H1 Bewegen en gezondheid
1.3 Bewegingsapparaat
Het bewegingsapparaat: alles in je lichaam dat bewust bewegingen
mogelijk maakt en aanstuurt.
Anatomie en fysiologie
Anatomie: studie over de opbouw van het lichaam.
Opbouw van botten, weefsels etc.
Fysiologie: studie over het functioneren van het lichaam.
Bewegen van spieren, werking van hart en longen etc.
Het skelet
botten (os) in het menselijk lichaam Verbonden d.m.v.
gewrichten
Beweging (in combinatie met spieren)
Stevigheid
Bescherming
Soorten bot (os):
Hard botweefsel (schedel): beschermt de vitale hersens
Hyalien kraakbeen: Schokabsorptie en botbescherming, glijvlak.
Synoviaal vocht: Glad, beschermingslaagje van het kraakbeen.
Hierdoor kunnen de botten gemakkelijk om elkaar heen draaien.
Gewrichten: twee of meer botten zijn hierdoor verbonden en kunnen
daardoor op een specifieke manier bewegen.
Scharniergewricht (elleboog en knie).
Kogelgewricht (schouder en heup).
Rolgewricht (onderarm).
Zadelgewricht (duim).
Draaigewricht (nek).
Ellipsvorming gewricht (bovenste polgewricht).
Spieren
Spieren (musculus): maakt bewegingen mogelijk. Spieren zorgen, door
samen te trekken, er voor dat het lichaam kan bewegen.
Spierweefsel in 3 vormen:
Glad spierweefsel (organen, bloedvaten, luchtwegen).
Autonoom, het trekt uit zichzelf samen zonder dat je daar
bewust over moet nadenken.
Hartweefsel (lange spier met vertakkingen en werkt continu).
Autonoom.
Dwarsgestreept spierweefsel (skeletspieren)
Lopen vrijwel altijd over 1 of meer gewrichten.
Willekeurige spieren behoren bij het bewegingsapparaat
omdat ze worden bestuurd vanuit het centrale zenuwstelsel.
Pees (tendon): Zorgt voor de aanhechting van de spieren aan het bot en
tevens voor stabiliteit in de gewrichten.
1
,Twee punten waar een spier aan vastzit:
Origo (begin) en insertio (eind).
Spieren werken samen
Agonist: de spier die zorgt voor de beweging die je wilt maken (biceps).
Antagonist: een andere spier die een beweging maakt die tegengesteld
is (triceps).
Deze spieren werken samen doordat ze tegengestelde bewegingen
kunnen maken, dankzij dit principe kun je bewegingen heel precies
coördineren.
Hoe zit een spier in elkaar?
Motorunit: zenuw, samen met zijn groep spiervezels.
De kracht die spieren leveren, heeft te maken met het aantal
motorunits dat een signaal afgeeft. Hoe meer motorunits, hoe meer
kracht.
Elke spiervezel bestaat uit myofibrillen.
In de myofibril vinden we de sacromeer waar de samentrekking op
het kleinste niveau plaatsvindt.
In de sacromeer zijn er filamenten die langs elkaar glijden.
Myosinefilament – actinefilament.
Op het moment dat de sacromeer een signaal krijgt, trekt de
myosinefilament zich naar het filament ertegenover.
Cardiovasculair systeem
= het geheel van hart (cardio) en vaten (vasa).
Het zorgt ervoor dat bloed op een snelle manier door het lichaam
wordt gepompt.
Functie van bloed: voedingsstoffen, antistoffen voor de afweer,
afvalstoppen en zuurstof (hemoglobine!) + de lichaamstemperatuur
worden met bloed geregeld.
Functie van hemoglobine: het kan zuurstof aan zich binden en weer
los laten. Zo wordt zuurstof getransporteerd.
Bloed linkerkamer in en rechterboezem uit.
Kleine bloedsomloop
Verloop: hart longen hart.
Zuurstofarm bloed rechterkamer longslagader bloed in
long(haarvaten = allerkleinste vaatjes) waar het zuurstofrijk bloed
opneemt (hemoglobine) zuurstofrijk bloed longader
rechterboezem.
Grote bloedsomloop
Verloop: hart spieren/ organen hart.
Zuurstofrijk bloed linkerkamer aorta slagaders komen weer
uit de organen vertakken tot haarvaten zuurstofarm bloed
aders holle aders rechterboezem.
Longen met de neus, mond en luchtpijp zorgen longen ervoor dat
zuurstof uit de lucht kan worden opgenomen door het bloed.
2
,Functie van longen: spieren rondom de borstkas zorgen voor ademhaling.
