BS 10 TOETSMATRIJS
1. Kan de anatomie en fysiologie van het voortplantingsstelsel uitleggen, inclusief de
zaadcel- en eicelontwikkeling.
Het voortplantingsstelsel bestaat uit de volgende onderdelen:
o Gonaden: geslachtsklieren, die gameten en hormonen vormen
o Kanalen of buizen die de gameten opnemen en vervoeren
o Accessoire klieren en organen die vloeistoffen afgeven aan buizen van het
voortplantingsstelsel of aan andere afvoerbuizen
o Structuren van het perineum die gezamenlijk bekend staan als de externe
geslachtsorganen
Zowel bij mannen als bij de vrouw zijn de kanalen verbonden met compartimenten en kanalen
die uitmonden aan de buitenkant van het lichaam. De betrokken structuren vormen het tractus
genitalis, het mannelijke en vrouwelijke voortplantingsstelsel zijn functioneel echter heel
verschillend. Bij de volwassen man geven de testes of mannelijke gonaden,
geslachtshormonen af, de zogenoemde androgenen, (voornamelijk testosteron). De testes
vormen ook de mannelijke gameten, de zogenoemde spermatozoën of spermacellen – een
half miljard per dag. Tijdens een zaadlozing reizen spermatozoën langs een lang kanalen- of
buizenstelsel, waar ze worden gemengd met de klierproducten van accessoire klieren. Het
mengsel wordt zaadvocht genoemd. Tijdens de zaadlozing wordt het zaadvocht het lichaam
uitgedreven. Bij de volwassen vrouw geven de ovaria of vrouwelijke voortplantingsorganen,
meestal slechts één onrijpe gameet, een oöcyt per maand af. Deze onrijpe gameet reist langs
een van de twee eileiders, die uitmonden in een gespierd orgaan, de zogenoemde uterus. Als
een spermacel de oöcyt bereikt en het proces van bevruchting begint, rijpt de oöcyt tot een
eicel. Een korte buis, de vagina, verbindt de uterus met de buitenwereld. Bij ejaculatie wordt
tijdens geslachtsgemeenschap zaadvocht in de vagina gebracht en vervolgens zwemmen de
spermatozoën omhoog de vrouwelijke voortplantingsorganen in. Als er bevruchting optreedt,
zal de uterus een embryo in ontwikkeling omgeven en ondersteunen terwijl dit zich tot een
foetus ontwikkelt en zich op de geboorte voorbereidt.
De vrouw:
De belangrijkste organen van het vrouwelijke voortplantingsstelsel zijn:
1. De ovaria
2. De eileiders
3. De baarmoeder
4. De vagina
5. De onderdelen van de uitwendige geslachtsorganen
De ovaria:
De ovaria zijn kleine, oneffen amandelvormige organen nabij de laterale wanden van de
bekkenholte. De ovaria zijn verantwoordelijk voor:
1. De vorming van vrouwelijke gameten of eicellen
2. De afgifte van vrouwelijke geslachtshormonen, waaronder oestrogenen en
progestagenen
3. De afgifte van inhibine, dat via negatieve terugkoppeling bij de regeling van de FSH-
productie is betrokken
Een ovarium (eierstok) is een vlak eivormig orgaan van ongeveer 5 cm lang, 2,5 cm breed en
8 mm dik. Het heeft een bleke witte of gelige kleur en een structuur die op hüttenkäse of
1
,klonterige havermoutpap lijkt. De ovaria worden door een mesenterium, het zogenoemde
brede ligament en door een paar ondersteunende ligamenten op hun plaats gehouden. Het
mesenterium omsluit ook de eileiders en de baarmoeder. De ligamenten die aan de ovaria zijn
vastgehecht, lopen naar de baarmoeder en de bekkenwand door. Deze ligamenten bevatten
ook de grote bloedvaten van beide ovaria, de ovariumateriën en ovariumvenen.
Oögenese:
De vorming van eicellen of de oögenese (oon, ei) is een proces dat bij de vrouw voor de
geboorte begint, tijdens de puberteit wordt versneld en tijdens de menopauze eindigt (men,
maand + pausis, beëindiging). Vanaf de puberteit tot aan de menopauze worden elke maand
eicellen gevormd in de ovaria, als deel van de ovariële cyclus.
