‘Van leertheorie naar onderwijspraktijk’ in 100 vragen
Als je de antwoorden op onderstaande vragen weet, heb je meer dan genoeg kennis voor het
behalen van een voldoende op het tentamen Kennis Leerpsychologie. De antwoorden op alle 100
vragen samen leiden niet alleen tot een goede samenvatting van het boek, maar verhelderen ook de
structuur en verbanden in de leerstof.
Hoofdstuk 1: Leren – een complex en onzichtbaar proces
1. Wanneer en waar leren we het meest? p.17
Niet alleen op school, maar vooral ook buiten het reguliere onderwijs tijdens ons werk,
de vakantie in het buitenland, voor de tv, met het lezen van de krant en door omgang
met anderen.
2. In welke twee opzichten verschillen het schoolse leren (ook wel formeel leren) en p.18
het buitenschoolse leren (informeel leren) van elkaar?
Formeel/ intentioneel leren= het leren in buitenschoolse leeromgevingen, waar vooraf
getelde, leerdoelen ontbreken
3. Bolhuis (2000) nuanceert en preciseert het onderscheid tussen intentioneel en p.19-20
incidenteel en tussen formeel en informeel leren. Wat is volgens Bolhuis het verschil
tussen intentioneel en incidenteel leren enerzijds en formeel en informeel leren
anderzijds?
Formeel leren Informeel leren
Intentioneel leren Met de intentie om iets te Iets leren buiten school,
leren, met vastgestelde door gezinsleven of vrije
leerdoelen. Dit leren leidt tijd. Geen leerdoelen en je
tot een certificaat of krijgt geen certificaat of
diploma. Met sturing van diploma. Met de intentie
een leerkracht. iets te leren.
Bijv. iemand heeft
behoefte om iets te leren
van een collega om een
klus te klaren.
Incidenteel leren Geen vooraf gestelde Iets leren buiten school,
doelen, buiten school om, door gezinsleven of vrije
zonder sturing. tijd. Geen leerdoelen en je
krijgt geen certificaat of
diploma. Zonder intentie
iets te leren.
Verschil tissen formeel en informeel leren: Bolhuis vindt de termen ‘intentioneel’ en
‘incidenteel’ slecht gekozen, omdat de lerende niet altijd de intentie heeft om wat te
leren. De sturing komt dan meer van bijv. een leerkracht. Het gaat om de mate waarin
het leren door anderen of door de lerende zelf wordt gestuurd.
4. Wat was aanvankelijk het onderscheid tussen leren en rijping? p.20 en
Leren = waarbij psychologen van mening waren dat er alleen sprake van leren zou zijn p.28
als het waarneembare gedrag door buiten het individu gelegen factoren was gewijzigd.
Rijping = waarbij gedragsverandering kwam door biologische factoren (in de persoon of
het organisme zelf)
Rijping creëert voorwaarden die het leren mogelijk maken.
Het zijn géén onafhankelijke processen. Het onderscheid geeft aan dat beide groepen
belangrijk zijn voor het ontstaan over veranderen van het (menselijk) gedrag.
,5. Tegenwoordig wordt veel meer de wisselwerking tussen rijping en leren p.20-21,
benadrukt. Leg dit uit aan de hand van voorbeelden uit de sociale psychologie en uit 23 (o.a.
de neuropsychologie. fig.1.5) en
Omgevingsfactoren zijn van belang voor gedragsveranderingen en rijping. Menselijk 26-27
contact is hierbij belangrijk. (bij het wolfskind Aveyron & de kippenjongen Sujit Kumar
ontbrak dit)
Neuropsychologie: Tussen rijping en leren bestaat een duidelijke wisselwerking.
Gevoelige periodes spelen hierbij een belangrijke rol.
Bij gevoelige perioden zijn de hersenen extra plastisch en onder invloed van de
toename van grijze stof. Daarom neemt iemand op dat moment makkelijker informatie
op.
Adolescenten hebben nog allerlei unieke mogelijkheden die vowlassenen al weer kwijt
zijn. Adolescenten kunnen creatiever, idealistischer en vindingrijker zijn doordat veel
verbinden tussen de hersencellen nog alle kanten op kunnen gaan. Dit leidt tot
verassende benaderingen op het gebied van muziek, sport, computers, discussies over
problemen in de wereld.
