Samenvatting Doing Research in the real world.
Chapter 2
- Deductief: Hypothese die een relatie tussen twee concepten probeert te verklaren, wordt
getest. Eerst vindt er empirische observatie plaats. Concepten moeten eerst
geoperationaliseerd worden (meetbaar gemaakt).
- Inductief: theorie genererend. Data wordt verzameld en geanalyseerd en er wordt vervolgens
gekeken naar mogelijke relaties of theorieën. Let op dat je niet te snel conclusies trekt.
Deductie -> verschillende hypotheses worden gevormd vanuit 1 theorie (als de theorie klopt,
wat verwachten we dan te observeren?)
Inductie -> een hypothese wordt gevormd vanuit geobserveerde feiten. Soms is er hierbij
sprake van empirische generalisatie.
Een goede hypothese moet te falsificeren zijn. Dit is het verschil tussen wetenschap en bijv
filosofie.
Inductief en deductief kunnen ook gecombineerd worden, zie figuur 2.1.
- Epistemologie bestudeert wat kennis eigenlijk is. Ontologie bestudeert het zijn, wat creëert
de realiteit. 3 soorten:
- Objectivisme: de realiteit bestaat onafhankelijk van het bewustzijn
- Subjectivisme:
- Constructivisme: de waarheid en bedoelingen worden gecreëerd door interacties tussen
iemand zelf en de wereld.
Paradigma is een stelsel van modellen en theorieën waarbinnen de werkelijkheid geanalyseerd
kan worden. Kuhn omschrijft de paradigma crisis: soms worden er dingen gevonden die niet
binnen het bestaande paradigma passen (anomalieën). Eerst kunnen er kleine aanpassingen
gedaan worden, maar na een tijdje is het bestaande paradigma niet meer bruikbaar. Er ontstaat
dan een nieuw paradigma.
Theoretical perspectives:
- Positivisme: de realiteit bestaat extern van de onderzoeker. Realiteit bestaat uit wat zintuigen
kunnen waarnemen. Onderzoek moet gebaseerd zijn op wetenschappelijke observatie
(empirisch onderzoek). Natuur- en sociale wetenschappen hebben gemeenschappelijk dat ze
betrekking hebben op feiten en niet op waarden.
Fouten van het positivisme:
Als je gaat observeren moet hier een theorie aan ten grondslag liggen. Dus wel degelijk
gebaseerd op theorie, niet alleen op observaties. Verder kan geen enkele theorie bewezen
worden door enkel observaties. Er kan alleen bewezen worden dat iets NIET klopt. Wij leven
niet in de post-positivisme tijd, er zijn nieuwe perspectieven ontstaan. Het post-positivisme
gaat niet meer uit van de waarheid ontdekken dmv observaties, maar in mogelijkheden dat iets
waar zou kunnen zijn.
- Interpretivisme: anti-positivisme, hierbij wordt aangehouden dat sociologisch onderzoek
compleet anders is dan natuurwetenschap. Natuurwetenschap kijkt naar overeenkomsten in
data -> nomothetic. Sociale wetenschap kijkt naar acties van een individu -> ideographic.
5 voorbeelden van een interpretivistische benadering:
1. Symbolic interactionism:
Mensen interpreteren de betekenissen van dingen en handeling en gedragen zich hiernaar.
Betekenissen ontstaan vanuit sociale interactie. Betekenissen worden gehanteerd en bewerkt
door een interactief proces tussen mensen en de fenomenen die ze tegenkomen.
2. Phenomenology:
Pogingen om de sociale realiteit te begrijpen vinden hun grondslag in de ervaringen van
,mensen met deze sociale realiteit.
3. Realisme:
Er is een externe realiteit die gemeten kan worden, maar het kan lastig zijn om dit te bereiken.
3 soorten: naive/scientific/critical. Er wordt gewerkt met methodologisch pluralisme: Dat wil
zeggen dat er verschillende methodes en designs worden gebruikt.
4. Hermeneutics:
Het gaat om de interpretatie van de sociale realiteit, niet om verklaringen en beschrijvingen.
Verbinding met phenomenology en Freud.
5. Naturalistic inquiry:
Er zijn meerdere realiteiten die alleen holistisch bestudeerd kunnen worden. Onderzoek zelf is
altijd gebonden aan de perspectieven van de onderzoeker. Alles kan alleen begrepen worden
binnen hun specifieke omgeving.
