Samenvatting Geschiedenis Tijdvak 3-10
Tijdvak 3
KA 12: Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.
West-Europese na de val van het West-Romeinse rijk (vooral door de volksverhuizingen van
de Germaanse stammen).
Macht kwam in handen van Germaanse koningen, zoals bijvoorbeeld de koning, Clovis.
Problemen voor de Frankische koningen:
- Alleen geestelijkheid kon nog lezen en schrijven Geschreven wetten werkten niet
meer goed.
- Wegen werden slecht onderhouden koning kon ook niet het rijk rond gaan en
mensen de regels en wetten vertellen.
- Verdwijning handel zorgt voor verdwijnen geld belastingen heffen kon ook niet
meer.
Hierdoor was het besturen van het rijk heel lastig. Clovis stelde hierdoor vazallen aan. Deze
vazallen waren trouw aan de koning. Ze hielpen de koning bij oorlogen of adviseerden hem
met wetten en rechtspraak . Hiervoor kregen ze inkomen/levensonderhoud terug. Na de
dood van Clovis, wordt het rijk verdeeld onder zijn zonen en viel het uit elkaar. Maar dit idee
kwam later in het Frankische rijk terug in het feodalisme.
De vorst/koning (leenheer) heeft een land. Dit is te groot om alleen te besturen, dus hij gaat
zijn grondgebied verdelen. De mensen die grond kregen waren de hoge edelen
(leenmannen). Ze kregen allemaal macht op het grond die de koning aan ze leende. Hiervoor
terug moesten ze de koning trouw zweren. Ze moesten hem adviseren en bij strijden
soldaten leveren.
Veel hoge edellieden verdeelden hun grond nog onder lage edellieden (achterleenmannen).
De leenmanman van de koning werd hierdoor ook een leenheren van de lage edellieden.
Dit systeem werkte goed in het Frankische rijk met Karel de Grote aan de macht. Hij koos
mensen die hij echt kon vertrouwen als leenmannen en reisde voortdurend rond, waardoor
de leenmannen ook onder controle werden gehouden. Na de dood van Karel de Grote viel
zijn rijk uit elkaar.
Zwaktes van het feodalisme:
- Leenmannen wilden graag de macht binnen hun familie houden. Als de koning hier in
mee zou gaan, zou hij de controle over de leen verliezen. Maar als hij het tegenging
zouden er conflicten met de leenmannen zijn.
- Verhouding tussen leenheer en leenmannen werd minder persoonlijk. De
leenmannen wilden hun gebied en macht uitbreiden.
- Leenmannen benoemden zelf ook leenmannen, waardoor de koning de controle over
de leen verloor.
Alleen sterke koningen konden hun macht behouden.
KA 11: De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur
door een zelfvoorzienende cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid.
,Samenvatting Geschiedenis Tijdvak 3-10
Het Romeinse rijk had een goed bestuur, sterk leger, was een goed georganiseerde
agrarisch-urbane samenleving. De landbouw was belangrijk, maar er waren ook steden waar
de nijverheid en de handel belangrijk was.
Na het jaar 500 wordt West-Europa een agrarische samenleving. Het grootste deel van de
mensen leven op het platteland van de landbouw. Iedereen was autarkisch en iedereen
werkte in de landbouw, behalve de adel en geestelijkheid.
Boeren:
Vrije boeren: Ze hadden hun eigen stuk grond, waar zij en hun familie op konden werken.
Horige boeren: boeren die bij het land van de heer hoorde en mochten dit land ook niet
verlaten zonder toestemming van de edelman.
Lijfeigenen: boeren die gebonden waren aan de landeigenaar zelf. Ze waren echt zijn
eigendom (lijkt op slavernij).
Steeds meer vrije boeren gaan in een hof wonen en werken, omdat de leenmannen de
boeren konden beschermen (er was geen leger meer).
Hofstelsel:
Het verschil tussen het hofstelsel en het feodalisme/leenstelsel: feodalisme is een politiek
iets en heeft vooral met de edelen te maken. De boeren zijn hierbij niet betrokken. De
boeren hebben alleen contact met de lage adel en hiertussen is het hofstelsel. Het hofstelsel
heeft juist met economie en de sociale verhouding tussen de boeren en de edelman.
Hofstelsel=economisch
Leenstelsel=politiek
KA 9: De verspreiding van het christendom in geheel Europa.
Katholieke kerk heeft een hiërarchische opbouw:
- De leider is de paus. Hij bestuurde de kerk en had het recht kerkelijke wetten en bepalingen
af te kondigen waaraan alle christen zich moesten houden.
- Onder de paus zaten de bisschoppen. Zij waren meestal van adellijke afkomst en moesten
toezicht houden op de parochies (groep gelovigen, die meestal samenviel met een dorp in
een domein. Ze benoemden en ontsloegen ook de dorpspriesters. ) in hun bisdom. Veel
bisschoppen waren ook leenmannen van de koning.
,Samenvatting Geschiedenis Tijdvak 3-10
- Onder de bisschoppen zaten de dorpspriesters. Zij waren meestal svan boerenafkomst en
hadden weinig of geen opleiding gehad. Zij moesten toezicht houden op het leven van de
inwoners van hun parochie.
