Samenvatting Basisboek Geschiedenis in het Sociaal Werk.
Hoofdstuk 1; Motieven voor sociaal werk
De zorgzame samenleving is bedacht door Elco Brinkman.
WMO: Wet op maatschappelijke ondersteuning (burger moet voor zichzelf zorgen, overheid
springt bij als nodig is).
Waarom verrichten mensen sociaal werk
1. Godsdienstige levensbeschouwing: barmhartigheid en gerechtigheid
De kern is dat wie hulp en zorg verleent, gehoorzaam een godsdienstige opdracht vervult.
Godsdienstige opvattingen over naastenliefde heeft nog een bepalende invloed op het doen
en laten van ontelbare gelovigen.
Doordat de Joden door de Egyptenaren werden onderdrukt, hebben zij vanaf het moment
van de bevrijding, ook wel exodus, een plicht om anderen niet te onderdrukken en mensen
die het moeilijk hebben, te helpen. Recht van de armen: wat graan op de akker laten staan
voor de weduwe, de wees en de vreemdeling, geen rente voor een geldlening vragen aan
armen en in het zevende jaar moest er een sabbatsjaar, rustjaar zijn; wat er op het land zou
groeien, zou van iedereen zijn. Na 7 sabbatjsjaren, 7x7, was het vijftigste jaar, het jubeljaar.
Van alle inwoners werden de schulden kwijtgescholden, deze werden alleen niet nageleefd.
Maimonides (1135-1204) was een joods geleerde die verder uitwerkte hoe de praktijk van
tsedeka, rechtvaardige hulp, eruit zou moeten zien. Hij onderscheidde acht gradaties.
Barmhartigheid (chesed in het Hebreeuws) en gerichtigheid zijn de kernwoorden van het
Jodendom. JMW betekent Joods Maatschappelijk Werk (1946).
Bij het Christendom lag de nadruk op dienende liefde, de caritas. De christenen steunden
weduwen en wezen, zieken, armen en gehandicapten, de zorg voor gevangenen en
dwangarbeiders. Kernwoorden: naastenliefde, barmhartigheid, rechtvaardigheid,
gerechtigheid en solidariteit.
De Islam kent vijf fundamentele religieuze verplichtingen, waar de zakat er één van is. Zakat
betekent 'reiniging' in de vorm van verplichte giften aan de armen om een meer
rechtvaardige verdeling van goederen te bereiken. De zakat werd uitgewerkt tot een
belastingssysteem. Ook moeten de islamieten een kleine bijdrage leveren aan de armen die
aan het eind van de ramadan betaald moet worden.
Maslaha betekent je inzetten voor de gemeenschap (armoede bestrijden, bekommeren om
kinderen). Ecir betekent gemeenschapszin en de tradities met betrekking tot armenzorg,
onderlinge hulp economische bedrijvigheid, morele houding en ethiek. Adjir/sawah betekent
inzetten voor een ander zonder beloning. Adl/rehmah betekent rechtvaardigheid en
genadigheid.
De IHSAN (Islamitisch instituut voor maatschappelijk activeringswerk) wil de betrokkenheid
van de moslimgemeenschappen vergroten, gericht op de zorg voor elkaar en de kwetsbaren
in de samenleving.
2. Medemenselijkheid: filantropia en humanitas
Sociale gezindheid en sociale activiteiten waren gericht op de medeburgers. Stap voor stap
werden er sociaal-politieke maatregelen opgesteld, waardoor de eerste sociale zorg en
sociale voorzieningen ontstonden. Voor kinderen werd gezorgd als diens ouders waren
gesneuveld in een strijd. Ook bestonden er inrichtingen voor weeskinderen. Arme ouders
verkochten hun kinderen. In de zorg voor medeburgers speelden er twee motieven een rol:
eigen belang van de gemeenschap, bv een leger en het tweede motief ging om humanitaire
waarden en deugden, deze werden uitgedrukt met de begrippen filantropia
(menslievendheid, Grieks) en humanitas (menselijkheid, Latijns). Met philantropia werd
onder meer welwillendheid, gemeenschapszin en gastvrijheid verstaan. Humanitas
betekende onder andere vrijgevigheid, onbaatzuchtigheid en beleefdheid.
,In 1945 werd in Nederland de vereniging Humanitas opgericht. Deze hadden de visies:
- een vraaggericht en vernieuwend aanbod op het gebied van zorg, welzijn en wonen.
- verantwoordelijkheid voor jezelf en voor anderen
- een samenleving waarin voor iedereen plaats is
- eigen regie over je leven
3. Openbare orde en welbegrepen eigenbelang
Het belang van de gemeenschap staat voorop: het belang van ordelijk bestuur, openbare
orde en veiligheid voor de burgers; hoe minder armoede er heerst, des te minder criminaliteit
zal er zijn. Diverse sociale en infrastructurele voorzieningen hebben dit welbegrepen
eigenbelang als basis. Met belastingen worden onder andere armenzorg, onderwijs,
infrastructuur en jeugdcentra bekostigd, vanuit de volgende gedachten:
- armenzorg en bijstand beperken bedelarij en diefstal
- schoolgaanden zijn minder gemakkelijk te beïnvloeden door gevaarlijke volsmenners
- door aanleg van waterleiding en riolering kunnen besmettelijke ziektes worden uitgebannen
- door jeugdcentra en verenigingen wordt de baldadige jeugd van de straat gehouden
4. Sociale angst
De angst voor opstand en revolutie kon tot gevolg hebben dat men bereid was sociale steun
of wetgeving versneld in te voeren. Armenzorg was te gebruiken als een middel om de
sociale spanningen in de standenmaatschappij te temperen.
