Pathologie
3.1 Anamnese (het gesprek)
Anamnese (het gesprek dat de arts met de patiënt voert en de vragen die aan de
orde komen)
Subjectieve symptomen of subjectieve verschijnselen (de patiënt verteld zijn
klachten aan de dokter zoals hij zicht voelt.)
- Persoonlijke gegevens
Auto-anamnese (Alle onderdelen van de anamnese worden meestal door de patiënt
zelf verteld)
(Wanneer de patiënt een zuigeling is, bewusteloos of dement, is een hetero-
anamnese: familie, verzorgers of omstanders voorzien de arts dan van de
benodigde gegevens)
Bij psychiatrische afwijkingen is vaak zowel een auto-anamnese als een hetero-
anamnese onmisbaar
- Speciele anamnese
Over de klacht worden allerlei speciale vragen gesteld die betrekking hebben op de
omstandigheden die met die klacht te maken hebben
- Algemene anamnese
Als dat deel van het verhaal voldoende nagevraagd is, gaat de arts aan de hand van
bepaalde vragen na of er nog klachten bestaan die te maken hebben met de andere
orgaansystemen van het lichaam. (algemene gezondheidstoestand)
- Sociale anamnese
Bij ieder patiënt is het belangrijk om na te vragen hoe hij zich met de klachten in zijn
eigen omgeving gedraagt. (zelfredzaamheid, de woonsituatie, de situatie binnen het
gezin en eventueel ook de omstandigheden waaronder het beroep wordt
uitgeoefend zijn van belang in de beoordeling van de huidige gezondheidstoestand.
- Familieanamnese (vragen of bepaalde ziekten in de familie vaker voorkomen
en erfelijke ziektes vaker voorkomen)
- Voorgeschiedenis
Wat heeft hij zoal meegemaakt; ziektes, operaties, allergieën.
- Intoxicaties
Roken, alcohol, drugs en medicijnen.
3.2 Lichamelijk onderzoek.
Objectieve symptomen (Objectief = dat gene wat je kunt waarnemen) Via ogen, oren,
tastzintuigen
- Inspectie: kijken naar zichtbare afwijkingen (algemeen, hoofd, hals, borstkas,
Buik, rug, extremiteiten.)
- Percussie: Bekloppen van de patiënt
- Auscultatie: Beluisteren met de stethoscoop.
- Palpatie: Het lichaam betasten om afwijkingen vast te stellen (algemeen,
Hoofd en hals, Borstkas, Buikholte, rug, extremiteiten
- Toucheren: Het doen van inwendig onderzoek, via de schede (vaginaal) of via
de anus (rectaal)
,Inwendig onderzoek.
Aanvullend onderzoek. (extra informatie over lichamelijke gesteldheid) bloed,
urine, ontlasting, sputum, cellen en weefsels)
Laboratoriumonderzoek kan worden verdeeld in:
- Hematologisch onderzoek(vingerprik of veneus bloed uit de arm)
Bezinkingssnelheid erytrocyten (BSE) Buisje met 10 cm ontstolt bloed een
uur rechtop gezet. Cellen zakt naar beneden vanwege visceus (stroperig)
Normale BSE mannen: 3-5 mm na 1 uur, voor vrouwen: 3-12 mm na 1 uur.
Bij ontstekingen, tumoren, bloedarmoede en zwangerschap is het bloed
minder stroperig (verhoogde BSE)
Hemoglobineconcentratie (Hb) Is het ijzerhoudende,
zuurstoftransporterende eiwit in de rode bloedcellen. Vrouwen: 7-10 mmol
per liter. Mannen: 8-11 mmol per liter. Anemie (bloedarmoede = HB verlaagd
en is bleek.
Hematrociet (Ht) Om de hematrociet te bepalen wordt het bloed
gecentrifugeerd, totdat alle cellen onderin de buis zitten met plasma erboven
op. Normale hematrociet is 0,45 dit betekend dat het bloed voor 45% uit
cellen en voor 55% uit plasma bestaat. Te hoog – uitdroging (bloedplasma
neemt af) Long of hart aandoening. Te laag -
Erotrocytenaantal (rode bloedcellen) Normaal 4.000 miljard tot 6.000
miljard per liter. Mannen hebben iets meer dan vrouwen. Verhoogd kan
komen door hartgebrek, longgebrek. Bloedarmoede met verlaagde waarden
komt meestal door ijzergebrek. Verhoogde MCV en MCH wijzen op te kort
aan vitamine B12 of foliumzuur gebrek.
