Financiële markten en treasury
Uitwerkingen van de opgaven bij de hoofdstukken 1 tot en met 6
Overgenomen uit:
Docentenhandleiding bij:
Titel: Financiële markten en treasury
Auteur: Hans Buunk
Uitgegeven door: Academic Service, Den Haag
ISBN: 978 90 395 2713 9
NUR: 163
Academic Service is een imprint van Sdu Uitgevers bv.
Hoewel deze docentenhandleiding met zeer veel zorg is samengesteld,
aanvaarden auteur(s) noch uitgever enige aansprakelijkheid voor schade
ontstaan door eventuele fouten en/of onvolkomenheden in deze handleiding.
© 2013 Sdu Uitgevers, Den Haag
978 90 395 2713 D
1
,Hoofdstuk 1 Financiële markten, financiële titels en treasury
Opgave 1.1 Financieringssaldi
a
De gezinnen hebben een financieringssaldo van:
(40 + 205) – (60 + 150) = 245 – 210 = 35 miljard.
De overheid heeft een financieringssaldo van:
(60 + 35) – (60 + 40) = 95 – 100 = – 5 miljard.
b
Ook voor de bedrijven geldt:
inkomende betalingen – uitgaande betalingen = financieringssaldo.
Dus: (150 + 45 + 60) – (205 + ? + 35) = – 20
255 – 240 – ? = – 20 255 – 240 + 20 = ? ? = 35
Het financieringssaldo van het buitenland is dus een 35 – 45 = – 10 miljard euro (een tekort
van 10 miljard euro).
c
Financieringsaldo binnenland = financieringssaldo gezinnen + financieringssaldo bedrijven +
financieringssaldo overheid
Dus geldt: financieringssaldo binnenland = + 35 – 20 – 5 = + 10 miljard
Het financieringssaldo van het buitenland is – 10 miljard, dat is het tegengestelde.
Oftewel:
Financieringssaldo binnenland + financieringssaldo buitenland = 10 – 10 = 0
2
, Hoofdstuk 2 De markt voor vreemd vermogen
Opgave 2.1 Rendement op obligaties
a
De beurskoers van de obligatie is 113,23% van € 1.000, dus € 1.132,30.
Het couponrendement bedraagt .132,30 = 3,53%
Het aflossingsrendement kan als volgt geschat worden.
De obligatie wordt gekocht voor € 1.132,30 en afgelost voor € 1.000. De houder van de
obligatie behaalt dus een aflossingsresultaat van 1000 – 1.132,30 = – € 132,30, dat is – 132,30
/ 4 = – € 33,08 per jaar, dus – 33,.132,30 = – 2,92% per jaar.
De schatting van het effectieve rendement is dus: 3,53 – 2,92 = 0,61%
b
Een staatsobligatie wordt rond pari (100% van de nominale waarde) uitgegeven. De koers is
sterk gestegen, hetgeen wijst op een daling van de rente over de afgelopen zes jaar.
(NB: formeel kan dit niet worden aangetoond, omdat de obligatie is uitgegeven tegen het
tienjaars tarief, en nu genoteerd wordt tegen het vierjaars tarief)
c
Dit kan bijvoorbeeld als volgt: verwerk de berekening van de contante waarde in een
werkblad. Zorg dat verandering van slechts één cel (grijs gearceerd) nodig is om wijziging
van het effectief rendement door te rekenen. Begin met een effectief rendement van 0,61%.
Dat blijkt een iets te hoge beurskoers op te leveren, zodat het moet verhoogd om tot een
lagere beurskoers te komen. Via trial and error blijkt dat 0,64% de beste schatting is.
(NB: wie bekend is met de functie ‘doelzoeken’ in Excel kan tijdwinst boeken.)
Looptijd Kasstroom Discontofactor Contante waarde ER
(jaar) 0,0064
1 40,00 0,9936 39,75 0,64%
2 40,00 0,9873 39,49 0,64%
3 40,00 0,9810 39,24 0,64%
4 1040,00 0,9748 1013,80 0,64%
Totaal 1132,28
d
De schattingsmethode bij a houdt er geen rekening mee dat het aflossingsrendement op basis
van contante waarde moet worden berekend, de precieze berekening doet dat wel. Het
verschil tussen beide methoden is in dit geval gering, met name doordat de discontovoet (de
marktrente) heel laag is.
3