Hoofdstuk 1: Inleiding op de groepsdynamica
Groepsdynamica gaat over het leven in groepen. Onderzoek wordt gedaan naar het karakter van
groepen, het gedrag in groepen, de ontwikkeling van groepen en de onderlinge relaties in en tussen
groepen.
-Doel: een groep is een verzameling mensen met een bepaald gemeenschappelijk doel (Mills,
Deutsch)
-Interdependentie: de individuen zijn op een bepaalde manier van elkaar afhankelijk (Cartwright,
Zander, Fiedler, Lewin)
-Interactie: individuen hebben een directe contacten met elkaar (Hare, Bonner, Stodgill, Homans)
-Perceptie van groepslidmaatschap: twee of meer personen beschouwenzichzelf als lid van een groep
(Bales en Smith)
-Gestructureerde relaties: interacties worden door een aantal rollen en normen gestructureerd
(McDavid, Harari, Sherif & Sherif)
-Wederzijdse beinvloeding (Shaw)
-Motivatie: door je te verenigen bepaalde persoonlijke behoeften bevredigen (Bass en Cartell)
Een losse verzameling bestaat uit verschillende individuen die zich op het zelfde moment op
dezelfde plek bevinden, maar geen eenheid vormen (publiek, voetgangers die wachten op stoplicht).
-Groepsorientatie: aanhangers vinden dat mensen die zich als groep verenigen een nieuwe sociale
eenheid in het leven roepen met eigen regels, opvattingen en gebruiken
Op het moment dat mensen een groep vormen ontstaat er iets nieuws dat we als een
opzichzelfstaand verschijnsel moeten beschouwen. Veranderingen in een bepaald aspect leiden
noodzakelijkerwijs tot veranderingen in andere kenmerken van de groep.
-Individuele orientatie: aanhangers stellen dat er zonder individuen geen groepen zouden bestaan
Volgens Durkheim zijn kleine groepen de bousteen voor onze samenleving.
Het functioneren van een groep wordt verklaard vanuit de attitudes, cognities en persoonlijkheden
van de groepsleden. ‘Groepen hebben geen zenuwstelsel’. In het idee van Allport zijn groepen niet
meer dan een geheel van waarden, gewoonten dat een aantal mensen er op hetzelfde moment op
nahoudt of het totaal van handelingen van elk afzonderlijk groepslid. Veel onderzoekers kiezen in
hun analyses voor het individu als primair studieobject.
Asch neemt een middenpositie en vergelijkt groepen met water: we moeten de kenmerken van
water weten. Deze kennis op zichzelf is niet voldoende om het verschijnsel van water te kunnen
begrijpen. Het is belangrijk om eigenschappen van individuen te kennen, maar groepsleden moeten
als opzichzelfstaande verschijnselen bestudeerd worden.
-Gezinsleven: een van de peilers van onze beschaving. Taaiste instituut dat de mensheid kent
-Bedrijfsleven: 20e eeuw, massaproductie. Het vermogen om nú weer teams te creeeren die
gekenmerkt worden door een cultuur van leren, voortdurend zoeken naar verbetering en adaptatie
maakt een organisatie levensvatbaar
-Onderwijs: studenten werken vaak samen. Dit komt alle groepsleden ten goede (kleine groepen)
-Gezondheid: netwerken geven mensen een gevoel van verbondenheid met hun omgeving
Kenmerken die alle groepen bevatten: een doel, een herkenbaar communicatiepatroon, een
taakverdeling, procedures voor het omgaan met conflicten, verwachtingen over gedrag en de wijze
waarop de groep zich aanpast aan de organisatie. Interacties worden gestructureerd door
groepsrollen en groepsnormen.
Rollen: differentiatie binnen een groep
Een rol is eenverwachting die bepaalt hoe je je gedraagt tegenover andere posities. Meestal zijn
rollen complementair (de ene rol kan niet zonder de ander vertolkt worden). Rollen kunnen extreme
invloed op ons doen en laten hebben en in ons gedrag zullen we soms tegen onze eigen gevoelens en
belangen ingaan wanneer de roldruk groot genoeg is (Milgramm).
,Status kan omschreven worden als de mate waarin de bijdrage van een individu het succes en het
prestige van een groep bepaalt, de macht en de invloed die een individu uitoefent en de mate waarin
iemand geidealiseerd is.