5. In stand houden van arbeidsreserve
Grote groepen arbeider hadden te maken met periodieke werkloosheid. Als zij zouden
wegtrekken of verzwakken, zou het een probleem zijn als de arbeidsmarkt weer aantrok, dit
kon een ramp zijn voor de economie. Ook leidde armoede en werkloosheid tot bedelen. In
tijden dat er weer een tekort was aan arbeidskrachten werd er een arbeidsplicht ingevoerd.
Aan de armenzorg werd opgedragen de ondersteunende personen te werk te stellen bij
bedrijven of gemeentewerken.
6. Schuldgevoel en verontwaardiging
Personen uit de hogere-inkomensgroepen voelden zich soms schuldig over de grote
verschillen tussen rijk en arm en de grote verschillen in kansen op opleiding. Deze sociale
misstanden werden een nieuw onderwerp in romans (humanitarian narratives,
gruwelverhalen met moraal). Hieruit kwamen het Kinderwetje (1874) en de Drankwet (1881)
voort. Veel jongeren uit welgestelde families gingen op zoek naar de wereld van de
armoede. Zij zetten zich in voor hulpverlening, sociaal werk en sociale hervorming. Arnold
Toynbee was een docent aan een Universiteit. Hij stimuleerde zijn studenten om vrijwilligers
werk te doen in de volksbuurten.
7. Emancipatie en ontplooiing van vrouwen
In de negentiende eeuw mocht een vrouw niet werken en was zij een huisvrouw. Ook
mochten zij niet naar de Universiteit. Dit veranderde toen Aletta Jacobs (1854-1929) in 1871
als eerste vrouw toestemming kreeg om een universitaire studie te volgen. Vanaf dat
moment vonden vrouwen stap voor stap hun weg naar een hogere opleiding. Sociaal werk
werd niet opgevat als echt werk, maar als een activiteit in het verlengde van de zorg voor het
gezin. Omdat vrouwen een zorgende aard hadden, was het sociaal werk een uitzondering.
Ook mochten zij vrijwilligerswerk doen in de armenzorg, in filantropisch verenigingswerk of ik
kerkelijke activiteiten. Dit werd een weg naar emancipatie en ontplooiing. Vanaf 1870 treden
steeds meer vrouwen in het sociaal werk op de voorgrond. Dit kon doordat het politieke
klimaat veranderde (opkomst van sociaal-liberalisme, socialisme en feminisme).
Scholing moest gebaseerd zijn op wetenschappelijke kennis. Er kwam sociale hulpverlening,
psychologische hulpverlening, politieke stellingname ten aanzien van sociale misstanden en
sociale ongelijkheid.
, Overzicht van de belangrijkste vrouwen voor de emancipatiebeweging:
- Aletta Jacobs (1854-1929) is de eerste vrouw die ging studeren aan de universiteit, zij was
de eerste vrouwelijke arts en een voorvechter van het vrouwenkiesrecht.
- Hélène Mercier (1839-1910) opende de eerste School voor Maatschappelijk Werk in 1899.
- Marie Muller-Lulofs (1854-1954) richtte een Vereniging voor Armenzorg op, gevolgd door
andere instellingen.
- Jeltje de Bosch Kemper (1836-1919) stichtte de eerste beroepsopleiding voor
verpleegkundigen in 1878. Samen met Anna Reynvaan (1844-1920) stimuleerde zij nieuwe
initiatieven om het verpleegkundige beroep verder te ontwikkelen, zoals een eigen tijdschrift.
- Emilie Knappert (1860-1952) nam de leiding van het Leidse Volkshuis in 1899.
- Elisabeth Boddaert (1866-1948) werkte in de sociale zorg in Engeland en Berlijn en startte
in 1903 in Amsterdam haar Opvang tehuis voor ontsporende straatkinderen.
- Johanna ter Meuilen (1867-1937) was pionier in de sociale woningbouw in Amsterdam en
voorzitster van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen.
8. Het professionele motief
Sinds het einde van de negentiende eeuw wordt het sociaal werk steeds meer opgevat als
een professie: een volwaardig beroep waavoor je kunt kiezen en waarmee je je brood kunt
verdienen. Voorvechters van de professionalisering van het maatschappelijk werk waren
vooral Hélène Mercier, Marie Muller-Lulofs, Emilie Knappert en Johanna ter Meulen.
Met de begrippen 'professie', 'professional' en 'professioneel' wordt benadrukt dat het om een
beroep gaat waarvoor je hebt moeten studeren en waarvoor een beroepscode geldt. Hierin
worden normen en waarden van het beroep geformuleerd.
Vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw wordt het professionele motief belangrijk:
het sociaal werk wordt van 'iets ernaast' een volwaardige professie. Ook in de beginnende
wetgeving wordt erkend dat het sociaal werk een onmisbare functie is in de moderne
samenleving.