Persoonlijkheid en Individuele verschillen
Hoofdstuk 1: introductie in persoonlijkheidspsychologie
Kenmerk-omschrijvende adjectieven zijn bijvoeglijke naamwoorden die gebruikt kunnen worden om
de karakteristieken van iemand te beschrijven. Hiervan zijn er ongeveer 20.000 in de Engelse taal.
Persoonlijkheid is een set van psychologische kenmerken en mechanismen binnen een individu die
relatief lang duren en georganiseerd zijn en dat zijn of haar interacties met, aanpassingen aan, de
intrapsychische, fysieke en sociale omgevingen beïnvloedt.
1. Psychologische kenmerken zijn karakteristieken die manieren beschrijven waarop mensen
verschillen van elkaar. Als je zegt dat iemand verlegen is, zeg je dat diegene verschilt van iemand die
meer outgoing is. Zulke eigenschappen beschrijven de gemiddelde neigingen van een persoon.
Iemand kan ook wel eens niet heel verlegen zijn.
Psychologische eigenschappen zijn nuttig: ze beschrijven mensen en helpen verschillen begrijpen, ze
leggen gedrag uit en ze kunnen helpen de toekomst te voorspellen.
2. Psychologische mechanismen zijn net als eigenschappen, behalve dat het begrip mechanismen
iets anders wordt bedoeld: het proces van persoonlijkheid> hiermee worden processing procedures
bedoeld die de sleutelelementen heeft van de input, besluit-regels en output. Een psychologisch
mechanisme kan iemand gevoeliger maken voor bepaalde informatie uit de omgeving (input), kan
iemand eerder laten denken aan bepaalde opties (besluit-regels) en kan gedrag leiden voor een
bepaalde categorie (output). Zulke mechanismen zijn niet altijd aan: moedig zijn bijvoorbeeld, ben je
alleen in gevaarlijke situaties.
Voorbeeldje: gevaar als je moedig bent, ga je het gevaar aan, als je laf bent, ren je weg
van het gevaar output is dan: je confronteert de bron van gevaar, of je rent weg van de
bron van gevaar
3. Binnen een individu betekent dat persoonlijkheid iets is dat je met je meedraagt van de ene
situatie naar de andere. Het is best stabiel.
4. Georganiseerd: psychologische kenmerken en mechanismen zijn niet zomaar een random
verzameling elementen. Mechanismen en eigenschappen zijn aan elkaar gelinkt tot iets coherents.
Het ligt aan de omstandigheden welke benodigdheden worden geactiveerd (honger> geen intimiteit)
5. Lang duren betekent dat ze ook relatief consistent zijn, vooral in de volwassenheid. Boosheid is
eerder een staat, maar als je zegt dat iemand boos-geneigd is, is hij vaak boos.
6. Invloed hebbende krachten: persoonlijkheidseigenschappen en –mechanismen kan effecten
hebben op iemands leven. Het beïnvloedt wat we doen en hoe we ons voelen. Het speelt een
belangrijke rol in hoe wij ons leven vormen.
7. Zijn of haar interacties met: persoon-omgevingsinteractie is iets complex. Interacties zijn
percepties, selecties, uitlokkingen en manipulaties (we willen bijvoorbeeld dat iedereen de regels
volgt).
Drie levels van persoonlijkheidsanalyse
Persoonlijkheid kan ook op drie andere levels worden omgeschreven. Ieder mens is in bep. dingen…
1. Als alle anderen (menselijke natuur level universeel)
2. Als sommige anderen (level van individu en groepsverschillen particulier)
3. Als niemand anders (level van individu uniekheid uniekheid)
Menselijke natuur zijn de eigenschappen en mechanismen van persoonlijkheid die typisch zijn voor
ons soort en die bijna iedereen heeft.