-Niet altijd gaan status en macht hand in hand; versterkte zelfperceptie resulteert in altruistisch
gedrag, maar ook minachting voor anderen. Aan de andere kant, als iemand een hoge status heeft,
maar weinig macht, gaat hij zich zelfzuchtig gedragen, maar toont wel respect voor werknemers.
Normen: integratie binnen een groep
Normen zijn impliciete of expliciete regels. Normen maken het mogelijk om gedrag van andere
groepsleden te voorspellen en dienen als richtlijnen voor het eigen gedrag. Normen hebben het
karakter van eisen. Vaak conformeren mensen zich eerst aan de groepsnorm omdat iedereen het
doet en internaliseren ze daarna uit ‘gewoonte’ die dan ontstaat.
Groepsnormen ontwikkelen zich: autokinetisch effect. Veel van de ogenschijnlijk individuele oordelen
en waarden worden in werkelijkheid gevormd door oordelen van andere groepsleden.
-Ander experiment: een orientatie werd liberaal als zij zich primair met de studentengemeenschap
identificeerden en conservatief als zij zich primair met het gezin van herkomst identificeerden. Dit
voorbeeld is het begin van onderzoek naar referentiegroepen.
De groepsprestatiecurve geeft vier groepstypen weer: pseudogroepen, traditionele groepen,
effectieve groepen en zeer succesvolle groepen. De productiviteit van een kleine groep wordt
bepaald door de wijze waarop de groep gestructureerd is.
-Een pseudogroep is een groep waarbij mensen moeten samenwerken terwijl ze daar geen belang bij
hebben. Ze denken beoordeeld te worden in termen van degene die het meest tot het minst
presteert: concurrenten. Men probeert elkaar te misleiden (regionaal verkoopteam)
-Een traditionele groep bestaat uit mensen die te horen hebben gekregen dat zij met elkaar moeten
werken en deze opdracht accepteren: ze geloven als individu beloond te worden. Samenwerken blijft
tot een minimum beperkt. Contact gaat vooral over hoe werk gedaan moet worden. Ze zijn als
individu ipv als groepslid verantwoordelijk (werkgroep van studenten)
-Een effectieve groep is meer dan de som der delen. Leden zetten zich in om het succes zo groot
mogelijk te maken. Er is sprake van een positieve interpedentie en wederzijdse communicatie
-Een zeer succesvolle groep beantwoordt aan alle criteria van een effectieve groep en presteert
boven verwachting. De emotionele band is een vorm van liefde. Wederzijdse zorg voor elkaars
persoonlijke ontwikkeling maakt het de groep mogelijk om ver boven verwachting te presteren.
Een effectieve groep moet de gestelde doelen bereiken, positieve werkrelaties in stand houden en
zich aanpassen aan de veranderende omstandigheden in de omgeving. Stel duidelijke doelen vast die
een sterke betrokkenheid oproepen. Zorg voor effectieve communicatiepatronen. Een effectieve
communicatie vereist een minimale competitiedrang bij groepsleden en is tweezijdig. Zorg ervoor
dat alle leden betrokken worden. Gedeeld leiderschap en evenredige groepsdeelname zorgen ervoor
dat alle leden investeren in activiteiten. Zorg ervoor dat hetleiderschap verdeeld wordt over alle
leden: er moet geen sprake zijn van autoriteit of persoonlijkheidskenmerken, maar van
deskundigheid. Stem besluitvormingsprocedures af op de eisen die de situatie met zich meebrengt;
moet aansluiten bij de tijd en middelen. Besluitvorming dmv consensus is het effectiefst. Zorg voor
constructieve controversen. Meningsverschillen leiden tot creatieve oplossingen; alle voor en nadelen
moeten kritisch besproken worden. Zie conflicten onder ogen en los de op constructieve wijze op. We
kennen 5 basisstrategieen voor belangenconflicten: terugtrekken, forceren, gladstrijken,
compromissen sluiten en problemen oplossen (integrerende onderhandelingen)
, Hoe groepen zich ontwikkelen
1. Zelf-herhalende fasetheorieën: Bales stelde dat de onderlinge relaties tussen groepsleden
alleen kunnen verbeteren als er een evenwicht bestaat tussen taakgericht werk en
gevoelsuitingen. Bion gaat er vanuit dat groepen zich met 3basis themas bezighouden:
afhankelijkheid van de leiding, paarvorming (emotionele steun) en vecht-vluchtreacties.
