Probleem 6
Leerdoelen:
1. Wat is een dagvaarding?
2. Hoe verloopt het onderzoek ter terechtzitting?
3. Zijn er bijzonderheden bij het onderzoek ter terechtzitting? (spreekrecht
slachtoffer = niet meer up to date dus neem de wet erbij)
4. Welke bewijsmiddelen kan een rechter gebruiken?
Bronnen:
- H10.4 + 10.5 + 10.6 (niet 10.4.3 en 10.4.4.)
- H11.2.2 vanaf b
- H12.3 + 12.4 + 12.5
- Borges – Het de auditu-arrest
- Lent, Smolders en Malsch – We kennen allemaal de stukken…
Jurisprudentie
- De auditu
Leerdoel 1 Wat is een dagvaarding
Wat aan de zitting voorafgaat
De dagvaarding
Om in een bepaalde zaak een onderzoek ter terechtzitting te kunnen houden, zal de OvJ
de verdachte moeten dagvaarden. De dagvaarding is een schriftelijke mededeling aan de
verdachte dat hij terecht moet staan voor de strafrechter.
De dagvaarding heeft 4 functies:
1. Aanduiden van de persoon van de verdachte
2. Oproepen van de verdachte om te verschijnen voor de rechter op de aangegeven
plaats en op het aangegeven tijdstip
3. Beschuldigen van de verdachte
4. Informeren van de verdachte omtrent een aantal strafprocessuele rechten die
hem toekomen
Ook staat de tenlastelegging in de dagvaarding. Deze omschrijft de beschuldiging die
door de officier tegen de verdachte wordt ingebracht. De OvJ legt dus eigenlijk in de
tenlastelegging vast waar het op de zitting om zal gaan.
Aan de dagvaarding wordt een aantal minimumeisen gesteld (art. 261 Sv):
Lid 1 De dagvaarding behelst een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd, met
vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn; verder
vermeldt zij de wettelijke voorschriften waarbij het feit is strafbaar gesteld.
Lid 2 Zij behelst tevens vermelding van de omstandigheden waaronder het feit zou
zijn begaan
Feit
De tenlastelegging moet een bepaald gebeuren beschrijven. Een tenlastelegging die te
weinig specifiek, onduidelijk of innerlijk tegenstrijdig is, kan niet dienen als grondslag
voor een terechtzitting en zal leiden tot nietigheid van de dagvaarding. Het moet voor de
rechter duidelijk zijn welke delictsomschrijving de OvJ voor ogen had bij het opstellen van
de dagvaarding. De tenlastelegging mag niet alleen een herhaling zijn van de
bestanddelen van de delictsomschrijving maar moet een feitelijke omschrijving zijn van
wat volgens de OvJ is voorgevallen.
Vb. de tenlastelegging voor zware mishandeling (art. 302 Sr) volstaat niet met de vermelding dat de
verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Er zal moeten staan waaruit dat letsel bestaat en
op welke manier het is toegebracht.
Vaak levert de tenlastelegging een mengelmoes op van feitelijke en juridische termen die
er samen voor moeten zorgen dat alle bestanddelen van het delict, al dan niet nader
toegelicht, opgenomen zijn in de tenlastelegging.
Tijd
Omdat de verdachte moet weten wat hem wordt verweten, is het nodig dat de
tenlastelegging vermeldt omstreeks welke tijd de verweten gedraging is begaan. Hoe
specifiek deze aanduiding moet zijn, wordt in de wet niet omschreven. In de praktijk zal
een OvJ de bedoelde tijd zodanig omschrijven dat geen verwarring kan ontstaan over de
1
,vraag welk feitelijk handelen de officier precies voor ogen had tijdens het opstellen van
de tenlastelegging. Doorgaans maakt de OvJ daarbij gebruik van de woorden ‘op of
omstreeks’ zodat een kleine vergissing in de ten laste gelegde datum niet direct tot
onbewijsbaarheid van de tenlastelegging leidt.
Bovendien heeft de OvJ de bevoegdheid om binnen bepaalde grenzen de tenlastelegging
te wijzigen. Vrijspraak op grond van en verkeerde datum komen, sinds de wetswijziging
die aanpassing van de tenlastelegging ook na het requisitoir mogelijk maakt (art. 313 Sv)
zelden meer voor.