Leukocytenaantal. Normaal 4 miljard tot 10 miljard per liter. Bij ontsteking
verhoogd (leukocytose) Laag – (leukopenie) kan komen door
beenmergziekte, bekkenbestraling. Vatbaar voor infectie en ziekte.
Leukocyten differentiatie (leuko diff) is een onderzoek naar verdeling van de
verschillende soorten witte bloedcellen. Granulocytose – door ontstekingen
en na bloedverlies. Eosinofilie – allergie of worminfectie. Lymfocytose –
virusinfectie (bij aids)
Trombocytenaantal
APTT (activated partial TromboplastinTime) is een test die de insintrieke
stolling meet. In 25-40 sec wordt tromboplatine gevormd (normale
waarden)
INR (international Normalized Ratio. Is een test voor de insintrieke stolling,
deze bepaald de tijd die een reeks stollingsfactoren nodig heeft om elkaar te
activeren na contact met weefsels. Na activering met een
weefseltromboplastine vormt zich in 10-15 sec protrombine,
- Klinische-chemisch onderzoek: C reactief proteine: (CRP- bacteriële
infecties) Natrium: (extracellulair)en kaliunionen: (intracellulair) Glucose:
(Is de brandstof in het lichaam die vooral uit koolhydraten komt) Creatine:
(afvalproduct van de spierstofwisseling) en ureum (afvalproduct van
aminozuren en eiwitten) ALAT en ASAT (zijn intracellulaire enzymen) CPK:
, (komt vooral in spiercellen voor) en Iso-enzym:(er kan vastgesteld worden
of een verhoogd CPK gehalte uit hardt of spieren komt)
- Microbiologisch onderzoek (ziekteverwekkers worden opgespoord in het
microbiologisch laboratorium) door middel van bloed, urine, ontlasting,
sputum, hersenvocht, gewrichtsvloeistof en wondvocht of pus.
- Pathalogisch-anatomische onderzoek. Wil zeggen dat de bouw (anatomie)
van cellen of weefsels wordt onderzocht op afwijkingen (pathologie) Alleen
cellen cytolische onderzoek – uitstrijkje van de baarmoederhals, onderzoek
van bloedcellen in het beenmerg en onderzoek van cellen in het opgehoeste
longslijm of sputum. Histologische onderzoek – onderzoek naar weefsels.
Beeldvormend onderzoek
Röntgenstralen, radioactieve stoffen of bouwstenen, geluidsgolven, elektrische en
magnetische golven.
- Lucht in darmen, maag, longen en neusbijholte (zwart)
- Vet bijv. rondom klierweefsel in de borst (donkergrijs)
- Massieve inwendige organen en spieren (lichtgrijs)
- Achter botten, tanden en metalen (wit)
Scintigrafie (wordt gebruik gemaakt van radioactieve stoffen, toegediend in een
vloeistof en aan een bepaald weefsel gebonden) Via een scanner.
Echografie Geluidsgolven hebben de eigenschap dat zij gemakkelijk door lucht en
vloeistoffen kunnen doordringen. (afbeelding van weefsel, via een sonde
geluidsgolven) Niet alleen voor zwangere, maar ook om afwijkingen in het hart en in
de buik op te sporten.
Doppleronderzoek (wordt gebruik gemaakt van geluiden) verschillen in toonhoogte.
Verloskunde – onderzoek navelstreng en harttonen kind.
Chirurg – bij het meten van de bloedstroom in de slagaders van hals, armen, buik en
benen.
MRI (magnetic resonance imaging) Sterke magnetische velden in combinatie met
reeksen radiopulsen brengen waterstofatomen van het lichaam in trilling. De in
trilling gebracht waterstofkernen geven energie af, die opgevangen worden door
detectoren. Vervolgens kan men de energieafgifte per punt in het lichaam digitaal
afbeelden in elk gewenst vlak.
Endoscopie (is een onderzoek dat wordt gedaan met een scoop. (flexibele buis met
zeer dunne glasvezels of uit een starre buis aan het einde van de buis een lensje met
een lichtje. (inwendige lichaam bekijken: neus, borst en buikholte) met een klein
grijpertje voor weefsel wegnemen. Via een slang: vloeistof of lucht worden
ingebracht of afgezogen.
3.5 Functieonderzoeken (Zal de arts soms een onderzoek doen, waarbij het orgaan
of lichaamsdeel belast wordt en men de aard van de stoornis kan vaststellen)