Samen vormden deze groepen de geestelijkheid (mensen met een officiële functie in de
kerk. Zij hebben de macht over de gelovigen.). De geestelijkheid is verdeeld in twee soorten:
De seculiere geestelijkheid: De Paus, bisschoppen en priesters
De reguliere geestelijkheid: andere groep geestelijken, monniken en nonnen. Zij woonden
weg van andere mensen in kloosters.
Tegenover de geestelijken staat de Wereldlijke macht: de macht van de keizers, koningen en
edelen over hun volk. Deze macht betreft bestuur en rechtspraak, maar niets met het geloof.
Paus formuleerde Tweezwaardenleer: Geestelijke en wereldlijke macht hebben elk hun
eigen gebied waar ze over heersen. De geestelijkheid moest zich bezig houden met geloof en
de koning/vorst met het bestuur en rechtspraak.
Christendom groeit vanaf 500. Oorzaken:
- Samenwerking tussen paus en vorsten. De paus zond missionarissen (geestelijken die
erop uittrekken om mensen te bekeren tot het christendom) door heel Europa om
heidense (niet christelijke) volkeren te kerstenen (christelijk maken). Ook als de
vorsten heidense volkeren versloegen, werden de volkeren gedwongen christelijk te
worden.
- Snel groeiende rijkdom van de kerk. Door deze rijkdom hadden ze meer invloed.
- Goede organisatie van de kerk. Bisschoppen hielden toezicht in hun gebied en
hadden contact met wereldlijke machthebbers in een bisdom.
Ook werden er kloosters (plek waar monniken en nonnen naartoe gaan om zich uit
de wereld te trekken en volledig aan het geloof te wijden) gesticht. De kloosters
groeide snel en de grote kloosters kregen een rol in het feodalisme. Karel de Grote
stichtte kloosterscholen om onderwijs te bevorderen.
Problemen voor het christendom:
- Christenen drong pas na 1000 écht door tot het gewone volk. Ze lieten zich hiervoor
niet altijd volledig kerstenen en zouden nog heidense geloven hebben, zoals heilige
bomen.
- Verspreiding bedreigd door moslims, Vikingen en Hongaren
- 1054: Schisma. Christendom verdeeld in Rooms-Katholiek en Grieks-orthodox.
KA 10: Het ontstaan en de verspreiding van de islam.
Moslims erkennen Mohammed als de enigste profeet die de juiste boodschap van god heeft
gekregen.
Rond 610 krijgt Mohammed een visioen en vanaf dat moment gaat hij als profeet door het
leven. De machthebbers van mekka zijn het hier niet mee eens, dus Mohammed moet
vluchten en hij gaat naar de stad Medina. Met deze tocht begint de Islamitische jaartelling
(dus vanaf 622 n. Chr.)
De god is hetzelfde als bij het Jodendom (Jahweh) en Christendom (God), maar wordt anders
genoemd: Allah.
, Samenvatting Geschiedenis Tijdvak 3-10
Het heilig book is de Koran. Hier staan ook de belangrijke levensregels in. Dit zijn de vijf
zuilen.
Vanaf 622 verspreidt de islam zich razendsnel. Oorzaken:
- Zwakke aangrenzende rijken en de Islamieten hadden hele sterke legers.
- Jihad: verplichting om het geloof te verspreiden.
- Overal waar de moslims de macht kregen, werd de islam ook de basis van het
bestuur.
- Tolerantie ten opzichte van joden en christenen. Je werd niet gedwongen je tot de
Islam te bekeren als je belasting betaalde en zolang je je geloof niet openbaar zou
uiten.
Islamitische wereld is geen eenheid. Na de dood van Mohammed, willen twee groepen hem
opvolgen.
Soennieten vinden: Sjiieten vinden:
Leider hoeft geen directe Volgelingen van Ali, de neef van
afstammeling van Mohammed te Mohammed.
zijn.
Islam komt in conflict met de christelijke wereld. Frankische koningen stoppen islamitische
veroveringen, maar Spanje en Portugal worden islamitisch. Ze bleven ook islamitisch, totdat
de Paus in 1000 de Reconquista opriep (wat tot 1492 duurde).
Wetenschappelijke bloei (tijdens de Middeleeuwen):
In de Islamitische wereld worden oude Griekse geschriften bestudeert en vertaald naar
Arabisch. Hierdoor komt er natuurwetenschap, wiskunde, geneeskunde, etc.
De moslims gaan ook zelf onderzoek doen en uitvindingen maken.
Hierdoor was de Islamitische wereld veel verder ontwikkeld dan Christelijk West-Europa.
Tijdvak 4
KA 13: De opkomst van handel en ambacht die de basis legden voor het herleven van een
agrarisch-urbane samenleving.
Tot 1000: West-Europa is een agrarische samenleving. 90% van de mensen waren boeren en
ook autarkisch.
Vanaf 1000: West-Europa wordt weer een agrarische-urbane samenleving. Mensen leefden
nog steeds op het platteland, maar er waren ook steden, waar ambachtslieden en
handelaren werkten.
Oorzaken:
- Toename veiligheid. De Vikingen plunderde de kustgebieden, maar vanaf het jaar
1000 stoppen de invallen van de Vikingen.
- Toename voedselproductie. Er werd meer land gebruikt voor de landbouw, er zijn
technische verbeteringen (zoals de risterploeg. Deze kan dieper de grond in), er
wordt ook gebruik gemaakt van het drieslagstelsel. Grond werd in 3 delen verdeeld: