SAMENVATTING TAX COMPLIANCE FORMEEL
Hoorcollege 1: 29 oktober 2014
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 4: De verplichtingen van de belanghebbende
4.1 Inleidende opmerkingen
Dit hoofdstuk bestaat uit twee delen, de aangifteplicht en de bijkomende verplichtingen ten dienste van de
belastingheffing. Deze bepalingen hebben gemeen dat zij voor belastingplichtigen verplichtingen scheppen die
ertoe strekken de inspecteur van de voor het heffen van belastingen benodigde informatie te voorzien.
4.2 De aangifteplicht
4.2.1 Inleiding
Aanslagbelastingen zijn de belastingen die bij wege van aanslag worden geheven (zoals de inkomstenbelasting,
de vennootschapsbelasting en het successierecht). De aangiftebelastingen zijn belastingen die worden
geheven bij wege van voldoening op aangifte (zoals de omzetbelasting, de motorrijtuigenbelasting en de
bankenbelasting) dan wel afdracht op aangifte (zoals de loonbelasting en de dividendbelasting). Art. 6, 7 en 8
AWR hebben beide systemen van heffing op het oog. Art. 9 AWR heeft betrekking op de termijn voor het doen
van aangifte ter zake van de belastingen die bij wege van aanslag worden geheven en art. 10 AWR ziet
vervolgens op de termijn voor het doen van aangifte ter zake van de belastingen die bij wege van voldoening of
afdracht op aangifte worden geheven.
4.2.2 De betekenis van de aangifte
Voor vrijwel alle belastingen die worden geheven bij wege van aanslag wordt de (vermoedelijk)
belastingplichtige gevraagd de ten behoeve van het opleggen van die aanslag benodigde gegevens aan te
dragen. Dit geschiedt door middel van een aangifte.
Een belastingplichtige mag in beginsel, zolang de aanslag niet onherroepelijk vaststaat, op zijn aangifte
terugkomen dan wel deze aanvullen. Is bij het weergeven van de feiten een fout gemaakt, dan kan deze zolang
de aanslag niet onherroepelijk vaststaat, te allen tijde en in alle instanties, behalve in cassatie, nader toegelicht
of aangevuld worden. Meer genuanceerd ligt het indien men wil terugkomen op een in de aangifte kenbaar
gemaakte keuze, in gevallen dat een belastingplichtige een keuzerecht heeft. In de winstsfeer acht de Hoge
Raad het mogelijk dat de belastingplichtige op een ingenomen standpunt terugkomt zolang dat geen
onherroepelijke gevolgen heeft gehad voor de aanslagregeling. Met betrekking tot de vermogensetikettering is
de mogelijkheid om op een gemaakte keuze terug te komen beperkter. De herziening van een gemaakte keuze
is niet mogelijk indien deze ertoe zou leiden dat daardoor een opgelegde aanslag zou moeten worden
verhoogd. Heeft de belastingplichtige bepaalde feiten als juist opgenomen en wenst hij zich bij nader inzien op
de onjuistheid daarvan te beroepen, dan zal dat in de regel een nadere verklaring vergen.
De aangifte is bij de heffing bij wege van voldoening of afdracht op aangifte niet meer dan een specificatie van
het tegelijkertijd aan de ontvanger aangeboden belastingbedrag. De belastingplichtige dan wel de
inhoudingsplichtige is gehouden om binnen een maand na afloop van het tijdvak waarop de aangifte
betrekking heeft de belasting overeenkomstig de aangifte te betalen. Als na afloop van de betalingstermijn
blijkt dat er te weinig belasting is betaald, dan rust op de belastingplichtige/inhoudingsplichtige de verplichting
om het ontbrekende bedrag alsnog te betalen. Indien dan alsnog de overeenkomstig de gedane aangifte
vereiste betaling wordt gedaan, dan kan deze niet meer worden nageheven. Niet duidelijk is of een dergelijke
aanvullende betaling (suppletiebetaling) van een aanvullende aangifte vergezeld dient gaan. Indien de
suppletiebetaling geschiedt voordat ter zake van dat verzuim een naheffingsaanslag is opgelegd, dan kan op de
voet van art. 67c AWR een verzuimboete ter zake van het niet tijdig betalen van belasting worden opgelegd.
Indien ter zake van dat feit sprake is van opzet, dan kan op de voet van art. 67f AWR een vergrijpboete worden
opgelegd.
4.2.3 Het ontstaan van de verplichting tot het doen van aangifte
Ingevolge art. 6, lid 1 AWR kan de inspecteur een persoon die ‘vermoedelijk’ belastingplichtig is ‘uitnodigen tot
het doen van aangifte’. Ingevolge art. 8, lid 1 AWR, ontstaat de verplichting tot het doen van aangifte voor ‘een
1
,ieder’ eerst nadat die persoon tot het doen van aangifte is uitgenodigd. Indien eenmaal aangifte is gedaan en
de gegevens van die aangifte buiten schuld van de belastingplichtige verloren zijn gegaan kan die
belastingplichtige opnieuw worden uitgenodigd aangifte te doen en is hij verplicht ook die uitnodiging op te
volgen, zij het dat hij in een dergelijke situatie aanspraak zou kunnen maken op vergoeding van daaruit
vloeiende kosten. Het uitnodigen tot het doen van aangifte schept niet alleen de verplichting tot het doen van
aangifte, als bedoeld in art. 8 lid 1 AWR, maar tevens tot het doen van ‘de vereiste aangifte’, als bedoeld in art.
