100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Praktische Economie module 4, 5 en 6 vwo bovenbouw €4,99
In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Praktische Economie module 4, 5 en 6 vwo bovenbouw

 10 keer bekeken  0 keer verkocht

In dit document zijn module 4, 5 en 6 van de boeken Praktische Economie aan bod gekomen. Dit zijn de modules 'Heden, verleden en toekomst', 'Speltheorie' en 'Risico en Rendement'. In deze samenvatting heb ik, leerling van 6 vwo, zo goed mogelijk geprobeerd deze boeken samen te vatten, zodat je aan ...

[Meer zien]

Voorbeeld 3 van de 21  pagina's

  • Ja
  • 5 juli 2021
  • 21
  • 2020/2021
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (2032)
avatar-seller
beaudineslijper
Economie samenvattingen periode 2:



Module 1: Heden, verleden en toekomst

1.1 Tijd is geld

- Produceren en consumeren kost tijd. Voor een consument heeft tijd een waarde: een
bepaalde tijdsduur komt voor hem overeen met een bepaalde hoeveelheid
consumentensurplus.
- Tijd is van waarde en heeft daarom een prijs: de rente. De rente die banken rekenen, is voor
iedereen gelijk; het is de algemene prijs van tijd. De rente komt tot stand op de
vermogensmarkt; de markt waar vraag en aanbod van financieel kapitaal bij elkaar komen.
Dit is een abstracte markt.
- De hoogte van de rente wordt beïnvloed door de reporente, ook wel refirente genoemd: het
rentepercentage waartegen banken geld kunnen lenen bij de centrale bank. Dit is de
minimale rente waarvoor banken geld uitlenen aan bedrijven en consumenten.

1.2 Intertemporele substitutie

- De rente maakt ruilen over tijd mogelijk.
- Een consument die spaart, stelt een aankoop uit: consumptie nu vervangt hij door
consumptie in de toekomst. Dit verschuiven van consumptie door de tijd heet
intertemporele substitutie. Consumptie wordt in de tijd verschoven.
- Het ongemak dat een consument ondervindt als hij consumptie uitstelt, is de individuele
prijs van tijd. Tegenover dit ongemak staat de rente die de consument krijgt. Voor een
spaarder is de rente gelijk aan de opbrengst van het uitstellen van consumptie.
- Een consument zal gaan sparen als de kosten van sparen (de individuele prijs van tijd) lager
zijn dan de opbrengsten van sparen (de rente). Omgekeerd geldt hetzelfde.
- De individuele prijs van tijd is voor ongeduldige consumenten hoog. Zij zijn minder geneigd
om te sparen. Voor geduldige consumenten ligt de prijs van tijd lager. Zij zijn meer geneigd te
sparen.
- De individuele prijs van tijd is voor ieder product verschillend.
- Een consument kan consumptie ook vervroegen; toekomstige consumptie wordt verschoven
naar het heden. Dat betekent dat hij geld zal moeten lenen. Over deze lening moet hij rente
betalen aan de persoon of instantie die het geld uitleent.
- Het voordeel is dat hij zijn consumentensurplus vervroegd en zijn nadeel is dar hij rente moet
betalen boven op het aankoopbedrag.
- De consument zal geld lenen als het voordeel van vervroegde consumptie groter is dan het
nadeel van de rentekosten. In dat geval is de individuele prijs van tijd hoger dan de rente.

1.3 Inflatie

- Een belangrijke reden voor het ontstaan van inflatie is de groei van de maatschappelijke
geldhoeveelheid: hoe meer geld er in omloop komt, hoe hoger de prijzen na verloop van tijd
zullen zijn.
- Algemene banken  bankrekening bij de ECB  als de ECB rente verlaagd  voor banken
minder aantrekkelijk om hun geld op hun spaarrekening bij de ECB te zetten  nog meer op
zoek naar consumenten en producenten om dat geld aan uit te lenen  om lenen
aantrekkelijker te maken zullen banken een lagere rente rekenen  met al dat extra

