Scheikunde Samenvatting Hoofdstuk 1 & 2:
Door Jean Henderson.
ONTWIKKELING VAN HET ATOOMMODEL:
Elektronenschillen hoe verder een schil van de kern bevindt, hoe meer elektronen hij kan
bevatten. In de eerste K, de tweede L en de derde M schill passen respectievelijk twee, acht en
achttien elektronen. Het atoommodel beschrijft een atoom dat bestaat uit negatief geladen
elektronen die in banen om een
kleine kern van positief geladen
elektronen en neutrale
neutronen heen cirkelen.
ATOOMNUMMER EN
MASSAGETAL:
Het aantal protonen dat zich in de
kern van een atoom bevindt,
bepaalt de identiteit van het
atoom. Dit aantal wordt het
atoomnummer genoemd en wordt meestal links onder het atoom symbool geplaatst. Het aantal
elektronen in een atoom is gelijk aan het aantal protonen, want een atoom is elektrische neutraal.
het aantal protonen verandert bij een chemische reactie nooit. Behalve protonen bevinden zich in
de kern ook neutronen. Deze bepalen mede de massa van het atoom, maar hebben geen invloed op
de chemische eigenschappen. Van de meeste atoomsoorten bestaan meerdere isotopen. Isotopen
zijn atomen die hetzelfde aantal protonen in de kern hebben, maar een verschillend aantal
neutronen. Isotopen worden onderscheiden door het massagetal: de som van het aantal protonen
en neutronen dat zich in de kern van een atoom bevindt. Voorbeeld O-16. Voor atomen geld:
Atoomnummer = aantal protonen = aantal elektronen
Massagetal = aantal protonen + aantal neutronen
ATOOMMASSA
Omdat de massa van atomen heel klein is, wordt de atomaire massa-eenheid U gebruikt. De
precieze waarde is als volgt. 1 u = van de massa van één C-atoom; dit is gelijk aan
,1,66 x 10⁻²⁷. Omdat in werkelijkheid de massa van een neutron en een proton niet precies gelijk is
aan 1,0 U en de massa van de elektronen, hoe klein ook, wel meetelt, is de atoommassa niet gelijk
aan het massagetal. De relatieve atoommassa A is een gewogen gemiddelde van de atoommassa’s
van de verschillende isotopen. A is afhankelijk van de verhouding waarin de verschillende isotopen
in de natuur voorkomen.
PERIODEN EN GROEPEN:
In het huidige periodiek systeem staan elementen in volgorde van atoomnummer van links naar
rechts in perioden gerangschikt. Elke periode komt overeen met een schil, naarmate het
atoomnummer toeneemt, worden de perioden van het periodiek systeem steeds breder doordat het
aantal elektronen in de opeenvolgende schillen toeneemt. Elementen met vergelijkbare
eigenschappen staan onder elkaar in groepen. De eigenschappen, zoals reactieviteit worden bepaalt
door het aantal elektronen in de buitenste schil: de valentie-elektronen. De elementen met
hetzelfde aantal valentie elektronen hebben dus overeenkomstige eigenschappen. De verdeling van
de elektronen over de schillen noemen we de elektronenconfiguratie. De elementen in groep 18
zijn de edelgassen.
NIEUWE ELEMENTEN:
Alle elementen vanaf atoomnummer 92 atoomnummer zijn synthetische elementen.
2. DE HOEVEELHEID STOF:
MOLECUULMASSA:
Met behulp van de relatieve atoommassa’s wordt relatieve molecuulmassa Mr berekend. De
relatieve molecuulmassa is gelijk aan de som van de relatieve atoommassa’s van de atomen waaruit
het molecuul is opgebouwd.
DE MOL:
De hoeveelheid stof n, ook wel chemische hoeveelheid genoemd. Deze chemische hoeveelheid is een
grootheid om het aantal atomen en moleculen uit te drukken. De eenheid waarin dit wordt
gegeven, is de mol. Wanneer wordt gesproken over 1.00 mol stof, worden 6,02 x 10²³ deeltjes
bedoeld. Dit getal blijft bij iedere stof constant.
N = n x Na of n = N / Na
Hierin is:
- N het aantal deeltjes;
- Na de constante van Avogadro, 6,02 x 10²³;
- n de hoeveelheid stof, het aantal mol;
,MOLAIRE MASSA:
De molecuulmassa van water, H2O is: 2 x 1,008 + 16,00 = 18,016 u dan is de massa van één mol
water 18,016 gram.
m = n x M of n = m / M
Hierin is:
- m de massa in gram;
- n de hoeveelheid stof, het aantal mol;
- M de molaire massa in g mol⁻¹
DICHTHEID:
Wanneer stoffen zich in vloeibare fase of gasfase bevinden, is het soms praktischer om de
hoeveelheid stof niet uit te drukken in massa of hoeveelheid stof, maar in volume. Een volume stof
kan worden omgerekend naar massa door gebruik te maken van de dichtheid p = m / V
3. REKENEN AAN GEHALTES:
SAMENSTELLING VAN MENGSELS
Het gehalte van een stof in een mengsel kun je uitdrukken in massa-eenheden. Het gaat dan om het
aantal delen dat de stof van het geheel uitmaakt. Wanneer het om honderdste delen gaat, spreekt
men van een percentage.
GROOTHEID EN EENHEID:
Een grootheid is iets wat je kan meten, bijvoorbeeld tijd, afstand of massa. Het symbool van een
grootheid wordt altijd cursief weergeven. Daaraan kan je een grootheid herkennen. Een grootheid
wordt uitgedrukt in een eenheid.
, NAUWKEURIGHEID VAN MEETWAARDEN:
De nauwkeurigheid van een meetwaarde wordt met een aantal significante cijfers weergegeven.
AFRONDINGSREGELS BIJ BEREKENINGEN MET MEETWAARDE:
1. Bij optellen en aftrekken wordt het eindantwoord afgerond op het aantal decimalen van de
meetwaarde met het minste aantal decimalen. Bijvoorbeeld : 1,003 m + 0,5 m = 1,503 m
wordt dan afgerond 1,5 m.
2. Bij delen en vermenigvuldigen wordt het eindantwoord afgerond op het aantal significante
cijfers van de meetwaarde met het minste aantal significante cijfer. Bijvoorbeeld: 3,34 m x
5,026 m = 16,78684 m² wordt dan afgerond 16,8 m²
3. Wanneer in een berekening zowel wordt opgeteld of afgetrokken als vermenigvuldigd of
gedeeld, treedt eerst regel 1 in werking en dan regel 2.
4. REKENEN AAN REACTIES:
MOLVERHOUDING:
Als je wilt rekenen aan reacties is het opstellen van een kloppende reactievergelijking erg belangrijk.
C6H12O6 + 6O2 → 6CO2 + 6 H2O
Stappenplan rekenen aan reacties
1. Geef de reactievergelijking
2. Reken de gegeven grootheid om naar mol
3. Gebruik de molverhouding uit de reactievergelijking
4. Bereken de hoeveelheid mol om naar de juiste grootheid en eenheid
5. Controleer de significante
ONDERMAAT EN OVERMAAT:
De beginstof die als eerste op is wordt ook wel stof in ondermaat genoemd. De beginstof waarvan
nog stof overblijft wordt overmaat genoemd.