Problemen – Sociologie
Literatuur:
- Macionis, J.J. & Plummer, K. (2012). Sociology: a global introduction. Harlow: Prentice Hall.
- Leun, J. van der & Woude, M. van der (2014). Etnisch profileren in Nederland: wat weten we nou echt? Het
Tijdschrift voor de Politie, 76(7), 23-28.
- Meershoek, G. (2014). Over de bestrijding van politiële discriminatie. Kanttekeningen bij de beschuldigingen van
etnisch profileren. Proces, 93(1), 46-51.
- Rodermond, E., Kruttschnitt, C., Slotboom, A.M., & Bijleveld, C.C.J.H. (2016). Female desistance: A review of the
literature. European Journal of Criminology, 13(1), 3-28.
- Slotboom, A., Wong, T.M.L., Swier, C., & Broek, T.C. van der (2011). Delinquente meisjes. Achtergronden,
risicofactoren en interventies (Rapportnummer: Onderzoek en beleid 293). Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
(Paragraaf 5.1 en 5.2, pp. 97-107; te downloaden van WODC website).
- Bisschop, L. (2015). Milieumisdrijven. In S. Decoene (Eds.), Over stoute dingen doen. Een inleiding criminologische
psychologie (pp. 93-107). Leuven: Acco.
- Uhm, D. van & Spapens, T. (2018). Groene criminologie. Tijdschrift voor Criminologie, 60(2), 131-141.
- Leukfeldt, R. & Weulen Kranenbarg, M. (2017). De menselijke factor in Cybercrime. Tijdschrift voor Criminologie,
59(3), 282-290.
- Soudijn, M. & Monsma, E. (2012). Virtuele ontmoetingsruimtes voor cybercriminelen. Tijdschrift voor
Criminologie, 54(4), 349-360.
Inhoudsopgave
PROBLEEM 1 – WIE KRIJGT WAT EN WAAROM?.............................................................................................2
1. WAT IS SOCIALE STRATIFICATIE EN WAT ZIJN BELANGRIJKE ASPECTEN VAN SOCIALE STRATIFICATIE? KIJK HIER WAT BETREFT DE
ASPECTEN VOORAL NAAR ECONOMISCHE ASPECTEN (ARMOEDE EN KLASSE). ANDERE VORMEN VAN STRATIFICATIE KOMEN LATER
AAN BOD..................................................................................................................................................................2
2. HOE ONTSTAAT SOCIALE STRATIFICATIE, HOE KAN HET VOORTBESTAAN EN HOE KUNNEN WE DE HUIDIGE SOCIALE STRATIFICATIE
VERKLAREN?.............................................................................................................................................................7
PROBLEEM 2 – DIKKE ERROR IN DE NL’SE SAMENLEVING..............................................................................12
1. WAT IS RACISME EN WAT ZIJN DE BELANGRIJKSTE ASPECTEN VAN RACISME?..................................................................12
2. HOE KAN RACISME WORDEN VERKLAARD?...............................................................................................................13
3. WAT IS ETNISCH PROFILEREN EN HOE VERHOUDT DIT ZICH TOT RACISME?.....................................................................16
PROBLEEM 3 – “BROKEN AND SHATTERED CEMENT CEILING”.......................................................................17
1. WAT IS GENDERORDE?.........................................................................................................................................17
2. WAT IS SEKSUALITEIT?..........................................................................................................................................19
3. HOE KAN DE GENDERORDE VERKLAARD WORDEN EN HOE SPEELT SEKSUALITEIT EEN ROL BIJ GENDERORDE?.........................20
4. WAT IS HET VERSCHIL IN CRIMINALITEIT TUSSEN JONGENS EN MEISJES EN HOE KAN DAT WORDEN VERKLAARD?...................22
PROBLEEM 4 – CULTUUR VAN ONGEWONE GEZINNEN.................................................................................23
1. WAT IS CULTUUR?...............................................................................................................................................23
2. WAT IS HET BELANG VAN HET GEZIN VOOR DE SAMENLEVING?....................................................................................25
3. WAT IS HET BELANG VAN RELIGIE VOOR EEN SAMENLEVING?......................................................................................27
PROBLEEM 5 – TRAVELLERS OF GEWOON TUIG?...........................................................................................28
1. WAT MAAKT GEDRAG DEVIANT OF CRIMINEEL?........................................................................................................28