, geleende geld gaan consumenten en producenten wat doen  de vraag naar producten en
diensten stijgt  bij een gelijkblijvend aanbod zullen de prijzen stijgen  inflatie
- Banken kunnen ook geld lenen bij de ECB  voor banken aantrekkelijker om bij de ECB-geld
te lenen  banken hoeven zelf minder rente te betalen aan de ECB, dus ze kunnen
consumenten en producenten ook een lage rente rekenen  banken geven dat uit aan
consumenten en producenten  de algemene prijs van tijd is gedaald (meer lenen) 
stijging maatschappelijke geldhoeveelheid  vraag neemt toe  prijzen nemen toe.
- Als de vraag naar goederen en diensten afneemt, kunnende prijzen gaan dalen. De druk op
de prijzen neemt dan af. Ondanks de groei van de maatschappelijke geldhoeveelheid stijgen
de prijzen dan nauwelijks.
- Het veranderen van de rente door de ECB is een voorbeeld van monetair beleid. Met dit
beleid proberen centrale banken de economie te beïnvloeden. Met een verlaging van de
rente stimuleert de ECB economische activiteit. Dit heet het kredietkanaal.
- Economie bijna oververhit  grote vraagtoename en tekorten  ECB-rente verhogen ‘
Hogere rente  minder snel lenen  groter deel van hun inkomen sparen  daling vraag
en verminderen druk op prijzen
- Het hulpmiddel voor het berekenen van procentuele veranderingen zijn indexcijfers. Eerst
wordt het basisjaar gekozen, dat wordt 100: het prijsindexcijfer voor het basisjaar.
Vervolgens wordt er een vergelijkingsjaar gekozen:
Prijsindexcijfer vergelijkingsjaar = prijs van het product in het vergelijkingsjaar / prijs van
het product in het basisjaar * 100
- De berekening van inflatie:
1. Bepaling goederenmandje
2. Bepaling wegingsfactoren
3. Omzetten prijzen in indexcijfers
4. Berekening van de consumentenprijsindex (CPI)
5. Berekening van de verandering van de CPI
- Goederenmandje: De producten en diensten waar een gemiddeld gezin zijn geld aan
uitgeeft. Het bevat onder meer kleding, voedsel etc.
- Wegingsfactoren: Bij de berekening van het algemeen prijspeil houdt het CBS-rekening met
de wegingsfactoren: de uitgaven aan een product of dienst als percentage van de totale
uitgaven. Hoe groter de wegingsfactor, hoe meer het product meetelt in het algemeen
prijspeil. De wegingsfactoren worden ook wel bestedingsaandelen genoemd.
- Indexcijfers: prijsindexcijfers van een bepaald product of productgroep worden partiële
prijsindexcijfers genoemd.
- Consumentenprijsindex: het algemene prijspeil is gelijk aan het gewogen gemiddelde van
alle partiele prijsindexcijfers. Het algemeen prijspeil is ook een indexcijfer en heet het
consumentenprijsindex (CPI).
CPI = w1 x P1 + w2 x p2 + … wn x pn
W1 = wegingsfactor product 1, w2 voor product 2 etc.
P1 = partiele prijsindexcijfer product 1, p2 voor product 2 etc.
Alle wegingsfactoren moeten optellen tot 100. Het CPI van het basisjaar is altijd gelijk aan
100.
- Verandering algemeen prijspeil: het verschil tussen het CPI in het basisjaar en dat van wat je
berekend hebt is de inflatie.
- Het algemene prijspeil kan door de tijd heen ook dalen. Er is dan sprake van deflatie.

, Consumenten en producenten geven minder geld uit (bijv. door minder vertrouwen in de
toekomst)  de vraag naar producten en diensten neemt af  gelijkblijvend aanbod 
prijzen dalen  door de vraaguitval ontstaat er een economische crisis.


1.4 Rendement

- Als percentage van het spaargeld is de rente de opbrengst het rendement op het ingelegde
spaargeld. Het rendement op en investering is als volgt gedefinieerd:
Rendement = investeringsopbrengst / investering * 100
- De rente die de bank uitkeert op spaargeld, is het nominale rendement. Hierbij wordt geen
rekening gehouden met de inflatie. In de tijd dat spaargeld op de bank staat, is het
gemiddelde prijspeil gestegen als gevolg van inflatie. De nominale rente is dan niet gelijk aan
de toegenomen koopkracht.
- Bij de berekening van het reële rendement wordt wel rekening gehouden met de inflatie,
waardoor het reële rendement overeenkomt met de verandering van de koopkracht van het
spaargeld.
- Indexcijfers kunnen de berekening van het reële rendement vergemakkelijken. Daarvoor
moet eerst alles een indexcijfer zijn. Het nominale spaargedrag wordt omgezet in het
indexcijfer van de nominale spaarwaarde. In formule:
Indexcijfer reële spaarwaarde = indexcijfer nominale spaarwaarde / CPI * 100


2.1 Arbeidsproductiviteit in een mensenleven

- Een mensenleven wordt afgesloten met een periode van vrijheid: het pensioen.
- Gedurende je leven verandert de arbeidsproductiviteit. Daardoor is de waarde van arbeid bij
een ruil steeds verschillend.
- In minder ontwikkelde landen is kinderarbeid een wijdverbreid fenomeen. In ontwikkelde
landen bestaat er een leerplicht: de verplichting dat kinderen naar school gaan. Er geldt ook
een verbod op kinderarbeid. Het doel van de leerplicht en het verbod op kinderarbeid is dat
kinderen naar school gaan in plaats van betaalde arbeid verrichten. Op school doen kinderen
vaardigheden en kennis op, daardoor heeft iedereen die aan het werk gaat een basisniveau
van arbeidsproductiviteit. Kinderarbeid is vanuit humanitaire redenen verboden. Economisch
gezien is het van belang dat kinderarbeid de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit in de
weg staat.
- De eerste jaren van het leven is de arbeidsproductiviteit nul. Door opvoeding en scholing
begint na verloop van tijd de arbeidsproductiviteit te stijgen. Na de jeugd heeft iemand zijn
minimale arbeidsproductiviteit bereikt. Dan begint het arbeidzame leven.
- Vroeger stopte de scholing als de schooltijd was afgerond. Tegenwoordig hebben we
‘levenslang leren’: doorlopende scholing gedurende het arbeidzame leven. Ook oudere
werknemers blijven bijgeschoold om hun arbeidsproductiviteit op peil te houden.
- De arbeidsproductiviteit kan niet blijven toenemen. Her- en bijscholing zijn erop gericht om
deze maximale arbeidsproductiviteit te behouden. Pas als de pensioengerechtigde leeftijd in
zicht komt, begint de arbeidsproductiviteit af te nemen.
- Arbeid is een productiefactor er wordt daarom aangeduid als menselijk kapitaal. Door te
investeren in mensen kapitaal kan de productie toenemen zonder meer arbeid in te zetten;
de toekomstige verdiencapaciteit van arbeid stijgt.

2.2 Looninkomen in een mensenleven

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper beaudineslijper. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,99. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 48072 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 15 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€4,99
  • (0)
In winkelwagen
Toegevoegd