In dit document staan al mijn college-aantekeningen van thema 1C3 die ook kan fungeren als samenvatting. Ik heb er veel plaatjes bij gedaan om het extra duidelijk en overzichtelijk te maken. Met deze samenvatting heb ik een 8.7 gehaald voor mijn tentamen! Mocht je nog vragen hebben, stuur me gerust...
1C.3 – Stoornissen in voeding,
metabolisme en hormonale
regulatie 3
Inhoudsopgave
1C.3 – week 10....................................................................................2
HC.1 – Het centrale zenuwstelsel en de endocriene organen.............................2
HC.2 – Werkingsmechanismen van ACTH en cortisol, steroïdbiosynthese..........5
PD.3 – Syndroom van Cushing............................................................................ 7
HC.4 – Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme.................................7
HC.5 – Pathologie van bijnieraandoeningen......................................................11
HC.6 – Hoe werken G-eiwit gekoppelde receptoren..........................................13
HC.7 – Hoe werken kernreceptoren..................................................................16
HC.8 – Diagnostiek en behandeling van hypocortisolisme................................19
HC.9 – Endocriene hypertensie.........................................................................22
RB. – Responsiebijeenkomst week 10...............................................................25
1C.3 – week 11..................................................................................25
PD.1 – Patiënt met hyperthyreoïdie (inclusief weekinleiding)...........................25
HC.2 – Schildklierhormoonsynthese en pathogenese........................................25
HC.3 – Pathogenese van auto-immuun schildklierziekten.................................28
HC.4 – Jodiumdeficiëntie en diagnose en behandeling van hypothyreoïdie......32
HC.5 – Diagnose en behandeling van hyperthyreoïdie......................................34
HC.6 – Oorzaken van klachten en symptomen van hypo- en hyperthyreoïdie. .37
HC.7 – Schildkliernodus: kanker of geen kanker...............................................38
HC.8 – Bijzondere endocriene oncologie...........................................................41
HC.9 – Chirurgische behandeling van endocriene aandoeningen.....................42
HC.10 – Pathologie van schildklieraandoeningen..............................................44
RB. – Responsiebijeenkomst week 11...............................................................46
1C.3 – week 12..................................................................................46
HC.1 – Fysiologie van het bot 1.........................................................................46
HC.2 – Fysiologie van het bot 2.........................................................................49
HC.3 – Calcium- en fosfaatstoornis...................................................................51
HC.4 – Klinisch onderzoek van het skelet..........................................................54
PD.5 – Hypofysetumoren 1................................................................................ 56
PD.6 – Hypofysetumoren 2................................................................................ 58
HC.7 – Risicofactoren voor osteoporose............................................................58
HC.8 – Behandeling van osteoporose................................................................61
HC.9 – Nierstenen............................................................................................. 64
IC. – Integratiecollege week 12.........................................................................67
1C.3 – week 13..................................................................................68
HC.1 – Biologie van veroudering.......................................................................68
HC.2 – Genetica van veroudering......................................................................69
HC.3 – Farmacokinetiek: effecten van veroudering..........................................71
HC.4 – De geriatrische patiënt..........................................................................73
HC.5 – The Geriatric Giants............................................................................... 75
HC.6 – Vallen bij ouderen: oorzaken en gevolgen.............................................76
HC.7 – Ouderen en voeding.............................................................................. 78
, HC.8 – Maatschappelijke gevolgen van veroudering.........................................80
HC.9 – De vier medisch ethische principes.......................................................82