25 lid 3 en art. 27e AWR.
Het ‘uitreiken of toezenden’ van de aangiftebrief dient uiteraard te geschieden naar het juiste adres. Indien de
hier bedoelde aangiftebrief als gevolg van een verzuim van de inspecteur naar een verkeerd adres is verzonden
en daardoor niet is ontvangen, moet worden aangenomen dat niet tot het doen van aangifte is uitgenodigd. In
dit verband is van belang dat een ingezetene bij adreswijziging op grond van art. 66 lid 1 Wet GBA verplicht is
binnen vijf dagen bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van het nieuwe adres
schriftelijk aangifte te doen. Gebeurt dat niet, dan is het voor risico van belanghebbende dat de in art. 4a
Uitv.reg. AWR bedoelde aangiftebrief hem niet bereikt.
Met betrekking tot belastingen die bij wege van aanslag worden geheven, dient de belastingplichtige die niet
binnen zes maanden na het ontstaan van de belastingschuld tot het doen van aangifte is uitgenodigd, binnen
twee weken na het verstrijken van voornoemde termijn aan de inspecteur om een dergelijke uitnodiging te
verzoeken (art. 2, lid 1 en 4, Uitv.reg. AWR). Bij twijfel ligt het in een voorkomend geval op de weg van de
belastingplichtige om te bewijzen dat hij een dergelijk verzoek heeft gedaan.
Met betrekking tot de belastingen die op aangifte moeten worden voldaan of afgedragen, dient de belasting-
respectievelijk de inhoudingsplichtige aan wie niet reeds een uitnodiging tot het doen van aangifte is gedaan,
vóór het tijdstip waarop de belasting moet worden betaald, de inspecteur om een zodanige uitnodiging te
verzoeken (art. 3, lid 1, Uitv.reg. AWR).
4.2.4 Het doen van aangifte
In art. 8 lid 1 onder b AWR is bepaald dat de inlevering of toezending van de in de uitnodiging gevraagde
bescheiden of andere gegevensdragers dan wel de inhoud daarvan op bij ministeriële regeling te bepalen wijze
dient te geschieden. Daartoe is in art. 20 lid 1 Uitv.reg. AWR nader bepaald dat aangifte wordt gedaan door
het inleveren of toezenden van de gegevens of bescheiden als vermeld in de in art. 4a Uitv.reg. AWR bedoelde
aangiftebrief.
Op grond van art. 8 lid 2 AWR kan een groot aantal belastingplichtigen of inhoudingsplichtigen nog uitsluitend
langs elektronische weg aangifte doen. Particulieren zijn derhalve niet verplicht tot het doen van aangifte op
elektronische wijze.
Sedert 2009 vult de Belastingdienst een aantal gegevens van het aangiftebiljet vooraf in, de ‘vooringevulde
aangifte’ (VIA). Het gebruik van de VIA laat onverlet dat de belastingplichtige verantwoordelijk blijft voor de
juistheid van de aangifte, inclusief de daarin opgenomen vooringevulde gegevens.
Met de in art. 8 lid 1 onder a AWR vereiste ondertekening komt tot uiting dat de aangifte afkomstig is van de
aangifteplichtige. Een elektronische handtekening is een handtekening die bestaat uit elektronische gegevens
die zijn vastgehecht aan of logisch geassocieerd zijn met andere elektronische gegevens en die worden gebruikt
als middel voor authentificatie.
4.2.5 De inhoud van de aangifte
Bij het doen van aangifte gaat het primair om het verstrekken van (feitelijke) gegevens. Ingevolge de tekst van
art. 8 lid 1 onder a AWR dient men aangifte te doen door de in de uitnodiging gevraagde gegevens duidelijk
stellig en zonder voorbehoud op bij ministeriële regeling te bepalen wijze in te vullen, te ondertekenen en met
de daarin gevraagde bescheiden en andere gegevensdragers, eveneens op bij ministeriële regeling te bepalen
wijze, in te leveren of toe te zenden. Het begrip duidelijk heeft nog enige inhoud – ‘graag met typemachine als
u onleesbaar schrijft’ – evenals de term stellig: als u € 4000 renteaftrek claimt, vult u in € 4000 en niet € 3000 a
€ 5000. De zinsnede zonder voorbehoud spreekt minder aan. Gedacht kan worden aan eenduidig.
2
, Art. 8 AWR ziet vooral op formele vereisten die aan het doen van aangifte worden gesteld. Deze bepaling bevat
niet als eis dat de aangifte naar waarheid dient te worden ingevuld. De wetgever heeft het stellen van een
dergelijke eis in art. 8 AWR overbodig geacht, nu het opzettelijk niet, onjuist of onvolledig doen van aangifte in
art. 69 AWR als een strafbaar feit is aangemerkt. Daar is nog bijgekomen dat het opzettelijk niet, onjuist dan
wel onvolledig doen van aangifte ingevolge art. 67d AWR met een bestuurlijke boete kan worden bestraft.
