zijde van de
ontvanger komt.
Er zijn de laatste twee jaar twee verschuivingen in de mediamix zichtbaar:
1. Verschuiving van conversiegerichtheid en meetbaarheid
2. Verschuiving naar digitale media
Koopbehoeften worden vaak uitgelokt door gebeurtenissen (events), vier categorieën:
, 1. Vaste events: Events die voor iedereen op hetzelfde moment plaatsvinden, zoals:
feestdagen, vakantietijd, Moederdag Valentijnsdag etc.
2. (on)verwachte events: Events die voor iedereen tegelijk gelden. Zoals; WK, 1e warme dag, 1e
dag dat het vriest, verkiezingen, storm etc.
3. Persoonlijke events: Events die voor iedereen op een andere dag plaatsvinden. Zoals;
geboorte, 18 worden, uit huis gaan, samenwonen, trouwen, kinderen krijgen, overlijden
4. Dynamische events: Events die ook voor iedereen op een andere dag plaatsvinden en ook
doorlopend kunnen veranderen. Een dynamisch event wordt afgeleid van klantgedrag. Zoals;
iemand die zich verdiept in de hoogte van de spaarrente, opeens veel geld op je rekening
hebben, vaak rood staan, bril of auto die vier jaar wordt, telefoonabbo wat afloopt
Hfst 5
Social media gaat ook om:
- Het opbouwen en onderhouden van relaties
- Het delen van content
- Het verenigen met een groep (bijv. sportclubs, verenigingen)
Acht activiteiten die marketing kan overwegen:
1. Luisteren: naar de klant. Kijken wat consumenten zeggen en schrijven over merken en
bedrijven
2. Luisteren en reageren: deelnemen aan online discussies, d.m.v. webcare-team. Is goed voor
het managen van de reputatie.
3. Adverteren in social media: op basis van profielen van de deelnemers kunnen deze
advertenties gesegmenteerd en afgestemd worden op specifieke doelgroepen
4. Corporate accounts en/of pages beginnen: bedrijven kunnen ook zelf een eigen account
openen bij verscheidende social media en daarmee zelf conversaties beginnen en
beïnvloeden. Marketingtaal in social media werkt niet, er moet wel iets relevants gepost
worden. Het grote verschil met facebookpagina en website is dat met facebookpagina je met
de mensen praat i.p.v. tegen.
5. Personal branding: profileren als mens met bepaalde talenten, zoals sporter, politici,
cabaretiers etc. Kunnen zich makkelijk profileren met social media buiten hun netwerk.
Facebook, Twitter, weblog etc.
6. Werknemers inzetten: mensen die enthousiast zijn over hun werk, werkgever en de kwaliteit
van de geleverde producten en diensten zijn heel belangrijk. Zij kunnen via social media een
bijdrage leveren aan branding, sales, arbeidsmarktcommunicatie etc. Voorwaarden voor
deze inzetbaarheid zijn: een zeer hoge werknemerstevredenheid en de bereidheid van de
werkgever een stuk controle op te geven.
7. Social media inzetten voor vindbaarheid: als er meer webverkeer en webcontent komt met
links naar je website, is dat goed voor de vindbaarheid.
8. Klanten inzetten voor aanbevelingen: door consumenten gepubliceerde informatie wordt
steeds vaker als betrouwbaarder en objectiever ervaren dan de informatie op sites van
aanbieders. Dit is de grootste belofte van social media.