Probleem 2
Leerdoelen:
1. Wat zijn risicofactoren? Welke zijn er en hoe verschillen ze van
oorzaken?
2. Wat is ontwikkeling- en levensloopcriminologie?
3. Welke theorieën horen daarbij?
4. Hoe kun je de theorieën toepassen op beleid?
Bronnen:
- Newburn hoofdstuk 34
- Tegen de regels
- McLaughlin & Newburn
- Van der Laan, Blom en Kleemans
- Nieuwbeerta & Blokland
- Van Schellen, Apel & Nieuwbeerta – Het huwelijk als keerpunt
- Joosen & Slotboom
- Farrington
1 Wat zijn risicofactoren? Welke zijn er en hoe verschillen ze van
oorzaken?
Newburn, T. (2017). Criminology. London: Routledge
Farrington, D.P. (2003). Developmental and life-course
criminology: key theoretical and empirical issues – the 2002
Sutherland Award Address. Criminology, 41(2), 221-255.
Risicofactoren zijn variabelen die een verhoogde kans op latere
delinquentie kunnen voorspellen preventief. Risicofactoren kunnen, in
combinatie, oorzaken zijn, maar dat weet je pas achteraf. Ze werken dus
cumulatief en in interactie met elkaar.
De focus hierop is ontstaan door de opkomst van de risicomaatschappij
(samenleving die geobsedeerd is door het maken van plannen en het
ontwikkelen van ‘arrangementen’ die de burger een gevoel van veiligheid
en zekerheid moeten geven)
Oorzaken zijn de directe gebeurtenissen/omstandigheden die ten
grondslag liggen aan een gepleegd delict. Naar oorzaken wordt vaak pas
gekeken, nadat een delict gepleegd is; wat was de aanleiding voor het
plegen van het delict repressief (achteraf)
Statisch en dynamisch
- Statische risicofactoren: hetgeen niet veranderbaar is
o Demografische factoren: geslacht, leeftijd, achtergrond van
familie
o ‘Criminele’ geschiedenis: leeftijd eerste overtreding,
overtredende geschiedenis
- Dynamische risicofactoren: hetgeen veranderbaar is
o Attitudes, overtuiging, emoties, middelengebruik, buurt
De belangrijkste risicofactoren voor vroege start criminaliteit (onder 20
jaar):
1
, - Individuele factoren: laag IQ, slechte schoolprestaties,
hyperactief, impulsief, antisociaal gedrag (incl. pesten en agressie),
lage cognitieve empathie (begrijpen van de gevoelens van anderen),
temperament, Eysencks persoonlijkheidstheorie (neuroticisme,
psychoticisme, extraversie)
- Gezinsfactoren: slecht ouderlijk toezicht, harde disciplinering,
inconsistente disciplinering, lichamelijk misbruik, verwaarlozing,
koude ouderlijke houding, weinig betrokkenheid van de ouders,
ouderlijk conflict, criminele ouders of broers/zussen, genetische
predispositie, grote gezinnen,
- Sociaaleconomische factoren: laag gezinsinkomen, grote familie
- Peer factoren: delinquenten leeftijdsgenoten, afwijzing, onpopulair,
groepsdruk
- School factoren: lage schoolprestaties, hoog delinquentiegehalte
op school, schoolcultuur
- Omgevingsfactoren: criminele buurt
Beschermende factoren:
Verhogen de bescherming van een persoon of ze bieden weerstand aan
‘ongewenste uitkomsten’ (bijv. criminele carrières)
- Trouwen
- Bevredigende baan krijgen
- Verhuizen naar een betere buurt
- Het leger in gaan
2 Wat is ontwikkeling- en levensloopcriminologie?
Farrington, D.P. (2003). Developmental and life-course
criminology: key theoretical and empirical issues – the 2002
Sutherland Award Address. Criminology, 41(2), 221-255.
