Bewijslast ASE
Om te proberen het gedrag van een cliënt beter in kaart te brengen heb ik besloten dit in te
vullen in een ASE-model. Ik heb dit ASE-model ingevuld naar aanleiding van overmatig
drankgebruik door een cliënt. Dit is makkelijk in te vullen met het ASE-model omdat het
gedrag door verschillende variabelen komt. We kijken naar het feit: Stoppen/minderen met
alcohol
Voorbeeld:
Er gaat in de
nabije toekomst
nog geen
verandering in
komen
Dementie, geen ziekte-
Geeft er niet zo veel om, Alcohol blijftinzicht
mag toch weleens in de aangeboden
zoveel tijd Geen concrete
Een vriendin komt regelmatig
Psychische op bezoek, ze dronken Gaat verder met
aandoening vroeger al samen. Sinds kort Externe variabelen: De waar hij mee bezig
(dementie) zit er eigenlijk geen rem aan. psychische aandoening was
(dementie) is een variabel
waar niks De cliënt gelooft wel dat hij aan veranderd kan worden.
Attitude: het kan, maar wil dit De mening van de cliënt over dit onderwerp is
niet heel momenteel gewoon niet positief. Het boeit de cliënt niet zoveel en er is
veel onbegrip voor het verminderen van zijn
alcoholgebruik. Dit kan soms nog leiden tot (kleine) confrontaties. Er wordt niet gekeken naar
de gevolgen op langer termijn.
Sociale invloed: Een vriendin van de cliënt komt regelmatig op bezoek. Alcohol wordt dan
ook aangeboden. Ook vanuit deze sociale kant is weinig begrip tegenover het verminderen.
Bij de bezoekjes draait het eigenlijk altijd om alcohol.
Eigen effectiviteit: het is niet zo dat de cliënt niet gelooft in zijn eigen kunnen. Het
interesseert hem simpelweg niet veel en zou ook niet begrijpen waarom hij zijn gewoontes
aan zou moeten passen.
, Het grootste probleem volgens mij ligt hem in de sociale invloed. De vriendin van de cliënt
mag ongeremd op bezoek komen en kan dan ook ongeremd aan alcohol komen. Wanneer
ze hierop worden aangesproken wordt hier fel op gereageerd. De cliënt van de afdeling,
waar het om gaat, neemt dit gedrag gauw over en is het natuurlijk met de vriendin eens.
Dochter van de vriendin van de cliënt is helemaal niet blij met de situatie, haar moeder dronk
nooit voordat zij deze vriend (de cliënt) leerde kennen. Samen hiermee, en de eerste
contactpersoon van de cliënt is besproken het contact tussen de 2 te verbreken. Telefonisch
contact vond nog elke dag plaats, ook hier werd er over alcohol gesproken. Ook dit werd
verbroken.
De eerste 2 weken vroeg de cliënt nog regelmatig naar zijn vriendin en gaf aan zich zorgen
te maken omdat hij al een tijdje niks meer van haar had gehoord, vooral de eerste paar
dagen. Nu, een stuk of 3 maanden later heeft de cliënt het hier nog maar zelden over. Hij
maakt zich niet meer druk en is ook wat minder bezig met het nuttigen van alcohol. Ik heb
daarom besloten een nieuw ASE-model in te vullen met een aanpassing in het deel sociale
invloed.
Geeft nog steeds niet veel
om. Ziet wel in dat er niet Alcohol blijft aangeboden
elke dag gedronken hoeft te
Psychische worden wordt aangeboden
Weinig,
aandoening maar in de gaten De cliënt gaat Accepteert dat hij
(dementie) gehouden door de zorg niet stoppen minder vaak
maar gaat wel mag/moet drinken
minderen
De cliënt gelooft wel dat hij
Dementie, geen ziekte-
dit kan. Hoeft van zichtzelf
inzicht
nu niet per se te stoppen
Externe variabelen: De psychische aandoening (dementie) is een variabel waar niks aan
veranderd kan worden.
Attitude: De mening van de cliënt over dit onderwerp is dat het hem gewoon niet zoveel uit
maakt als hij veel drinkt. Hij snapt wel waarom er maatregelingen zijn getroffen om dit te
minderen, maar voor hemzelf zou dit niet hoeven.