2. HOE WORDT ER OP DEVIANT OF CRIMINEEL GEDRAG GEREAGEERD?.............................................................................29
3. HOE KAN DEVIANT OF CRIMINEEL GEDRAG SOCIOLOGISCH WORDEN VERKLAARD?...........................................................29
PROBLEEM 6 – WAS VROEGER ALLES LEUKER?.............................................................................................34
1. WAT ZIJN GROEPEN EN HOE WERKEN ZE? (JE HOEFT NIETS UIT TE WERKEN OMTRENT CONFORMITEIT)...............................34
2. WAT ZIJN ORGANISATIES EN HOE WERKEN ZE?.........................................................................................................37
3. WELKE SOCIALE VERANDERINGEN DOEN ZICH IN DE 21E EEUW VOOR EN HOE KUNNEN DEZE VERANDERINGEN WORDEN
VERKLAARD? .......................................................................................................................................................40
PROBLEEM 7................................................................................................................................................ 41
1. WAT ZIJN DE BELANGRIJKSTE MILIEUVRAAGSTUKKEN?................................................................................................41
1
, 2. HOE IS SOCIALE VERANDERING GERELATEERD AAN DEZE MILIEUVRAAGSTUKKEN?............................................................42
3. WELKE VISIES OP DE MILIEUPROBLEMATIEK BESTAAN ER?...........................................................................................43
4. HOE BRENGT CRIMINALITEIT SCHADE TOE AAN HET MILIEU? (MAAK HIERBIJ GEBRUIK VAN DE ARTIKELEN)...........................45
PROBLEEM 8................................................................................................................................................ 47
1. HOE KIJKT DE SOCIOLOGIE NAAR WETENSCHAP EN TECHNOLOGISCHE ONTWIKKELING?.....................................................47
2. OP WELKE MANIEREN VERANDERT DE SAMENLEVING DOOR WETENSCHAPPELIJKE VOORUITGANG?.....................................49
3. HOE VERANDERT CRIMINALITEIT DOOR WETENSCHAPPELIJKE VOORUITGANG?................................................................54
Probleem 1 – Wie krijgt wat en waarom?
Macionis, J.J. & Plummer, K. (2012). Sociology: a global introduction. Harlow: Prentice Hall.
(Hoofdstuk 8 – “Inequality, Social Divisions and Social Stratification”; Hoofdstuk 9 – “Global Poverty/Global Inequality”;
Hoofdstuk 10 – “Class, Poverty and Welfare”).
1. Wat is sociale stratificatie en wat zijn belangrijke aspecten van sociale stratificatie? Kijk hier
wat betreft de aspecten vooral naar economische aspecten (armoede en klasse). Andere
vormen van stratificatie komen later aan bod
Sociale stratificatie
Sociale stratificatie = een systeem waarmee een samenleving categorieën van mensen in een hiërarchie rangschikt.
- Oftewel: De samenleving vormt categorieën van mensen die worden gerangschikt in een hiërarchie.
- Sociologen spreken over sociale stratificatie om de ongelijkheden tussen individuen en groepen te beschrijven.
- Sociale stratificatie is het bestaan van gestructureerde ongelijkheden tussen groepen in de samenleving, in
termen van hun toegankelijkheid tot materieel of symbolisch gewin.
- De drie sleutel aspecten van sociale stratificatie zijn klasse, status en macht.
5 basisprincipes van sociale stratificatie:
1. Sociale stratificatie is een kenmerk van de samenleving, niet alleen een weerspiegeling van individuele verschillen
- Het is een systeem dat ongelijke toegang tot bronnen verleent.
- Rijk vs. arm kinderen die in rijke gezinnen geboren worden hebben meer kans op een goede gezondheid, het
leveren van academische prestaties, het slagen in hun levenswerk en oud te worden, dan kinderen die in armoede
worden geboren.
- Hoewel zowel rijke als arme mensen niet verantwoordelijk voor het creëren van sociale stratificatie, vormt dit
systeem toch het leven van hen allemaal.
2. Sociale stratificatie blijft generaties lang bestaan
- Ongelijkheid blijft in de loop van de tijd bestaan.
- In alle samenlevingen verlenen ouders hun kinderen hun sociale positie, zodat ongelijkheidspatronen van
generatie op generatie vrijwel hetzelfde blijven.