IC. – Integratiecollege week 13.........................................................................83
1C.3 – week 10
HC.1 – Het centrale zenuwstelsel en de endocriene organen
Endocriene communicatie
Elk zoogdier is een multicellulair organisme met een hoge mate van specialisatie van
cellen/celsystemen. Om deze organen met elkaar te laten communiceren zijn er twee
regelsystemen aanwezig:
Zenuwstelsel
Endocrien systeem: hormonen via bloedsomloop
Hormonen zijn stoffen die circuleren in het bloed en ze werken op doelwitcellen op
afstand. Doelwitcellen reageren op de hormonen waarvoor ze receptoren hebben en
reageren dus specifiek. Cellen met dezelfde receptoren kunnen ook verschillend reageren
op een hormoon omdat de signaaltransductiemechanisme verschillend is per cel. Er zijn
twee type hormoonreceptoren:
Kernreceptoren: schildklierhormoon en steroïdhormoon
o Geen receptor op de celmembraan nodig om binnen te komen. In de kern
binden ze aan de kernreceptor voor het hormoon cellulaire respons
Membraanreceptoren: eiwithormonen die niet via de membraan naar binnen
komen vanwege chemisch karakter
o Binden aan de buitenkant activatie G-eiwitten signaaltransductie
cellulaire respons
Je hebt verschillende vormen van communicatie:
Endocrien: cel op afstand geeft hormoon aan de bloedbaan en bereikt de
doelwitcel
Paracrien: communicatie tussen twee cellen die dicht bij elkaar liggen (via
interstitiële vloeistof bereikt het hormoon de doelwitcel)
Autocrien: hormoon uit de cel bindt op de receptor van diezelfde cel (feedback op
zichzelf)
De belangrijkste ‘endocriene assen’
Hypofyse
Schildklier
Bijschildklier
Bijnieren
Testis
Ovarium
Pancreas
(Hypothalamus)
o Is geen klassieke endocriene klier, maar een hoog gespecialiseerd deel van
de hersenen waar stoffen geproduceerd worden die de hypofyse bereiken
en beïnvloeden
Hypothalamus hypofyse voorkwab perifere endocriene klier doelwit orgaan. Er
zijn verschillende niveaus waarop er feedback plaats kan vinden:
Negatieve feedback vanuit perifeer hormoon
o Geeft negatieve feedback op hypothalamus of hypofyse voorkwab
Negatieve feedback vanuit hypofyse voorkwab
o Geeft negatieve feedback op hypothalamus
,Hierdoor bereik je een hormonaal evenwicht (homeostase). Bij disbalans is er sprake van
een endocriene ziekte.
Hypothalamus-hypofyse
De hypothalamus is een gespecialiseerd deel in de hersenen die factoren produceert die
de hypofyse voorkwab activeert of inhibeert. De hypofyse ligt in het Turkse zadel. De
hypothalamus en de hypofyse zijn met elkaar verbonden. De embryologische origine is
heel anders. De hypothalamus bestaat uit neuronen, de hypofyse voorkwab bevat de
hormoonproducerende cellen die in pakketjes liggen.
In de hypothalamus heb je twee typen neuronen:
Kleine cellichamen met korte uitlopers: stoffen die de hypofyse voorkwab
aanzetten tot de afgifte van hormonen (worden aan de bloedbaan afgegeven).
Grote cellichamen met lange uitlopers: lopen van de hypothalamus naar de
hypofyse en komen bij de hypofyse achterkwab uit.
Hypothalame hormonen zijn hormonen die uit de hypothalamus afgegeven worden aan
de bloedbaan. Dopamine heeft een
tonisch remmende werking op de
productie van prolactine. Wanneer er
prolactine nodig is, gaat de rem eraf
(er wordt minder dopamine gemaakt),
waardoor er meer prolactine
geproduceerd wordt. Groei hormoon
releasing hormoon stimuleert de
afgifte van GH en somatostatine heeft
een remmend effect op de afgifte van
GH.
De hypofyse achterkwab (posterior
pituitary) geeft twee hormonen af:
ADH (vasopressine) en oxytocine die
van belang is bij de zoogreflex.
Anatomische structuur
Er is een soort bindweefselschot die de
voorkwab en achterkwab scheidt. Histologisch is er ook een verschil: de achterkwab heeft
vooral vezelachtige cellen met kleine kernen, de voorkwab heeft pakketjes
hormoonproducerende cellen en kleurt ook donkerder. De kunt ook met andere
kleuringen de cellen aankleuren waardoor je onderscheid kunt maken tussen
verschillende hormoonproducerende cellen:
Somatotroop (50%) GH
Lactotroop (15%) prolactine
Corticotroop (20%) ACTH
Thyreotroop (5%) TSH
Gonadotroop (10%) LH/FSH
Hypothalamus-hypofyse bijnier as
De hypothalamus maakt CRH. Deze stimuleert de hypofyse voorkwab tot de afgifte van
ACTH die via de bloedbaan de bijnier bereikt. Deze maakt dan cortisol en
bijnierandrogeen. ACTH heeft nauwelijks invloed op de productie van aldosteron. Cortisol
geeft negatieve feedback op de hypothalamus of de hypofyse voorkwab. Ook
vasopressine is in staat cortisol te reguleren via de hypofyse voorkwab. Er zijn namelijk
andere neuronen met kleine cellichamen en korte uitlopers die zowel CRH en
vasopressine maken die een effect kunnen hebben in de stress-respons veel cortisol
nodig.