Schulz is van mening dat de ontwikkeling door drie vraagstukken wordt beheerst: affectie,
opgenomen worden in de groep en controle
2. Opeenvolgende fasetheorieen: Moreland en Levine beschrijven hoe groepsleden
voorspelbare fasen in hun lidmaatschap doorlopen: toekomstig lid, nieuw lid, volledig lid,
marginaal lid en oud-lid. In elke fase houden groepsleden zich met andere aspecten van het
groepsleven bezig.
Een andere bekende theorie is die van Worchel: zes fasen: onvrede, gebeurtenis die leden
samenbrengt, je met de groep gaan identificeren, aandacht voor productiviteit van de groep,
aandacht op individuele groepsleden die in onderhandeling zijn met de groep, groep valt uiteen.
-Een theorie van Tuckman is waarschijnlijk het bekendst: bij nader inzien hebben groepen opvallend
veel overeenkomsten, namelijk de beginfase, conflictfase, normerende fase (consensus), productieve
fase en afscheidsfase. Wij onderscheidenzeven ontwikkelingsfasen omdat we zijn conclusies
aanpassen: definierende en structurerende fase, groepsprocedures en kennismaking, onderkennen
van gemeenschappelijke belangen en opbouwen van vertrouwen, verzet en differentiatie,
betrokkkenheid, productief functioneren en afsluiting.
De coordinator moet de volgende normen benadrukken: neem verantwoording voor je eigen
verrichtingen en die van anderen, sta klaar voor anderen, behandel anderen op accepterende
manier, neem besluiten eensgezind en zie problemen onder ogen en los ze op (fase 2). In de 4e fase
beginnen groepsleden zich tegen de coordinator en groepsprocedures te verzetten. Groepsleden
willen autonomie aangeven waarna groepsleiders er open op moeten reageren: overleg en
onderhandel, onderken het verzet, bemiddel, stimuleer groepsleden voor verantwoordelijkheid.
Hierna (fase 5) wordt afhankelijkheid van de coordinator vervangen door een groeiende
afhankelijkheid va de groepsleden en maakt het volgen van groepsprocedures plaats voor een
persoonlijke betrokkenheid. Motivatie wordt intrinsiek.
*De eerste 5 fasen nemen weinig tijd in beslag, de productieve fase duurt vaak langer.
Geschiedenis van groepsdynamica
Groepsdynamica= theorie, onderzoek en praktijk. Er is sprake van wisselwerking tussen deze drie. De
theorie geeft richting aan onderzoek en verwerkt onderzoeksresultaten. Onderzoek gaat na in
hoeverre een theorie valide is; leidt tot het verfijnen en bijstellen van theorieen. Valide gebleken
theorieen vormen het uitgangspunt. Praktische toepassingen leggen theoretische onvolkomenheden
bloot. Leidt tot het bijstellen van de theorie, nieuw onderzoek en veranderingen in de praktische
toepassingen.De oorsprong ligt in de VS in de 20e eeuw: na economische depressie en dictatoriale
bewinden en de tweede wereldoorlog maakten Amerikanen zich zorgen over de toekomst en de
democratie.
Lewin en de groepsdynamica: belangrijkste pionier. Hij sloot zich aan bij de gestaltpsychologen
Wertheimer, Koffka en Köhler, maar was meer geintereseerd in motivatie en praktische
toepassingen. In 1933 ging hij naar de VS waar hij Research Center for Group Dynamics oprichtte.
Theorievorming: ontwikkeling van begrippenstelsels, ontwikkelen van veldtheorieanalyse. Hij
ontleende een aantal ideen en termen aan de krachtveldfysica: individuen bewegen zich
door de verschillende regionen van hun levensruimte en worden door bepaalde krachten
aangetrokken (groepen)
Gebruik van experimentele methoden
Stelling dat theorie en onderzoek relevant moeten zijn voor de praktijk. Hij introduceerde de
term actieonderzoek om aan te gevendat wetenschappelijke methode gebruikt moet
worden voor het beantwoorden van onderzoeksvragen die een sociale betekenis hebben. De
kloof tussen theoretische wetenschap, politiek en democratische beginselen moest
overbrugd worden. Had groot vertrouwen in democratie en onderzoek zou tot een betere
wereld leiden.