Individuele verschillen zijn manieren waarop iemand is als sommige andere mensen (extravert)
Verschillen tussen groepen is dat een groep bepaalde persoonlijkheidsfactoren heeft en die dingen
maken dat de groep anders is van andere groepen (culturen, leeftijdsgroepen, man-vrouw)
Elk individu heeft persoonlijke kwaliteiten die geen enkel ander persoon heeft. Een vraag is dan ook,
of mensen nomothetisch of idiografisch bestudeerd moeten worden. Nomothetisch onderzoek gaat
,over statistische vergelijkingen van individuen/groepen, die steekproeven vereisen. Het wordt
gebruikt om universele, menselijke karakteristieken en dimensies van individuele- en
groepsverschillen te identificeren. Idiografisch onderzoek focust zich op maar 1 subject en probeert
algemene principes te observeren die duidelijk zijn in 1 leven.
Een kloof in het veld: een kloof tussen het menselijke natuur level en die van groep en individuele
verschillen. Er is een kloof tussen de grote theorieën van persoonlijkheid en tegenwoordig onderzoek
in persoonlijkheid.
>Grote theorieën over persoonlijkheid: de meeste theorieën gaan over het universele kern van de
mens. Velen van deze bronnen zijn historisch gezien interessant, maar er is tegenwoordig veel
interessant persoonlijkheidsonderzoek dat niet relevant is voor de grote theorieën.
>Tegenwoordig onderzoek: gaat over manieren waarop individuen en groepen verschillen.
>Kritiek op tegenwoordig onderzoek is dat er te veel onafhankelijke velden zijn die worden
onderzocht: ze hebben niks te maken met de gehele persoon achter deze onderwerpen.
Persoonlijkheidspsychologen zijn een beetje als de blinde mannen uit het verhaal met de olifant.
Bijvoorbeeld alleen het biologische aspect van persoonlijkheid onderzoeken.
Zes kennisdomeinen over de menselijke natuur
Een kennisdomein is een bepaald gebied van wetenschap waarin psychologen zich hebben gefocust
op het leren over bepaalde en grenzende aspecten van de menselijke natuur.
Binnen de domeinen van persoonlijkheid hebben onderzoekers methoden ontwikkeld om vragen te
stellen, een basis van kennis en feiten opgebouwd en theoretische uitleg ontwikkeld. Er zijn zes
domeinen:
1. Dispositioneel: persoonlijkheid wordt beïnvloed door karaktereigenschappen waarmee je
geboren bent/die zich ontwikkelen. Het gaat over manieren waarop iedereen verschilt.
2. Biologisch: de mens is een verzameling van biologische systemen de biologische benadering
refereert naar genen, psychofysiologie (samenvatten wat er bekend is over de basis van
persoonlijkheid in termen van het functioneren van het zenuwstelsel) en evolutie.
3. Intrapsychisch: conflicten binnen je eigen gedachten, velen buiten je bewustzijn.
4. Cognitief-experimenteel: door iemands prive gedachten, gevoelens, wensen en andere
subjectieve ervaringen. Belangrijk is het Zelf en het Zelfconcept, maar ook intelligentie en
onze emoties.
5. Sociaal en cultureel: sociale, culturele en geslacht gelinkte posities in de wereld
6. Aanpassing: aanpassingen die je maakt om onvermijdbare uitdagingen aan te gaan; coping,
risico’s nemen, hoe we leven
Steeds focussen we op twee sleutelelementen:
1. De theorieën die voorgesteld zijn in elk domein, ook de basis aannamen over menselijke
natuur
2. Het empirische onderzoek dat zich opstapelt binnen deze domeinen
De rol van persoonlijkheidstheorie
Een goede theorie is er een die het volgende vervult: hij moet een gids zijn voor onderzoekers
(leiden en inspireren om dingen verder te ontdekken), hij organiseert bekende bevindingen en maakt
voorspellingen.
Ook moeten we onderscheid maken tussen theorieën en overtuigingen. Vaak zijn
overtuigingen wel belangrijk voor iemand persoonlijk, maar ze zijn gebaseerd op geloof en niet op
betrouwbare feiten en systematische observaties. Theorieën kunnen herhaald worden en zijn dit
wel.
Er zijn vijf wetenschappelijke standaards om persoonlijkheidstheorieën te evalueren
1. Volledigheid: het uitleggen van de meeste/alle bekende feiten> legt de theorie alle feiten en
observaties binnen het domein goed uit?
, 2. Heuristische waarde: theorieën die onderzoekers naar nieuwe ontdekkingen sturen zijn
beter dan theorieën die deze leiding niet brengen.