- Critical inquiry:
Ideas are mediated by power relations in society, certain groups in society are privileged over
others, what are presented as facts cannot be distangled from ideology of dominant groups,
mainstream research practices are implicated in the reproduction of the systems of class, race
and gender oppression. Critical inquiry accuses interpretivists of being uncritical towards
culture.
- Feminism:
What a person knows is largely determined by their social position (just like Marxism &
critical inquiry). But the difference is that feminism sees women as the oppressed social class.
Women are subject to the domination of men. Women have access to deeper reality through
their personal experiences (of oppression), and through their feelings and emotions. Some are
saying that ethnography is particularly appropriate by feminist researchers.
- Postmodernism:
Emerged after 1968. Attack on positivism & Marxism. Primary task: deconstruction of texts
to expose how values and interests are embedded within them.
- Pragmatism:
Very old philosophy but has a recent revival. Pragmatists focus on whether a proposition suits
a purpose and is capable of creating action.
Research methodologies:
- Experimenteel onderzoek: om te zien of een bepaalde variabele (onafhankelijk) zorgt voor
verandering in gedrag (afhankelijk). Er wordt in een experiment een variabele gemanipuleerd,
om te zien wat het effect is op het gedrag.
- Quasi-experimenteel onderzoek: Experimenteel onderzoek waarbij de variabele niet
gemanipuleerd kan worden. Je maakt dan dus gebruik van de natuurlijke situatie. Hierbij is
het lastig om te bepalen of het effect dat je meet ook daadwerkelijk veroorzaakt wordt door de
variabele.
Experimental research is usually deductive.
- Phenomenological research: unstructured methods of data collection. More inductive,
allowing the data to emerge. Creating ‘thick descriptions’ of people’s experiences within
natural settings. Are based on small case studies, which causes concerns about
generalizability. Only qualitative data.
- Analytical surveys: opinion research. Very structured -> able to generalize. Deductive, just
, like experimental research. Quantitative & qualitative data.
- Action research: places an emphasis on promoting change within organizations. Main action
research medium is the case study (or multiple cases).
- Heuristic inquiry: begins with a question or problem, usually a personal problem to which
answers are required. Autobiographic, strongly subjective and weak in terms of
generalizability.
Selecting research approaches and strategies:
See figure 2.3.
- Timeframes:
1. cross-sectional study: data is collected at one point in time. Often with a survey
methodology. Most researches are cross-sectional.
2. longitudinal study: to study change and development over time.
- Exploratory studies: when not much is known about a subject. May help to decide whether it
is worth researching the issue or not. Searching literature, talking to experts, conducting focus
groups. Once the main constructs or focus of a study is established, it is possible to conduct
explanatory or interpretive research.
- Descriptive studies: To provide a picture of a phenomenon as it naturally occurs. Weakness:
cannot explain why an event occurs.
- Explanatory studies: Goes further than descriptive. Not only ‘what’, also ‘why’ and ‘how’
questions. Qualitative & quantitative.
- Interpretive studies: to explore peoples’ experiences and their views or perspectives of these
experiences. Inductive, qualitative methods.
In practice, most of the times multiple methods will be used. One reason is that several
research questions need multiple approaches. Second, it enables triangulation. Triangulation:
collecting data over different times or from different sources. Typical for cross-sectional.
Methodological triangulation: use a combination of methods (all with their strengths and
weaknesses).
Chapter 3
Two ways to pick a research topic: through literature, or following your own interests. By
choosing a topic, you want to achieve personal development. This development might
include: improving personal time management, gaining access to respondents, interviewing,
speaking to an audience, persuading people to cooperate and dealing with uncertainty about
data.
Make sure your research subject is able to reach the academic requirements. Also be sure that
your topic can be linked to the appropriate academic theory.
- Gaining access: can you gain access and can you minimize disruption? It is usefull to have a
gatekeeper. Also, social media can help.
- Getting sponsorship and using networks
- Using the time available: there is always a tendency to underestimate the time needed for a
project.
- Considering your capabilities and experience
- Reflecting on the value of the project
- Achieving a symmetry of potential outcomes: no matter what the results are, they will be