Art 8 lid 5 AWR biedt aan de inspecteur de bevoegdheid om in bij ministeriële regeling te bepalen gevallen en
onder daarbij te stellen voorwaarden ontheffing te verlenen van de verplichting de in de uitnodiging tot het
doen van aangifte gevraagde gegevens, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan in te
leveren. Van de in art. 8 lid 5 AWR gecreëerde mogelijkheid is gebruik gemaakt door middel van art. 21 en 22
Uitv.reg AWR.
4.2.6 De aangiftetermijn
Voor de aanslagbelastingen moet – ingevolge art. 9 lid 1 AWR – bij de inspecteur aangifte worden gedaan
binnen een door hem te bepalen termijn. Deze termijn mag op zijn vroegst een maand na de uitreiking van het
aangiftebiljet eindigen. Naar mag worden aangenomen geldt voor de vraag of tijdig aangifte is gedaan de
verzendtheorie.
Voor belastingconsulenten is een bijzondere regeling getroffen. Deze regeling maakt het mogelijk dat de
aangiften inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting gedurende het jaar kunnen worden ingeleverd,
volgens een schema dat door de Belastingdienst wordt opgesteld, zodat die aangiften zijn ontvangen uiterlijk
voor 1 april (inkomstenbelasting) dan wel voor 1 juni (vennootschapsbelasting) van het jaar volgend op dat
waarin uitstel is verleend. Deze regeling voorziet in de mogelijkheid van extra uitstel van een maand, indien
(maximaal) 5 procent van de volgens het schema in te dienen aangiften niet tijdig zijn ingediend. Het verleende
uitstel verlengt niet alleen de termijn waarbinnen aangifte moet worden gedaan, maar ook de termijn voor het
opleggen van een aanslag (art. 11 lid 3 AWR). Voor het opleggen van een navorderingsaanslag geldt eenzelfde
termijnverlenging (art. 16 lid 3 AWR).
Met betrekking tot belastingen welke op aangifte moeten worden voldaan of afgedragen, wordt de aangifte
gedaan bij de inspecteur of de ontvanger die in de uitnodiging tot het doen van aangifte is vermeld (art. 10 lid
1 AWR). Indien de aangifte betrekking heeft op een tijdvak, dan dient zij te worden gedaan binnen een door de
inspecteur gestelde termijn van ten minste een maand na het einde van het tijdvak (art. 10 lid 2 AWR). Indien
de aangifte niet betrekking heeft op een tijdvak, dan dient zij te worden gedaan binnen een door de inspecteur
gestelde termijn van ten minste een maand nadat de belastingschuld of een recht op teruggaaf is ontstaan (art.
10 lid 2 AWR).
4.2.7 Sancties op het niet voldoen aan de aangifteplicht
Indien niet de vereiste aangifte is gedaan als bedoeld in art. 25 lid 3 AWR en art. 27 lid 1 AWR wordt de
betrokken belastingplichtige op grond van die bepalingen met de zogenoemde omkering van de bewijslast
geconfronteerd. Ingevolge art. 67a AWR riskeert de aangifteplichtige die niet, dan wel niet binnen de ingevolge
art. 9 lid 3 AWR gestelde termijn aangifte doet, een verzuimboete van ten hoogste € 4920. De inspecteur
beschikt ingevolge art. 67b lid 1 AWR over de bevoegdheid om een bestuurlijke boete van ten hoogste € 123
op te leggen indien de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige een aangifte voor een belasting welke op
aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet dan wel niet tijdig doet. Voor het niet, niet tijdig, dan wel
onjuist of onvolledig doen van een aangifte loonbelasting kan op grond van art. 67b lid 2 AWR een bestuurlijke
boete van ten hoogste € 1230 worden opgelegd. Degene die in verzuim is om te verzoeken om tot het doen
van aangifte te worden uitgenodigd, op grond van art. 67ca AWR worden bestraft met een bestuurlijke boete
van ten hoogste € 4290. Tevens is de inspecteur ingevolge art. 67d AWR bevoegd om met betrekking tot een
belasting die bij wege van aanslag wordt geheven bij het opleggen van de definitieve aanslag een bestuurlijke
boete van ten hoogste 100 procent van – in beginsel – het bedrag van de aanslag op te leggen, indien de
aangifte opzettelijk niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan. Ten slotte is het niet doen van aangifte
strafrechtelijk gesanctioneerd. Het – na daartoe te zijn uitgenodigd – opzettelijk niet, dan wel niet binnen de
gestelde termijn doen van aangifte, indien dit feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, is in art.
69 lid 1 AWR als misdrijf strafbaar gesteld. Hierop staat een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of een
geldboete van de vierde categorie, dan wel – indien dit bedrag hoger is – ten hoogste eenmaal het bedrag van
3