In de ovaria voltooien de oögonia of stamcellen hun mitotische delingen voor de geboorte.
Tussen de derde en zevende maand van de ontwikkeling van de foetus, beginnen de
dochtercellen of primaire oöcyten meiose te ondergaan. De meiose gaat door tot de profase
van de meiose I, maar stopt dan. De primaire oöctyen blijven dan jarenlang in deze fase
steken, totdat de betrokkene de puberteit bereikt. De primaire oöcyten wachten op het
hormonale signaal om de meiose te voltooien. Niet alle primaire oöcyten overleven; van de
ongeveer twee miljoen die bij de geboorte in de ovaria aanwezig zijn, zijn er aan het begin
van de puberteit nog ongeveer 400.000 over. De rest van de primaire oöcyten degenereren bij
een proces dat atresie wordt genoemd. Hoewel de meiose van de celkern in het ovarium op
dezelfde wijze verloopt als in de testis, zijn er twee belangrijke verschillen tussen beide
processen:
1. Het cytoplasma van de oorspronkelijke oöcyt wordt tijdens de meiotische delingen
niet gelijkmatig verdeeld. Bij de oögenese wordt slechts één functionele eicel
gevormd, die het grootste deel van het cytoplasma bevat en maximaal drie niet-
functionele poollichaampjes, die later uiteenvallen.
2. Het ovarium geeft geen rijpe gameet af; in plaats van een rijpe eicel wordt een
secundaire oöcyt gevormd. Bovendien wordt de tweede meiotische deling pas na de
bevruchting voltooid.
Follikels: gespecialiseerde structuren in het ovarium waar groei van de oöcyt en meiose I of
oögenese plaatsvinden.
Primordiaal follikel: primaire oöcyten die elk door één enkele laag follikelcellen zijn
omgeven.
2
,Belangrijk:
De oögenese begint tijdens de embryonale ontwikkeling: de
vorming van de primaire oöcyt is voor de geboorte al
voltooid. Na de puberteit worden bij de ovariële cyclus elke
maand een of meer secundaire oöcyten gevormd uit de
bestaande groep primaire oöcyten. Het aantal levensvatbare
en gevoelige primaire oöcyten neemt in de loop van de tijd
sterk af, totdat de menstruatiecyclus op het 45e of 55e
levensjaar stopt.
De ovariële cyclus:
Een cyclus van 28 dagen. De ovariële cyclus wordt
onderverdeeld in een folliculaire fase (of pre-ovulatoire fase)
en een luteale fase (of postovulatoire) fase. Elke fase neemt
ongeveer 14 dagen in beslag.
De folliculaire fase:
Aan het begin van elke ovariële cyclus bevat een ovarium
slechts enkele secundaire follikels die bestemd zijn voor
verdere ontwikkeling; op dag 5 van de cyclus is er meestal
maar één. Het follikel wordt gestimuleerd door FSH en
ontwikkelt zich tot een tertiair follikel, of rijp Graafs
follikel, met een diameter van ongeveer 15 tot 20 mm. Het
tertiaire follikel wordt op dag 10 tot 14 van de ovariële
cyclus gevormd. Doordat het zo groot is, vormt het een
opvallende uitstulping in het oppervlak van het ovarium. De
oöcyt met zijn deklaag van follikelcellen steekt uit in de uitgezette centrale holte van de
follikel het zogenoemde antrum. Tot aan dit moment is de primaire oöcyt in de profase van
meiose I blijven steken. Als de ontwikkeling van de tertiaire follikel eindigt, zetten de
stijgende concentraties LH de primaire oöcyt ertoe aan de meiose I te voltooien. Bij de
voltooiing van de eerste meiotische deling ontstaat een secundaire oöcyt (en ook een niet-
functioneel poollichaampje). De secundaire oöcyt begint aan de meiose II, maar deelt zich
niet. De meiose II wordt alleen voltooid als er bevruchting plaatsvindt. Op dag 14 van een 28
dagen durende ovariële cyclus raakt de secundaire oöcyt, met de follikelcellen die hem
omgeven, meestal los van de follikelwand en drijft vrij binnen de holte rond. De follikelcellen
die de oöcyt omgeven, worden nu de corona radiata genoemd.