Hypothalamus-hypofyse schildklier as
De hypothalamus maakt TRH. Deze heeft een positief effect op de hypofyse voorkwab die
TSH gaat produceren. TSH bereikt de schildklier via de bloedbaan die vervolgens
, schildklierhormoon en T4 gaat maken. Deze geven negatieve feedback op de hypofyse
voorkwab en hypothalamus.
Hypothalamus-hypofyse groeihormoon as
De hypothalamus maakt somatostatine (-) en GHRH (+). GHRH activeert de hypofyse
voorkwab die groeihormoon gaat maken (GH). Deze gaat naar de lever waar insuline-like
growth factor-1 (IGF-1) gemaakt wordt. IGF-1 zorgt voor groei van cellen, botten etc.
Deze heeft weer negatieve feedback op hypofyse en hypothalamus.
Ghreline wordt in de maag gemaakt en deze is ook in staat om de GH-afgifte te
stimuleren via de hypofyse voorkwab en activatie van GHRH in de hypothalamus zelf.
Uiteindelijk is het evenwicht bepalend voor de hoeveelheid GH die afgegeven wordt door
de hypofyse voorkwab.
Hypothalamus-hypofyse gonaden as
De hypothalamus maakt GnRH die naar de hypofyse voorkwab gaat. Deze maakt LH/FSH
die bij de testis/ovaria terecht komen. Zij maken vervolgens steroïd hormonen:
testosteron, oestradiol en progesteron. Deze hebben negatieve feedback op de hypofyse
voorkwab en hypothalamus.
Prolactine
Dopamine remt chronisch de afgifte van prolactine door de hypofyse voorkwab.
Dopamine bereikt via de bloedbaan de voorkwab waar het de afgifte van prolactine door
lactotrope cellen remt. Op het moment dat het nodig is, wordt er meer prolactine
gemaakt. Prolactine is een lactogeen hormoon die de productie van moedermelk
stimuleert. Bij de zoogreflex treedt er een signaal naar het CZS op waarbij er twee dingen
gebeuren:
Remming dopamine meer prolactine
Stimulatie afgifte oxytocine spiercontractie in borstklier
Hormonen die worden uitgescheiden via de hypofyse achterkwab:
Vasopressine = antidiuretisch hormoon (ADH)
o Stimuleert reabsorptie van water in de nier bloeddrukregulatie
Oxytocine zorgt voor baarmoeder contractie (partus) en contractie borstklier. Bij
de man is de rol van oxytocine wat minder bekend
Afgifte van GH, PRL, TSH en ACTH vertonen en circadiaan ritme en een dag- en
nachtritme. Er is een duidelijk dag- en nachtritme waarbij productie van GH, PRL en TSH
toeneemt. ACTH vertoont een ander patroon: heel laag tijdens de nacht en wordt hoor
gedurende de ochtend en neemt dan weer af. Daarom heeft het cortisol een 24-uurs
ritme. Cortisol is laag gedurende de slaap en neemt toe in de ochtend en neemt
vervolgens weer af in de avond. Het volgt dus het patroon van de ACTH.
De rol van bindende eiwitten
Een groot aantal eiwitten, met name de steroïdhormonen en schildklierhormonen zijn
gebonden aan eiwitten in de bloedbaan. Dit is op basis van een evenwicht. Als een
hormoon gebonden is aan een bindend eiwit, is het biologisch inactief en wordt het niet
snel afgebroken. Bij pilgebruik kan de hoeveelheid bindende eiwitten in het lichaam sterk
toenemen. Tijdelijk heb je dan minder vrij hormoon in het bloed. Vanwege alle feedback
mechanismen krijg je meer hormoonproductie weer in evenwicht. De hoeveelheid vrij
hormoon wordt dan weer gestabiliseerd = homeostase. Door het veranderen van de
concentratie van het bindend eiwit verandert de totale, maar niet de vrije
hormoonconcentratie.
Er zijn twee typen schildklierhormonen: T4 (inactief) en T3 (actief). Het biologisch actieve
hormoon heeft een halfwaardetijd van 1 dag, terwijl T4 een halfwaardetijd 6 dagen heeft.
Het T4 is bijna volledig gebonden aan eiwitten in de circulatie, T3 is iets minder gebonden
en de halfwaardetijd is enorm korter. Hoe minder er gebonden is aan eiwitten, hoe sneller
de klaring.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Anna15. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €7,49. Je zit daarna nergens aan vast.