6. Wat is het verschil tussen leren en ontwikkeling? p.20
Ontwikkeling zag men als bijgevolg van opeenstapeling van leerervaringen, waarbij
rijping voorwaarden creëert die het leren mogelijk maakt.
7. Geef globaal weer hoe de hersenstructuur er uitziet (grote hersenen, kleine p.21-23
hersenen, hersenstam (= middenhersenen en verbinding met ruggenmerg); twee
hemisferen met elk vier kwabben).
Cortex= buitenkant, de hersenschors
Frontaalkwab= bovenste, te maken met beoordeling, problemen oplossen, spreken en
schrijven, zelfbeeld, concentratie. In de prefrontale cortex, een gebied van de
frontaalkwab dat achter ons voorhoofd ligt, vinden veel leerprocessen plaats en
worden cognitieve vaardigheden geregeld. Topmanager van het brein.
Wandkwab= interpretatie van taal, visuele receptie, zintuigelijke en geheugensignalen,
tastzin en controle over lichaamsdelen.
Achterhoofdskwab= Interpreteert kleur, licht en beweging.
Slaapkwab= begrijpen van taal, het gehoor en bepaalde geheugenprocessen
De kleine hersenen spelen een rol bij het vloeiend laten verlopen van bewegingen.
,8. Het zenuwstelsel (= hersenen + ruggenmerg) is opgebouwd uit wel p.24-26
100.000.000.000 neuronen. Wat zijn neuronen? Hoe zien ze er uit? Hoe functioneren (o.a. fig.
ze? Wat zijn neurotransmitters? Wat is hun functie? 1.6 en 1.7)
Neuronen = zenuwcellen
De hersenen vormen samen met het ruggenmerg het centrale zenuwstelsel. Dit is
opgebouwd uit neuronen: zenuwcellen. Wel zo’n 100 miljard.
Neuronen zorgen voor het opslaan en uitwisselen van informatie.
Ze vormen netwerken met eindeloos veel onderlinge verbindingen. (neutrale
netwerken)
Neuron bestaat uit:
1. Een cellichaam van grijze stof dat aan de
ene kant uitmondt in dendrieten en aan de
andere kant in een axon.
2. Dendrieten kunnen informatie ontvangen
3. Axon(en) kunnen informatie overdragen
aan dendrieten van andere neuronen en aan
spieren
Tussen neuronen vindt
informatieoverdracht plaats aan de
uiteinden van het axon via
neurotransmitters.
4. De witte stof: myeline, een
beschermende laag om de axonen heen. Deze stof zorgt voor een optimale
communicatie tussen de cellen en gebieden.
Als je iets leert, ontstaan er nieuwe verbinden tussen neuronen en worden netwerken
gevormd door ervaren, oefenen, herhalen, experimenteren etc.
Hoe leer je iets onthouden? Door oude en nieuwe netwerken veel te gebruiken. Dit
komt omdat de hersencellen worden geprikkeld en dus actiever worden en meer
verbindingen vormen. Als het niet of weinig gebruikt wordt, verdwijnen de neuronen.
9. Wat zijn gevoelige perioden? Geef voorbeelden. p.26-27
Perioden waarin de hersenen extra plastisch zijn onder invloed van de toename van de
grijze stof. Daarom neemt iemand op zo’n moment gemakkelijker informatie tot zich
,en is hij sterk ontvankelijk voor het leren van specifieke vaardigheden of houdingen.
Voorbeeld: een kind kan tot zijn 7e jaar moeiteloos een tweede taal leren. Daarna
wordt het steeds moeilijker.
Brain based learning p. 27
Breinleren, onderwijs baseren op bevindingen uit de hersenwetenschappen. (extra)
Brainbased learning werkt, maar dat leren is meestal niet gebaseerd op kennis over het
functioneren van de hersenen (het brein)
10. Wat is leren? Betrek in je omschrijving de begrippen a) ervaring en oefening; b)
situatie / leeromgeving / context; c) duurzaamheid; d) black box / hypothetisch p.28-29
proces; e) leerinhoud; f) activiteit. Welke van deze vier begrippen is het meest en p.34
wezenlijke kenmerk van leren en van leerresultaat?