- Sommige individuen ervaren sociale mobiliteit.
o Sociale mobiliteit = een verandering in iemands positie in de sociale hiërarchie, als gevolg van
veranderingen in hun beroep, rijkdom of inkomen.
o Sociale mobiliteit kan naar boven of naar beneden zijn, of horizontaal:
Naar boven bijv. Madonna die bekend werd vanaf een bescheiden begin.
Naar beneden bijv. als gevolg van zakelijke tegenslagen, ziekte, of werkloosheid.
Horizontaal dit komt het vaakste voor, bijv. wisselen van beroep, waarbij de beroepen
vergelijkbaar zijn met elkaar.
- Voor de meeste mensen blijft hun sociale status hetzelfde gedurende het hele leven.
3. Sociale stratificatie is universeel, maar variabel (wisselend)
- Sociale stratificatie lijkt overal te worden aangetroffen, maar het verschilt wat ongelijk is en hoe ongelijk het is
van de ene samenleving tot de andere samenleving.
4. Sociale stratificatie heeft niet alleen betrekking op ongelijkheid, maar ook op overtuigingen
- Elk systeem van ongelijkheid geeft niet alleen sommige mensen meer middelen dan anderen, maar omschrijft
bepaalde regelingen als eerlijk.
- Net als dat ongelijkheid verschilt van samenleving tot samenleving, verschilt de uitleg waarom mensen ongelijk
zouden moeten zijn ook van elkaar.
- Mensen met de grootste sociale privileges geven de grootste steun aan het systeem van sociale stratificatie,
terwijl mensen met minder sociale middelen eerder geneigd zijn om verandering te zoeken.
2
, 5. Sociale stratificatie leidt tot gedeelde identiteiten die behoren tot een bepaalde sociale categorie die verschilt van
anderen.
- Identiteit dient om de ene sociale scheiding van de andere te onderscheiden, en is vaak ook nauw verbonden met
verschillende soorten cultuur.
Gesloten en open systemen van stratificatie: slavernij, landgoed/feodaal, kaste en klasse
Gesloten systeem = Er wordt weinig verandering van sociale positie toegestaan
Open systeem = Er wordt mobiliteit toegestaan. Oftewel: er is beweegruimte in sociale positie.
4 hoofdsystemen van stratificatie:
1. Slavernij
- Een vorm van sociale stratificatie waarin mensen bezit zijn van anderen als eigendom.
- Slavernij verandert mensen in dingen die gekocht en verkocht kunnen worden.
- Moderne slavernij:
o Tegenwoordig gaat moderne slavernij niet meer over directe eigendom, maar over controle door
geweld, meestal met belangrijke elementen van economische uitbuiting. Dit betreft:
Dwangarbeid vaak kinderen die door de regering met geweld worden verwerft.
Schuldslavernij mensen die werken om een schuld af te betalen die ze waarschijnlijk nooit
kunnen terugbetalen, en die door volgende generaties kan worden geërfd.
Prostitutie vrouwen en kinderen reizen van het ene land naar het andere land in de hoop
op werk, om vervolgens deel uit te maken van de menselijke keten van seksverkeer waaruit
het moeilijk te ontsnappen is.
Slaafshuwelijk vrouwen zijn verplicht om te trouwen en hebben geen recht om te
weigeren.
- Gesloten systeem
2. Feodaal/landgoed stelsel
- In de Middeleeuwen was het feodale stelsel (leenstelsel) gebaseerd op ideeën van grondbezit: Een systeem
gebaseerd op een strikte hiërarchie van rechten en plichten.
- Landgoed werd beheerd door de machtige landheren die militairen in dienst namen om hun landgoed te
beschermen in ruil voor rechten over delen ervan.
- Boeren kregen controle over hun eigen stukken land, terwijl ze onderworpen waren aan de plaatselijke adel.
- Gesloten systeem
3. Kastensysteem
- Wordt gezien als een vorm van sociale stratificatie, gebaseerd op geërfde status of toeschrijving.
- Gesloten systeem al bij de geboorte wordt de sociale bestemming bepaald, zonder mogelijkheid tot sociale
mobiliteit.
- Het meest bekende kastenmodel is dat van India:
De Pariah is de grootse categorie en moeten vaak de meest
onplezierige werken doen.
- Kastensystemen zijn typisch bij agrarische samenlevingen, omdat routines van agricultuur afhankelijk zijn van een
strikt inzicht in plicht en discipline.