Art. 261 Sv eist dat er in de tenlastelegging een datum of tijd wordt vermeld, niet dat
deze juist is. De geldigheid van een dagvaarding wordt vaak verward met de
bewijsbaarheid van de tenlastelegging. De geldigheid van een dagvaarding is afhankelijk
van de betekening en van de eisen uit art. 261 Sv en niet van de bewijsbaarheid van het
ten laste gelegde feit. Een dagvaarding kan dus alleen geldig zijn indien hij goed
betekend is en melding maakt van een feit, een tijd en een plaats. Art. 261 Sv eist voor
wat betreft de geldigheid van een dagvaarding, dus niet dat deze juist (dat wil zeggen: te
bewijzen) zijn. Bij bijv. een verkeerde datum zal de dagvaarding wel geldig zijn, maar bij
beantwoording van de eerste vraag van art. 350 Sr (kan het feit worden bewezen?) zal de
verkeerde datum een rol spelen.
Plaats
De tenlastelegging moet een plaats vermelden. Een onjuiste (niet te bewijzen) plaats
maakt de dagvaarding niet nietig. Pas als geen plaats wordt vermeld, is de dagvaarding
nietig.
Wettelijke voorschriften
Aan het einde van de tenlastelegging wordt melding gemaakt van de wettelijke
vindplaats van het ten laste gelegde feit. Dit houdt in dat tussen haakjes het
artikelnummer staat van de delictsomschrijving van het feit waarop de tenlastelegging is
toegesneden. Zo weten de rechter en de verdachte welk strafbaar feit de OvJ ten laste
heeft willen leggen.
Als het wettelijk voorschrift niet wordt genoemd, leidt dit niet tot nietigheid van de
dagvaarding.
Omstandigheden
Hiermee wordt een nadere concretisering van de feiten bedoelt. Aangezien de feitelijke
omschrijving van de gedraging al onder de eerste eis van art. 261 Sv is begrepen, is deze
toevoeging in lid 2 in feite overbodig. Het niet vermelden van de hier bedoelde
omstandigheden, leidt niet tot nietigheid van de dagvaarding.
Wanneer er meer strafbare feiten op dezelfde tenlastelegging staan, zal het ontbreken
van bijv. de plaats waar het feit zou zijn begaan niet leiden tot nietigheid van de gehele
dagvaarding. We spreken dan van partiële nietigheid: voor wat betreft de feiten die
wel volgens de regels zijn opgenomen, is de dagvaarding gewoon geldig.
De tenlastelegging
Naarmate een zaak ingewikkelder is, is ook het formuleren van de beschuldiging vaak
moeilijker. De OvJ zal naar aanleiding van de in het strafdossier neergelegde resultaten
van het voorbereidend onderzoek moeten beslissen wat hij aan de verdachte ten laste
gaat leggen. De officier anticipeert daarbij op de mogelijke veroordeling door de rechter.
De inschatting van de zijde van het Om zouden echter onjuist kunnen zijn (wie
garandeert dat de rechter de feiten uit het dossier op dezelfde manier zal interpreteren
als de officier? Misschien is de rechter van mening dat uit de feiten niet afgeleid kan
worden dat de verdachte veroordeeld kan worden voor het strafbare feit).
Enkelvoudige tenlastelegging: een tenlastelegging waarop maar 1 feit is vermeld
Om zeker te zijn dat het tot een veroordeling leidt, zal de OvJ meerdere feiten ten laste te
leggen: in de tenlastelegging is zijn stelling dan dat hij in de eerste plaats (primair) van
mening is dat … (Kees veroordeeld zou moeten worden voor poging doodslag, omdat hij
2
, geprobeerd heeft zijn vrouw te wurgen). Vervolgens moet de officier in de tenlastelegging
als tweede mogelijkheid (subsidiair) opperen dat, als de rechter van mening is dat de
poging tot niet bewezen kan worden, de verdachte veroordeeld moet worden voor
mishandeling.