Volgens Hilgard en Bower verwijst leren naar de verandering in iemands gedrag of
gedragsmogelijkheden in een bepaalde situatie als gevolg van herhaalde ervaring of
oefening. Tenzij deze verandering niet verklaard kan worden door natuurlijke
instincten of reflexen, rijping of tijdelijke toestanden zoals vermoeidheid of
dronkenschap, of die het gevolg zijn van bepaald drugsgebruik.
Door het opnemen van de elementen ervaring, oefening en situatie in hun
omschrijving maken ze kenbaar leren van rijping te willen onderscheiden.
Een duurzame verandering die kan optreden door slechts één ervaring:
VB: een jong kind trekt aan de staart van een poes en wordt flink gekrabd. Dit is één
ervaring, dat ervoor zorgt dat het kind dit voortaan zal laten.
Een gedragsverandering hoeft niet altijd onmiddellijk of op elk moment in gedrag tot
uiting te komen. De verandering in het gedrag kan zich ook pas uiten nadat een situatie
uitnodigt tot het demonstreren van bepaald gedrag.
VB: Je ziet een programma over het gevangeniswezen en een maand later in een
discussie met collega’s laat degene zich anders uit over dit onderwerp dan daarvoor.
Duurzame verandering van het gedrag of de gedragsmogelijkheden: Na een leerproces
weet de lerende iets wat hij daarvoor niet wist, beheerst hij een bepaalde vaardigheid
beter dan voorheen of bezit hij een overtuiging of houding die hij voor het leerproces
niet in zijn gedrag tot uiting bracht of kon brengen.
Black box
Dat wat in het hoofd afspeelt en niet zichtbaar is. Het leerproces zelf kunnen we niet
waarnemen, het uiteindelijke resultaat wel.
fMRI-scans kunnen het onzichtbare voor een gedeelte zichtbaar maken.
Hypothetisch proces
Leren is iets waartoe men concludeert op grond van gedragingen, die men constateert.
Gebaseerd op een idee waarvan nog bewezen moet worden dat het juist is.
Voor behavioristen is het mentale proces niet van belang.
11. Wat is de visie van respectievelijk het behaviorisme, de cognitieve psychologie, het p.29-30
constructivisme en de neurobiologie op leren?
Behaviorisme: Voor behavioristische leerpsychologen telt alleen het zichtbare
leerresultaat waartoe het leerproces heeft geleid. De rest (het echte leren +
,leerproces) speelt zich af in de Black box. Dit zie je niet, dus hun vinden alleen het
resultaat boeiend.
Cognitieve psychologie: Later kregen (leer)psychologen meer oog voor het leerproces
i.p.v. het leerproduct. De oorspronkelijke interesse voor de verhouding tussen leren en
rijping verdween naar de achtergrond.
Clausz Oost-Duitsland: Leren is het tot stand brengen van mentale processen door
middel van het selecteren, opnemen, verwerken, integreren, vastleggen, gebruiken van
en het betekenis geven aan verschillende vormen van informatie die leiden tot
duurzame veranderingen in kennis, vaardigheden, houdingen, motieven en / of het
vermogen om te leren.
Constructivisme: (informatieverwerking)Tegenwoordig ziet men leren als sociaal
proces, waarin de lerende betekenis geeft aan informatie en persoonlijke en / of
collectieve ervaringen.
- Leren is een interactief proces, dat steeds meer onder eigen regie van de lerende
plaatsvindt.
- Leren is een proces van kennisconstructie en betekenisverlening
- Leren bouwt voort op al aanwezig kennis
- Leren is situatie- of contextgebonden
Neurobiologie
Er komen steeds nieuwe inzichten. Zij doen dan ook veel onderzoek maar behandelen geen
patiënten omdat het geen artsen zijn Wel testen ze op dieren en hebben veel dingen ontdekt waar
ook de medische wetenschap van kan profiteren, omgekeerd heeft de neuroloog apparatuur (als
FMRI) en patiënten die soms meewerken aan onderzoek, omdat de neurobiologie misschien
antwoord kan geven op vragen hoe je (nog) ongeneeslijke ziekten kunt aanpakken
Leren = het uitbreiden en verstevigen van neurale netwerken. EXTRA
12. Persoonlijke leeropvattingen of leerconcepties zijn van invloed op de wijze waarop p.30-32
iemand bij het leren te werk gaat. Geef een voorbeeld dat dit duidelijk demonstreert. (o.a.
fig.1.11 en
Beperkte leerconceptie: 1.12)
leerlingen met onvoldoende opvattingen over hun eigen leren en vertonen daardoor
ongericht leergedrag. Ze lijken een positieve houding te hebben ten opzichte van de
school en het leren en geven hun voorkeur aan sturing van buitenaf.