Sociale invloed: De vriendin is niet meer in beeld, invloed vanuit deze kant is er dus niet
meer. Wel is het zo dat het aanbod in de omgeving er nog wel is. Of de cliënt dan alcohol
mag drinken wordt kortgesloten met de zorg. De eerste contactpersoon is het met deze
beslissing eens en let bij het naar buiten gaan met de cliënt ook op het alcoholgebruik.
Eigen effectiviteit: Het is niet zo dat de cliënt niet gelooft in zijn eigen kunnen. De cliënt wilt
gewoon niet geheel stoppen. Begrip tegenover het minderen is het wel
,EBP
De ‘intentie tot gedrag hebben’, betekent dat we van plan zijn ons op een bepaalde (nieuwe)
manier te gaan gedragen. We willen bijvoorbeeld meer gaan bewegen, vaker naar de
sportschool gaan of gezonder gaan eten. Zitten er voldoende positieve aspecten aan het
gedrag (‘het is leuk’), dan krijgen mensen de intentie om het gedrag te vertonen. Maar als we
ons hebben voorgenomen om meer te gaan sporten, kan er van alles gebeuren waardoor
het uiteindelijk toch niet lukt. Soms zijn er te veel drempels (in het model barrières genoemd)
die ons tegenwerken. Of het ontbreekt ons aan de vaardigheden waardoor het niet lukt om
het gedrag uit te voeren (Alles over sport, 2015).
Een duidelijk voorbeeld van een gebrek aan vaardigheden is een ouder iemand die
dagelijks een uur zou willen wandelen, maar daartoe fysiek niet in staat is. Het is ook
mogelijk dat iemand niet goed kan plannen op een drukke dag, zodat er geen tijd overblijft
voor sport. Of misschien stelt hij zichzelf doelen die helemaal niet haalbaar zijn. Het hebben
van vaardigheden om het uiteindelijke gedrag uit te voeren zijn dus enorm van belang. Heb
je deze niet (voldoende), dan kan je intentie om meer te bewegen er zeker zijn, maar lukt het
niet om het ook daadwerkelijk te doen.
Daarnaast kunnen er ook nog allerlei andere barrières zijn: de sport die iemand wil doen
wordt niet aangeboden in de buurt, of er ligt een drukke weg tussen de speeltuin en het
woonhuis van een jong kind waardoor het er niet zelfstandig kan komen. Deze barrières
zorgen ervoor dat mensen dat (nieuwe) gedrag er maar bij laten zitten. Intentie leidt hierdoor
dus niet tot gedrag.
Om de intentie tot gedrag te hebben, moeten we allereerst een positieve attitude hebben ten
aanzien van dat gedrag’. Met andere woorden, een positieve houding. Wat vind ik van
sporten? En, wat vind ik ervan om vanaf nu meer te gaan bewegen? We kijken dan altijd
naar wat dit gedrag ons zou kunnen opleveren (bewegen maakt mijn hoofd zo lekker leeg; ik
wil mijn kind het goede voorbeeld geven). Ook kijken we naar de nadelen die het gedrag
voor ons zou kunnen hebben (ik vind sporten helemaal niet leuk; ik heb een grote kans op
blessures). Als sporten ons genoeg oplevert en we geen al te grote bezwaren zien, dan
hebben we een zogenaamde ‘positieve attitude’ ten aanzien van sporten.
Hoe komt een attitude tot stand? Dit gebeurt voornamelijk op basis van ervaringen. Heb je
een positieve ervaring met het gedrag, werd je beloond, dan is de attitude vaak ook positief.
Heb je een negatieve ervaring gehad, dan is je attitude ten opzichte van het gedrag
waarschijnlijk ook negatief. Naast ervaringen, zijn attitudes ook gebaseerd op gewoonten en
overtuigingen: beliefs. ‘Bewegen is gezond’, ‘sporten zorgt ervoor dat ik ontspan en meer
plezier heb’. Je kan hierbij verschillende soorten beliefs hebben:
- Cognitieve beliefs: gerelateerd aan kennis (bewegen is gezond
- Affectieve beliefs: gerelateerd aan gevoel en emotie (bewegen is leuk)
- Conatieve beliefs: gerelateerd aan gedrag (bewegen is een gewoonte)
Welke belief hier het zwaarst weegt, verschilt per persoon.