Newburn, T. (2017). Criminology. London: Routledge
Ontwikkelings- en levensloopcriminologie (OLC) heeft tot doel de effecten
van levensgebeurtenissen de loop van de ontwikkeling van antisociaal
gedrag te onderzoeken (microniveau: wat voor invloeden hebben de
omgeving op het individu).
Het is een uitwerking van het criminele carrièreparadigma in de jaren
tachtig door toevoeging van de studie van risicofactoren en
levensgebeurtenissen. De ontwikkelingscriminologie richt zich op de
persoon, de levensloopcriminologie meer op gebeurtenissen.
De belangrijkste reden waarom DLC belangrijk werd in de jaren negentig is
omdat er rond deze tijd veel significant longitudinaal onderzoek werd
gedaan naar crimineel gedrag. Gaat ervan uit dat factoren verschillende
effecten hebben op daders met verschillende leeftijden.
DLC-theorieën zijn bedoeld om het ‘overtreden’ door individuen te
verklaren: diefstal, inbraak, geweld, vandalisme, kleine fraude en
drugsgebruik
2
, Ontwikkelingscriminologie kijkt naar de factoren en de aspecten van
leeftijd in relatie tot criminologie, verkent de innerlijke individuele
veranderingen in overtredingen in de tijd, het onderzoekt hoe de
aard en het patroon van het overtreden worden beïnvloed door de leeftijd
Houdt zich bezig met 3 thema’s
1. De ontwikkeling van crimineel en antisociaal gedrag van de
geboorte tot de dood
2. De invloed van risico- en beschermingsfactoren op verschillende
leeftijden
3. Het effect van levensgebeurtenissen tijdens de ontwikkeling
4. Het is een uitwerking van het criminele carrièreparadigma in de
jaren tachtig door toevoeging van de studie van
5. risicofactoren en levensgebeurtenissen. De
ontwikkelingscriminologie richt zich op de persoon, de
6. levensloopcriminologie meer op gebeurtenissen. De belangrijkste
reden waarom DLC belangrijk werd in de jaren
7. negentig is omdat er rond deze tijd veel significant longitudinaal
onderzoek werd gedaan naar crimineel gedrag.
8. DLC-theorieën zijn bedoeld om het ‘overtreden’ door individuen te
verklaren: diefstal, inbraak, geweld, vandalisme,
9. kleine fraude en drugsgebruik.
Career criminal: chronische misdadiger die over een lange tijd meerdere
misdaden pleegt iemand die altijd criminaliteit zal plegen (heeft ook een
criminele carrière)
Criminal career: kleinere misdaden die je pleegt door je hele leven heen
(toen je klein was snoepje gestolen, later een fiets gestolen, nu niet meer)
ontwikkelings- en levensloopcriminologie is hier een uitwerking van (wil
niet zeggen dat je een carrière crimineel bent)
10 algemeen geaccepteerde conclusies over DLC
1. Antisociaal gedrag piekt in de late tienerjaren (tussen 15 en 19 jaar)
2. Antisociaal gedrag begint vaak tussen 8 en 14 jaar en eindigt vaak
tussen 20 en 29 jaar
3. Een vroeg begin van antisociaal gedrag voorspelt een lange
criminele carrière en een relatief veel daden relatieve stabiliteit
van antisociaal gedrag over tijd
4. Er is continuïteit in het antisociale gedrag vanaf de kindertijd tot
puberteit en naar volwassenheid als iemand veel pleegt op
bepaalde leeftijd zal dat ook zo blijven
5. Een klein deel van de populatie (chronische misdadigers) pleegt een
groot deel van alle delicten
6. Misdadigers zijn veelzijdig in plaats van de gespecialiseerd
7. Daden die al gedefinieerd worden als misdrijven hebben vaak een
grotere oorzaak dan alleen antisociaal gedrag (bijv. veel drinken,
roekeloos rijden, pesten)
8. De meeste misdaden die gepleegd worden aan het eind van de
tienerjaren worden samen met anderen gepleegd, vanaf 20 jaar
worden ze vaker alleen gepleegd
3