3. Testbaarheid: precieze voorspellingen maken die empirisch kunnen worden getest
4. Spaarzaamheid: weinig voorwaarden en veronderstellingen> theorieën met veel aannames
om iets uit te leggen is minder goed dan een theorie die dezelfde bevindingen kan uitleggen
met minder aannamen.
5. Verenigbaarheid en integratie in alle domeinen: consistent met wat bekend is in andere
domeinen: het kan gecoördineerd worden met andere aftakkingen van wetenschappelijke
kennis. Een theorie die in 1 domein bekende en aanvaarde principes aanvalt, is
problematisch.
Is er een grote ultimate en ware theorie over persoonlijkheid?
Nee. Freud zorgde voor de meest ambitieuze poging op zo’n theorie en velen volgden. Echter is voor
alles onvoldoende bewijs. Zo’n theorie zou alle domeinen moeten bevatten en moet
persoonlijkheidskarakteristieken uitleggen en hoe ze ontwikkelen over tijd etc. etc. (alle domeinen)
Hoofdstuk 2: persoonlijkheidsassessment, meting en onderzoeksontwerp
Dit hoofdstuk gaat over hoe wij informatie verzamelen over andermans persoonlijkheden.
>Bronnen van persoonlijkheidsdata
De meest gebruikte methode is de zelf-rapportage. Zelf-rapportage data (ook wel S-data), is
informatie die een persoon onthult. Dit kan door interviews, rapporten (dagboeken) en vragenlijsten.
De laatste is het meest voorkomend. Het is belangrijk omdat niemand anders toegang heeft tot
bepaalde info, behalve diegene zelf. Ongestructureerde s-data zijn open einde vragen.
Gestructureerde data is het invullen van hokjes: waar of niet waar. Een Likertschaal is een schaal
waarin je de mate van een karakterkenmerk moet aangeven (bijv. 1-7)
TST is een Twenty Statement Test: steeds ‘ik ben..’. ACL is een adjective Check List: aanvinken welk
woord iets over jou zegt. De persoonlijkheidsschaal bestaat uit opgesomde scores van een serie
individuele ratingsschalen. CPI gaat over ‘ik ben langzaam in het maken van beslissingen’. NEO gaat
over ‘ik vind de meeste mensen die ik ontmoet aardig’, ‘ik lach vaak’ samen met een Likertschaal.
Ook zijn er dubbelzinnige testen zoals een inktvlektest, TAT en Wereld Associatie test.
Observeerder-report data (O-data) gaat over het observeren van iemand waardoor je een impressie
vormt. Een groot voordeel is dat meerdere observators zorgt voor het evalueren van de hoeveelheid
overeenstemming onder observators, ook wel inter-rater betrouwbaarheid genoemd.
Selecteren van observatoren: de eerste strategie is professionele persoonlijkheidsmensen te
gebruiken die de persoon niet kennen. De tweede strategie is individuen gebruiken die de persoon
wel kennen. Dit laatste heeft zo zijn voor- en nadelen. Meerdere sociale persoonlijkheden kunnen
worden geschat: onze persoonlijkheden variëren per sociale situatie.
Naturalistische observatie is het observeren van iemand in zijn natuurlijke setting. Hier heb
je wel weinig controle.
Test data (t-data) is een meting waarbij proefpersonen worden geplaatst in een gestandaardiseerde
testsituatie. Het idee is kijken of verschillende mensen verschillend reageren op een identieke
situatie. Uit zo’n onderzoek is bijvoorbeeld gebleken dat hoog dominante vrouwen de laag
dominante partners toewezen om de leider te zijn. Ze hoog dominante vrouwen maakten uiteindelijk
zelf altijd de beslissingen: vrouwen uiten hun dominantie op een andere manier dan mannen in een
gemixte sekse conditie.
Vaak is er een belangrijke link tussen S data en T data. Zulke links versterken de validiteit van
de vragenlijst en van de laboratoriumtest. Een nadeel is dat deze T data altijd interpersoonlijk is. een
extraverte onderzoeker kan extraversie uitlokken bij deelnemers. Belangrijke voordelen zijn het