Bij de ovulatie geeft de tertiaire follikel de secundaire oöcyt af. De uitgerekte follikelwand
scheurt, waardoor de follikelinhoud met inbegrip van de secundaire oöcyt in de bekkenholte
vrijkomt. Door de kleverige follikelvloeistof blijft de corona radiata nabij de gescheurde
follikelwand aan het oppervlak van het ovarium kleven. Door contact met de uitlopers van de
eileiders of door vloeistofstromingen die door het trilhaarepitheel worden veroorzaakt, wordt
de secundaire oöcyt meegevoerd de eileider in.
De luteale fase:
De 14 dagen durende luteale fase van de menstruatiecyclus begint bij de ovulatie. De lege
follikel verschrompelt en de overblijvende follikelcellen komen de ontstane holte binnen en
3
, delen zich. Zo ontstaat een endocriene structuur, het zogenoemde gele lichaam of corpus
luteum (lutea, geel). Het corpus luteum geeft progesteron af, het belangrijkste hormoon van
de luteale fase. Tenzij er bevruchting optreedt, begint het corpus luteum ongeveer twaalf
dagen na de ovulatie te degenereren. Wat overblijft is littekenweefsel, het corpus albicans
(witte lichaam) genaamd. De afbraak van het gele lichaam markeert het einde van een
ovariële cyclus. Een nieuwe ovariële cyclus begint met de selectie van een ander secundair
follikel en zijn ontwikkeling tot een tertiair follikel in reactie op stimulering van FSH.
Genitalia:
Elke eileider of tuba uterina (oviduct) heeft een lengte van ongeveer 13 cm. Het uiteinde dat
het dichtst bij het ovarium ligt vormt een verbrede trechter of infundibulum (trechter), met
talrijke vingervormige uitsteeksel die de bekkenholte in lopen. Deze uitsteeksels, de
zogenoemde fimbriae, en het binnenste oppervlak van het infundibulum zijn bedekt met
trilharen die zich bewegen in de richting van de brede opening van de tuba uterina. Het
transport van oöcyten vindt plaats door een combinatie van de beweging van trilharen en
peristaltische contracties van glad spierweefsels in de wanden van de tuba uterina. Normaal
kost het de oöcyt drie tot vier dagen om zich vanuit het infundibulum naar de
baarmoederholte te verplaatsen. Bevruchting is alleen mogelijk als de secundaire oöcyt
gedurende de eerste 12 tot 24 uur nadat deze is afgegeven, in contact komt met spermacellen.
Onbevruchte eicellen sterven af in de tuba uterina of de uterus zonder de meiose te voltooien.
Behalve trilhaarcellen bevat het epitheel dat de tuba uterina bekleedt kliercellen en verspreide
slijmvormende cellen. De kliercellen geven een vocht af dat de capacitatie van spermacellen
voltooit; daarnaast geven ze voedingsstoffen af aan spermacellen en aan het zich
ontwikkelende pre-embryo (de groep cellen die ontstaan na de eerste celdelingen na de
bevruchting).
De uterus:
De baarmoeder of de uterus is een gespierd compartiment dat mechanische bescherming en
voeding biedt aan het zich ontwikkelende embryo (week één tot acht) en de foetus (vanaf
week negen tot aan de bevalling). De uterus bestaat uit twee gedeelten: het corpus en de
cervix. Het corpus uteri (baarmoederlichaam) is het grootste gedeelte van de baarmoeder. De
fundus is het afgeronde gedeelte van het lichaam dat boven de aanhechting van de eileiders
ligt.
o Corpus uteri: baarmoederlichaam
o Isthmus: vernauwing, van het lichaam naar opzij
o Cervix uteri: baarmoederhals, onderste gedeelte van de baarmoeder
o Ostium uteri: baarmoedermond
o Cavum uteri: baarmoederholte
o Endometrium: baarmoederslijmvlies
o Myometrium: baarmoederspier
o Perimetrium: een laag van het viscerale peritoneum (epitheelweefsel dat de
binnenkant van de buikholte en de buitenkant van de daarin gelegen organen bekleedt)
4