4. Klassensysteem
- Typisch systeem bij geïndustrialiseerde samenlevingen, omdat deze afhankelijk zijn van gespecialiseerde taken.
- Het is een vorm van sociale stratificatie die het gevolg is van de ongelijke verdeling van welvaart, macht en
aanzien.
- Open systeem gebaseerd op individuele prestaties mensen die naar school gaan en hun vaardigheden
verbeteren kunnen sociale mobiliteit ervaren in relatie tot hun ouders, en broers en zussen.
- Overeenkomst met het kastensysteem:
3
, o Mensen blijven ongelijk, maar sociale stratificatie rust nu minder volledig op het ongeval bij de
geboorte. Klassenstelsel kunnen bijvoorbeeld individuele vrijheid in werkcarrières en in zaken als het
kiezen van huwelijkspartners mogelijk maken.
Intersectionaliteit manier waarop verschillende vormen van ongelijkheid en verdeeldheid in verhouding staan tot elkaar
of reageren op elkaar
Armoede
Soorten armoede
Structurele armoede = mensen zijn niet lui of dom, maar de samenleving is zo gestructureerd dat het voor hen erg moeilijk
is om uit hun armoede te komen.
Relatieve vs. absolute armoede
- Leden van rijke samenlevingen focussen zich doorgaans op de relatieve armoede van sommige van hun leden.
Relatieve armoede = een gebrek aan middelen die door anderen als vanzelfsprekend worden
beschouwd.
- Relatieve armoede treft elke samenleving, of deze nou rijk of arm is.
- In globale context is vooral het concept van absolute armoede belangrijk.
Absolute armoede = een gebrek aan middelen dat levensbedreigend is.
- Mensen die in absolute armoede leven hebben niet de voeding die nodig is voor gezondheid en overleving op
lange termijn.
Belangrijkste aspecten van wereldwijde armoede
Oorzaken van armoede:
1. Gebrek aan/weinig technologie
- 2/3de van de mensen in lage-inkomenslanden bewerkt het land, waarbij de productiekracht van industriële
technologie in deze landen niet aanwezig is.
- De kracht van mensen/dieren (energie van spieren of lastdieren) komt niet in de buurt van de kracht (stoom, olie,
gas of brandstoffen) die gebruikt wordt door machines.
- Bovendien remt de focus van arme samenlevingen op landbouw, in plaats van op gespecialiseerde productie, de
ontwikkeling van menselijke vaardigheden en capaciteiten.
2. Hoge bevolkingsgroei
- Landen met de minst economische ontwikkelingen hebben de hoogste geboortecijfers.
- Zelfs een groeiende economie kan geen enorme bevolkingspieken ondersteunen.
3. Traditionele culturele patronen
- Arme samenlevingen zijn erg traditioneel.
- Mensen houden zich vast aan lang gevestigde levenswijze en verzetten zich tegen innovaties, zelfs als deze een
rijker materieel leven beloven.
- Leden van arme samenlevingen accepteren vaak het lot om de vitaliteit van het gezin en het culturele erfgoed te
behouden. Zulke houdingen versterken de sociale banden, maar gaan ten koste van de ontwikkeling van de
sociale banden.
4. Grote ongelijkheden
- Terwijl de meeste samenlevingen hun rijkdom zeer ongelijk hebben verdeeld, zijn de gevolgen in lage-
inkomenssamenlevingen ernstig.
- Bijv. 10% van de rijkste Midden-Amerikanen heeft circa 75% van het land in handen. het grootste gedeelte van
de mensen (90%) en vooral de armere mensen hebben dus minder of geen land in handen.
5. Hoge genderongelijkheid
- Vrouwen zijn ondergeschikt in een arme samenleving
- Vrouwen met weinig kansen krijgen veel kinderen de behoeften van een groeiende bevolking vormen op hun
beurt een rem op de economische ontwikkeling.
o Analisten concluderen dat het verhogen van de levensstandaard in een groot deel van de wereld
afhangt van het verbeteren van de sociale positie van vrouwen.
Oftewel: als vrouwen een betere sociale positie zouden hebben, dan zou de levensstandaard in een
groot deel van de wereld ook verhoogd worden.
6. Gekoloniseerde wereldwijde machtsverhoudingen
- Kolonialisme = het proces waarbij sommige landen zichzelf verrijken door politieke en economische controle over
andere landen.
4