Op deze manier kan de rechter kiezen uit verschillende strafbare feiten. Dit wordt een
primair-subsidiaire tenlastelegging genoemd. Dit wordt vaak gebruikt bij delicten die
een opzettelijke en culpoze variant kennen. Als de officier eraan twijfelt of de rechter het
opzet in een strafzaak bewezen zal verklaren, dan kan hij als ‘vangnet’ de culpoze variant
van het strafbare feit subsidiair ten laste leggen, zodat de rechter daarop kan
terugvallen.
Het hoeft bij primair-subsidiaire tenlastelegging niet te blijven bij 2 mogelijkheden. Het is
mogelijk dat de OvJ in een zaak bijv. primair moord ten laste legt, subsidiair doodslag,
meer subsidiair zware mishandeling de dood ten gevolge hebbende en meest subsidiair
eenvoudige mishandeling de dood te gevolge hebbende.
Op deze manier geeft de OvJ aan de rechter veel ruimte om te manoeuvreren. Dit vloeit
voort uit het feit dat de rechter niet zelfstandig mag besluiten om een ander feit bewezen
te verklaren dan er ten laste is gelegd (art. 350 Sv).
De primair-subsidiaire tenlastelegging en/anders/anders moet worden
onderscheiden van de cumulatieve of meervoudige tenlastelegging; dat is een
tenlastelegging waarop meerdere feiten tot uitdrukking zijn gekomen. Als een verdachte
meerdere feiten, heeft gepleegd, is het mogelijk dat er voor elk feit een apart onderzoek
ter terechtzitting wordt gehouden, maar meestal worden de strafzaken tegen een
verdachte zoveel mogelijk gebundeld aangebracht bij de rechter. Het hoeven niet
allemaal gelijksoortige feiten betreffen. En/en
Alternatieve tenlastelegging: deze geeft de rechter de vrije keuze om een van de
twee feiten bewezen te verklaren zonder het andere ten laste gelegde feit in onderzoek
te nemen. Bij de primair-subsidiaire tenlastelegging wordt door de officier aangegeven
dat de rechter eerst moet kijken of het primaire feit kan worden bewezen. Pas als dat niet
mogelijk is, wordt er bezien of het subsidiair ten laste gelegde feit voor
bewezenverklaring in aanmerking komt. In een alternatieve tenlastelegging hebben de
ten laste gelegde feiten als het ware een gelijke status. De techniek van alternatief ten
laste leggen wordt vaak gebruikt bij feiten die elkaar over en weer uitsluiten zoals diefstel
en heling. En/of
Combinaties van primair-subsidiaire, cumulatieve en alternatieve tenlasteleggingen zijn
ook mogelijk.
Leerdoel 2 Hoe verloopt het onderzoek ter terechtzitting?
Opening van de zitting
De voorzitter begint het onderzoek door het doen uitroepen van de zaak tegen de
verdachte (art. 270 Sv). Praktisch houdt dit in dat de voorzitter aan de bode de opdracht
geeft om de zaak uit te roepen. Hij roept dan met stemverheffing op de gang de naam
van de verdachte en de naam van de advocaat. Het onderzoek ter terechtzitting begint
precies op dat moment. Naast een praktische handeling heeft het ook een juridische
betekenis; vanaf dat moment kan de OvJ de dagvaarding niet meer intrekken (art. 266
Sv). Als de zitting eenmaal is begonnen, kan deze alleen eindigen met een rechterlijk
vonnis.
Identiteit, oplettendheid, cautie
De voorzitter (leider van de zitting) vraagt als eerste naar de identiteit van de verdacht
en naar zijn feitelijke verblijfplaats. De verdachte wordt er vervolgens op gewezen dat hij
oplettend moet zijnen dat hij niet verplicht is om vragen te beantwoorden. Als dat is
gebeurd, kan men beginnen met de feitelijke behandeling van de zaak (art. 273 Sv).
Voordracht van de zaak
Na de vragen van art. 273 Sv is het de beurt aan de OvJ om de zaak voor te dragen (art.
284 Sv). Dit komt doorgaans neer op het voorlezen van de tenlastelegging of in ieder
geval het belangrijkste gedeelte daarvan. Als de officier het woord voert, doet hij dit
3