Leren waarbij de leerkracht heldere opdrachten, aanwijzingen en correcties geeft.
Functionele leerconceptie:
Een dubbele houding t.a.v. de school en het leren. Zij zijn resultaat gericht, waarbij ze
door samenwerking de steun van anderen zoeken om de gestelde leerdoelen te
bereiken. Ze hebben geen voorkeur voor een bepaalde leerstrategie.
Ontwikkelingsgerichte leerconceptie:
Combinatie van beperkte en functionele leerconceptie. Hun motivatie ontlenen ze met
name aan de inhoud van en leertaak en voeren die het liefst individueel uit. Ze zijn
beter instaat om zelf sturing te geven aan hun leerproces.
Vermunt’s leeropvattingen: EXTRA
Opnameconceptie= Opnemen van kant en klare informatie
Constructieconceptie= Relaties aanbrengen tussen nieuwe en aanwezige
kennis
, Toepassingsconceptie= Hoe te gebruiken, wat is het nut van deze kennis
Stimuleringsconceptie= Moeten regelmatig door andere geprikkeld worden
Samenwerkingsconceptie= Verdelen van leertaken en samenwerken
Hoofdstuk 2: Leersoorten en leerstijlen
13. Als je kijkt naar de leerinhoud, kun je declaratieve, procedurele en situationele p.41-42
kennis onderscheiden. Omschrijf deze drie begrippen en geef van elk een voorbeeld.
Declaratieve kennis: feiten, termen, begrippen, regels, principes, wetten, theorieën. In
taal uitgedrukt , opgeslagen in ons lange termijngeheugen. Bijv. welke landen grenzen
aan Turkije of hoe werkt de stelling van Pythagoras. (knowing what and why
Procedurele kennis: handelingen en vaardigheden volgens vaste regels (vaak in
dezelfde volgorde) uitvoeren.
3 basistypen:
Algoritmes: een reeks instructies die tot een doel leiden: bijv. een staartdeling
Tactieken: regels voor het kunnen lezen van een grafiek
Strategieën: regels om een probleem aan te pakken
Situationele kennis:
Gebruikskennis. Verbonden met een situatie of context, waarin declaratieve of
procedurele kennis wordt toegepast. Bijv. weten of een zin goed loopt of wat in
sommige milieus wel/niet als normaal wordt beschouwd.
Tacit knowledge = Door ervaring verworven gebruikskennis die moeilijk aan andere uit
te leggen is.
14. ‘Declaratieve kennis draagt een domeinspecifiek karakter’. Wat betekent dat? En p.42
hoe zit dat met procedurele kennis? (o.a.fig.2.
Declaratieve kennis: domeinspecifiek 2)
Procedurele kennis: algemeen & domeinspecifiek
Attituden: voornamelijk algemeen
Domeinspecifiek: schrijf, taal en rekenvaardigheden.
Leerinhouden (Kennisbasis) bestaat uit declaratieve en procedurele kennis.
15. Als je kijkt naar de leerinhoud, kun je ook vier hoofdvormen van leren p.42-43
onderscheiden. Welke vier? Geef ook de nadere onderverdeling van Van Parreren (bij (o.a.
cognitief en psychomotorisch leren) en Romiszowki (bij sociaalaffectief leren). fig.2.3)
Van Parreren
Cognitief leren: Gericht op hoe een mens dingen kan leren en onthouden.
Memoriseren (uit het hoofd)rijtjes leren
Verwerven van feitenkennis
Inzicht bevorderend leren: vinden van een oplossing bij een probleemsituatie.
Automatiseren: routinematig handelen
Reproduceren van declaratieve kennis.
Dynamisch leren: leren naar interesses, normen en waarden. Onbewust leren.
Cognitief leren: verwerven en toepassen van declaratieve en procedurele kennis.Door
deze samenhang ontstaat een (referentie)kader die later gebruikt kan worden. Dit
kader zorgt dat het inzicht wordt bevorderd.