Dus: de attitude is de houding ten opzichte van het gedrag en wordt bepaald door ervaringen
en verschillende soorten beliefs ten opzichte van het gedrag.
Hoe we zelf tegen gedrag aankijken (attitude) is belangrijk, maar de mening van anderen
speelt ook een rol. De sociale omgeving oefent op verschillende manieren invloed op ons
uit:
- Via een subjectieve norm: onze omgeving heeft een verwachting hoe we ons gedragen en
we voldoen graag aan deze norm;
- Via sociale steun: als we sociale steun ervaren is de kans groter dat we het gesteunde
, gedrag vertonen. Wordt het gedrag afgekeurd, denken we nog een tweede keer na of we dit
gedrag in het vervolg weer vertonen;
- Via sociale druk: het ervaren van druk zorgt er voor dat we soms iets doen wat we liever
niet hadden gedaan. Verwachten vrienden dat je toch dat extra borrelhapje besteld? De kans
is aanwezig dat je ondanks je goede voornemen, toch doet wat je vrienden verwachten.
- Via modelling: het gedrag van rolmodellen (leraren, trainers, sporthelden) nemen we graag
over, omdat we ze als een voorbeeld zien.
De invloed van de sociale omgeving wordt niet alleen bepaald door wat anderen écht vinden,
maar ook door wat we dénken dat de omgeving vindt (normative beliefs).
Tot slot hebben we ook ‘eigen-effectiviteit’ nodig om het voorgenomen gedrag uit te
voeren. Dit betekent dat we onszelf in staat moeten achten het gedrag uit te kunnen voeren.
Hier gaat het niet om wat we daadwerkelijk kunnen (waar het bij ‘vaardigheden en barrières’
wel om ging), maar om wat we dénken te kunnen. Die twee zijn in de praktijk lang niet altijd
hetzelfde. Eigen-effectiviteit kan hem zitten in zelfvertrouwen (het lukt me vast wel/niet om
een uur lang te sporten in de sportschool), maar ook in praktische aspecten (ik heb wel/geen
tijd, want ik moet werken en daarna voor de kinderen zorgen). Als we geloven in ons eigen
kunnen, en dus voldoende eigen-effectiviteit hebben, is de kans groter dat we de intentie
hebben om ons op een bepaalde manier te gedragen.
Vanuit de theorie van gepland gedrag zijn er bij eigen activiteit nog twee factoren te
onderscheiden:
- Control beliefs: de mate waarin mensen denken zelf de capaciteiten en mogelijkheden te
hebben om het gedrag uit te voeren (zoals kennis, vaardigheden).
- Power of control: de mate waarin de persoon deze factoren (zoals kennis en vaardigheden)
denkt te kunnen beïnvloeden
We hebben nu de drie grote factoren van invloed op intentie en gedrag besproken. Als je nog
eens naar het model kijkt zie je ook ‘externe variabelen’ staan. Dat zijn dingen zoals je
geslacht, leeftijd, opleiding, sociaaleconomische status en persoonskenmerken. Deze
factoren hebben – indirect – ook invloed op jouw intenties en gedrag.
Het ASE-model gaat sterk uit van rationele gedachten en houdt geen rekening met
emotionele factoren die van invloed (kunnen) zijn op gedrag. Daarnaast houdt het ASE ook
weinig rekening met (onbewust) gewoontegedrag, en laat dat nu zo bepalend en lastig zijn
wanneer we ons gedrag willen veranderen.
Conclusie
De intentie om bepaald gedrag te gaan vertonen, hebben we alleen als we zelf positief tegen
het gedrag aankijken (attitude). Daarnaast is het belangrijk dat onze sociale omgeving ons
steunt in hoe we ons gedragen (sociale invloed), maar ook of we zelf denken dat we het
gedrag kúnnen vertonen (eigen-effectiviteit). Een gebrek aan vaardigheden of de
aanwezigheid van drempels (barrières) kan gedragsverandering juist verhinderen.
Bronnen
1. Alles over sport. (2015, 21 december). ASE-model: van attitude, sociale invloed en eigen-
effectiviteit naar intentie tot gedrag | Allesoversport.nl. Geraadpleegd op 11 juni 2019, van
https://www.allesoversport.nl/artikel/ase-model-van-attitude-sociale-invloed-en-eigen-
effectiviteit-naar-intentie-tot-gedrag/