1.1 Voedingsstoffen
Voeding
- Voedingsmiddelen: alles wat je eet of drinkt
o Noodzakelijk voor heterotroof organisme om in leven te
blijven
o Bevatten voedingsvezels
o Bevatten voedingsstoffen
▪ Eiwitten, koolhydraten, vetten, water, mineralen,
vitaminen
▪ Sommige worden gebruikt als bouwstof voor vorming
organische moleculen bij voortgezette assimilatie
• Nodig voor vorming van (delen van) cellen en
weefsels, vooral voor groei en ontwikkeling van
het lichaam en vervanging van afgestorven cellen
▪ Brandstoffen leveren energie voor dissimilatie
(verbranding)
• Vrijgekomen energie is nodig om te bewegen,
lichaamstemperatuur op peil te houden en voor
groei, ontwikkeling en herstel
▪ Alle zes de groepen zijn nodig om gezond te blijven, een
tekort kan ziekte veroorzaken
Eiwitten (proteïnen)
- Ketens van enkele tientallen tot meer dan duizend aminozuren
- Dierlijke eiwitten
o Vlees, vis, melk, kaas, eieren
- Plantaardige eiwitten
o Brood, graan producten, peulvruchten, noten, paddenstoelen
- Eiwitmoleculen worden in verteringsstelsel uit voedsel gesplitst in
afzonderlijke aminozuurmoleculen
o Worden opgenomen in bloed, via bloed worden ze naar de
lever vervoerd, waarna naar de rest van de organen
o Bij eiwitsynthese worden aminozuren in cellen weer aan elkaar
gekoppeld tot eiwitmoleculen
- In eiwitten mens komen twintig verschillende aminozuren voor
o 12 kunnen volwassenen zelf maken indien niet voldoende in
voedsel
▪ Worden in de lever gevormd uit andere aminozuren door
overplaatsing aminogroep (-NH2)
• Dit heet transaminering
o De andere 8 kan de mens niet (voldoende) zelf vormen, deze
essentiële aminozuren moeten in het voedsel voorkomen
, - Eiwitten zijn belangrijke bouwstoffen van cellen en weefsels
o Maken deel uit van tussencelstof, zoals collageenvezels in
beenweefsel en kraakbeenweefsel
- Eiwitten reguleren bijna alle processen in een organisme.
o Zijn betrokken bij transport van stoffen, celcommunicatie en
chemische reacties
▪ Ook spelen ze een rol bij bloedstolling en immuniteit
- Eiwitten als brandstof
o Eerst omgezet in glucose, vervolgens verbrand
o Niet voldoende glucose → verbranding eiwitten uit spieren
▪ Spiermassa neemt af
o Overschot aan eiwitten en aminozuren wordt omgezet in
glucose
o Bij dissimilatie eiwitten ontstaat ammoniak, wordt in lever
omgezet in ureum
▪ Ureum wordt uitgescheiden met urine
▪ Ook ontstaan er stoffen die deel uitmaken van glycolyse
Koolhydraten (sachariden)
- Belangrijke brandstof
o 1g koolhydraten levert 17 kJ energie
- Koolhydraten eten voorziet grotendeels je energiebehoefte
o Eet je teveel, zorgt hormoon insuline ervoor dat een klein deel
omgezet wordt in de polysacharide glycogeen
▪ Wordt als reservestof opgeslagen in lever en spieren
▪ Grootste deel overtollige koolhydraten wordt omgezet in
vet en opgeslagen onder de huid of rondom organen
- Functie bouwstof
o DNA-molecuul bevat monosacharide desoxyribose en ATP
bevat monosacharide ribose
▪ In celmembranen belangrijk voor herkenning van de cel
door andere cellen
- Voedingsvezels kunnen niet worden verteerd door enzymen van
de mens
o Cellulose, pectine
o Deel van voedingsvezels kan in darmen worden afgebroken
door enzymen van bacteriën
o Voedingsvezels zijn afkomstig uit celwanden van plantaardige
voedingsmiddelen
▪ Bevorderen darmwerking en stoelgang
▪ Zorgen voor verzadigd gevoel
, Vetten (lipiden)
- Veel vetmoleculen zijn opgebouwd uit glycerolmolecuul en drie
vetzuurmoleculen
o Triglyceriden genoemd
o Vetzuren zijn verzadigd of onverzadigd
▪ Verzadigd: alle bindingsplaatsen van de C-atomen zijn
bezet door waterstofatomen
▪ Onverzadigd: bovenstaande is niet het geval
• Tussen C-atomen die niet bezet zijn wordt dubbele
binding gemaakt
- Lichaam kan glycerol en de meeste vetzuren vormen uit andere
organische stoffen
o Voedsel hoeft weinig vetten te bevatten
o Aantal essentiële vetzuren moeten in het voedsel
voorkomen, deze zijn onverzadigd, zoals linolzuur
- Vetten zijn vooral brandstoffen
o 1g vet levert 38 kJ energie op
o Eet je teveel, sla je ze als reserve-energiebron op onder de
huid en rondom organen
▪ Vet onder huid dient als warmte-isolatie
- Vetten dienen als bouwstoffen
o Fosfolipiden vormen een belangrijk bestandsdeel van
membranen
▪ Bij fosfolipiden is een vetzuur vervangen door fosforzuur
- Vitamine A, D, E en K zijn oplosbaar in vet, je krijgt ze alleen via vet
binnen
- Cholesterol is een vet, krijg je voor klein deel binnen via voeding
o Meeste cholesterol aangemaakt in lever
o Komt voor in celmembranen
o Gebruikt voor productie hormonen, gal en vitamine D
Water
- Dranken, groenten en fruit bevatten veel water
- Organismen bestaat voor het grootste deel uit water
o Volwassen menselijk lichaam ongeveer 60%
- Belangrijke bouwstof voor lichaamscellen en oplosmiddel voor
allerlei stoffen
o Samen met opgeloste stoffen bepaalt water de osmotische
waarde van vloeistoffen in het lichaam
- Transportmiddel in bijvoorbeeld bloed
- Regeling lichaamstemperatuur
o Verdamping van water uit zweet koelt het lichaam af
- Lichaam raakt met uitgeademde lucht, urine en ontlasting water
kwijt
o Wordt voor klein deel aangevuld door water ontstaan bij
dissimilatie, rest aangevuld door eten en drinken
o Plotseling waterverlies door hevig braken of diarree kan
levensbedreigend zijn