1.5 Voeding
De opbouw en waarde van voeding zijn in relatie tot sport en prestaties.
Wat is gezonde voeding?
Gezonde voeding: de hoeveelheid voeding waarop het menselijk lichaam
kan functioneren en het fit en energiek is zonder ziektes of kwaaltjes.
Een gezonde voeding is per land verschillend.
Schijf van Vijf
1. Groente en fruit
2. Brood, granen, aardappelen, rijst, pasta, couscous en peulvruchten.
3. Zuivel, vlees, vis, ei en vleesvervangers.
4. Vetten en olie
5. Dranken.
Regels:
Eet gevarieerd (verschillende voedingsstoffen).
Eet niet te veel (niet te veel calorieën en veel bewegen).
Eet zo min mogelijk verzadigde vetten (kans op hart- en vaatziekten
kleiner).
Eet veel groente, fruit en brood (vezelrijke voedingsmiddelen die in
verhouding tot hun volume en gewicht weinig calorieën en veel
voedingsstoffen leveren).
Eet veilig.
Waarom moeten we gezond eten?
Er is energie nodig om ervoor te zorgen dat we kunnen lopen etc. Die
energie halen we uit voedsel.
Daarnaast zijn er voedingsstoffen (mineralen, vitamines, antioxidanten en
bioactieve stoffen) die ervoor zorgen dat de processen goed uitgevoerd
kunnen worden.
Leveren geen energie.
Elementen van een gezonde voeding
1. Energieleverende stoffen (macronutriënten)
2. Overige voedingsstoffen
De energieleverende voedingsstoffen (macronutriënten)
Energielevering
Energiebehoefte = metabolisme (ruststofwisseling) +
lichaamsbeweging (Physical Activity Level (PAL-waarde)).
Metabolisme: basis (grond) wisseling.
Hoe meer energie je verbruikt, hoe groter de energiebehoefte.
Macronutriënten:
Koolhydraten 17 KJ/g / 4 (4,1) kcal/g
Eiwitten 17 KJ/g / 4 (4,1) kcal/g
Vetten 38 KJ/g / 9 (9,4) kcal/g
3
, Alcohol 29 KJ/g / 7 kcal/g
Alcohol levert veel energie en heeft bij de verbranding voorrang op
vetten en koolhydraten.
Volgorde: alcohol, koolhydraten, vetten en eiwitten.
Calorie: hoeveelheid warmte die nodig is om één gram zuiver water één
graag Celsius te verwarmen.
Joule: de energie die nodig is om een object te verplaatsen met een
kracht van één newton over een afstand van één meter.
Hoeveelheid energie uitgedrukt in kilocalorieën of kilojoule.
Alcohol
Te veel alcohol = vet
Negatief: schadelijk effect op het lichaam (vooral hersenen).
Verhoogt de bloeddruk.
Risico op hart- en vaatziekten groter.
Grotere kans op kanker.
Verminderde vruchtbaarheid bij zowel vrouwen als mannen.
Voor inspanning:
Bloedvaten verwijdt waardoor het hart harder moet pompen, als
gevolg dat andere spieren tekort komen.
Verdovende werking op de hersenen en daardoor de motoriek
nadelig beïnvloed.
Nadelige invloed op reactietijd, oog-handcoördinatie, alertheid en
het evenwicht van de sporter.
Polsslag en ademhaling versnelt.
Pijngevoel vermindert, kans op blessures vergroot.
Vocht afdrijvend effect.
Na inspanning:
Zorgt voor extra vochtverlies door afdrijvende werking, met
uitdroging als gevolg.
Herstelproces (opladen glycogeenvoorraad) verhindert.
Vaatverwijding waardoor het herstel van spierscheurtjes vertraagd.
Verlies aan warmte veroorzaakt, problemen met de
warmteregulatie.
Afbraak van melkzuur verhindert alcohol voorrang bij verbrand in
de lever.
Koolhydraten
Belangrijke energiebron (met name bij hogere intensiteiten: topsport).
Brood, pasta, rijs, snoep enz.
Reguleert (indirect) vet- en eiwitmetabolisme.
Is enige energiebron voor het zenuwstelsel.
Bron voor lever- en spierglycogeen.
Glycogeen: suikers die liggen opgeslagen in de spieren (gelijk
aangesproken bij inspanning).
Zorgt snel voor de resynthese van het ATP.
Bij hoge inspanning worden glycogeen voorraden
aangesproken.
Koolhydraten kun je beperkt opslaan, ongeveer 500 g (en vet bijna
oneindig).
4