Een samenvatting van de hoofdstukken 3.3, 4, 6.1, 6.3, 8 en Epiloog
J.C.H. Blom, E. Lamberts, redactie,
Geschiedenis van de Nederlanden
(3e herziene druk, Baarn 2003)
Samengevat door: Peter de Graaf 1e herziene versie, 29 januari 2005
1
,Hoofdstuk 3 ‘De vorming van een politieke unie (14-16e eeuw)’
§ 3 De eeuw van Habsburg (1477-1588)
Door het huwelijk van Maria van Bourgondië, de enige erfgename van hertog Karel de Stoute, met
Maximiliaan van Habsburg kwamen de Nederlanden en France-Comté formeel onder een nieuwe
dynastie. Het dubbelhuwelijk in 1495 van zijn kinderen Filips en Margaretha met Johanna en Juan
van Castilië had als strategische voordeel dat de erfvijand Frankrijk langs drie zijden werd
ingesloten. De beoogde troonsopvolger Juan overleed vijf maanden na zijn huwelijk, zijn zuster
Isabella, die uitgehuwelijkt was aan de koning van Portugal, een jaar later, en hun zoontje in 1500.
Zo werd Johanna van Castilië de enige erfgename van Spanje en al zijn koloniën. Volgens het
geldende recht betekende dit dat haar gemaal Filips de Schone namens haar zou regeren over
Spanje. Hij overleed echter in 1506 en Johanna was geestesziek. Hun zoon Karel, geboren in 1500,
zou in 1516 de Spaanse erfenis opnemen. In 1515 was hij al erkend als landheer in de Nederlandse
vorstendommen en in 1519 werd hij verkozen tot opvolger van zijn grootvader Maximiliaan als
keizer Karel V van het Roomse Rijk. In het nu ontstane wereldrijk vormden de Nederlanden nog wel
een gewichtig en strategisch onderdeel, maar voortaan zouden ze van op afstand bestuurd worden.
De spanningen tussen de traditie van autonomie en de tendens tot centralistisch monarchaal
bestuur stegen in de loop van de 16e eeuw tot een climax.
Territorialiteit en centralisme
Na de plotselinge dood van Karel de Stoute volgde een hevige reactie van de verdrukte onderdanen,
waardoor veel van de centraliserende tendensen weer werden afgeremd.
o Frankrijk lijfde het hertogdom Bourgondië, Picardië en Artesië in, de eerste twee definitief.
o Luik en Gelre namen hun vrijheid terug.
o In tal van steden kwamen onderdanen in opstand tegen het machtsmisbruik van bestuurders
en ambtenaren.
De hertogin had geen andere keuze dan in te gaan op alle eisen van de verzamelde Staten-Generaal.
In de ‘grote privileges’ van het voorjaar 1477 werd de centralistische staatkundige orde, zoals
onder Karel was ingevoerd, teruggedraaid. Opmerkelijk is dat de Staten-Generaal geen moment aan
dachten om een andere dynastie te verkiezen. De koning van Frankrijk poogde als leenheer
Vlaanderen en Artesië terug te eisen wegens het ontbreken van een mannelijke erfgenaam. De
Staten van de afzonderlijke gewesten kozen ervoor om een unie te blijven, afgezien van Luik en
Gelre. De kerngewesten der Nederlanden hadden een zodanig niveau van politieke integratie
bereikt dat zij zelf kozen voor een voortzetting daarvan, vastgelegd in de ‘twintig artikelen van het
Groot Privilege’. Dit landcharter kan gelden als de eerste constitutionele tekst van de Bourgondisch
gebleven Nederlandse gewesten.
De opvolgers van Karel de Stoute hadden dezelfde doelstellingen. De realisaties bleven afhankelijk
van wisselvallige omstandigheden. Antagonisme tegen Frankrijk middels oorlogen. In de vrede van
2
, Kamerijk van 1529 moest koning Frans I definitief afzien van al zijn soevereiniteitsrechten over
Vlaanderen en Artesië. Keizer Karel legde zich neer bij de afstand van het stamhertogdom
Bourgondië, die sinds 1477 al een feit was. Goede betrekkingen met Engeland bleven een hoeksteen
van het beleid, economisch als vanwege de tegenstellingen met Frankrijk. De toenadering tot het
Keizerrijk monde in 1548 uit in de vorming van de XVII Provinciën en het vrijgraafschap Bourgondië.
De vorming van de XVII Provinciën
Bij de aanwinsten, die keizer Karel V in 1548 optekende in zijn ‘Instructie’ aan zijn zoon Filips,
hoorden zes vorstendommen in de noordelijke Nederlanden. In november 1521 viel de bisschopsstad
Doornik na een beleg. Ze had met haar omliggende dorpen een Franse enclave gevormd die in 1513
in Engelse handen was gevallen. Alle verdere territoriale veroveringen van Karel V in de
Nederlanden vonden telkens plaats als reactie op vanuit Frankrijk ondersteunde Gelderse agressie.
De vorming van de XVII Provinciën was de toevallige uitkomst van de Habsburgse reacties op
agressie van buren.
In het jaar van de Franse aanvallen in 1521 op de Nederlanden, greep hertog Karel van Gelre zijn
kans en liet zich huldigen als heer van de Groningse Ommelanden. Hij palmde tevens grote delen
van Overijssel en het Sticht Utrecht in. Hij profiteerde van de geringe consolidatie van de
machtsverhoudingen in deze gebieden op het territoriale niveau. Voor koning Frans I van Frankrijk
was steunverlening aan Karel van Gelre een geschikte optie om de keizer op verschillende fronten
tegelijk last te berokkenen. Tijdens de volgende decennia hebben Brabant, Utrecht en Holland
regelmatig te lijden onder Gelderse raids en hinder van de scheepvaart op de Zuiderzee en de grote
rivieren.
In de stad Utrecht riep de burgerfactie in 1527 een Gelders garnizoen binnen de muren. In
november bleek de bisschop al bereid in ruil voor Habsburgse steun af te zien van zijn wereldlijke
heerschappij. De Habsburgse Nederlanden waren nu uitgebreid met de aan elkaar en aan de overige
provincies grenzende landen van Utrecht en Friesland (sinds 1515 overgegaan op de graven van
Holland). Gelre behield in het noordoosten een uitgestrekt machtsgebied.
Toen Frans I in 1536 Karel opnieuw de oorlog verklaarde bevonden zich naast de Hertog van Gelre
ook anti-Habsburgse coalitie met Duitse protestanten en de protestantse Deense koning Christiaan
III. In mei 1536 viel deze coalitie Overijssel en het Groningse Ommelanden binnen. De Groningers
zochten bescherming bij keizer Karel en huldigde hem als hun heer. Zijn stadhouder in Friesland
nam die huldiging in ontvangst en slaagde erin, met de steun van regentes Maria, de Denen te
verdrijven en ook Drente in te palmen. Omwille van de handelsbelangen sloot zij, tegen de zin van
Karel, met Christiaan III in 1537 een vierjarig bestand dat de vrije doorvaart van Nederlanders door
de Sont waarborgde.
De Gelderse kwestie werd opnieuw urgent toen Karel van Gelre in 1538 zonder nageslacht overleed.
In het verdrag van 1528 had hij keizer Karel aangewezen als zijn opvolger. De Staten van Gelre
lieten hun keuze vallen op Willem van Gulik die al in het bezit was van de hertogdommen Kleef en
Gulik alsmede Berg en Mark. Samen met Gelre en Zutphen werd dus een nieuw landenblok gevormd.
3