LEERDOELEN
1. WAT IS DEMOCRATIE?
Je weet wat het begrip soevereine staat inhoudt en wat de theoretische grondslag
ervan is.
Soeverein is een staat die op een bepaald gebied met duidelijke grenzen het hoogste gezag
uitoefent en het monopolie van geweldsuitoefening heeft. De soevereine staat bepaalt welke
religie op haar eigen gebied wordt toegelaten. Staten respecteren elkaars soevereiniteit op
ieders eigen gebied. Met de Vrede van Westfalen werd het moderne systeem van staten
geboren. De afspraken van Westfalen probeerden godsdiensttwist en agressie te
neutraliseren door de soevereine staat centraal te zetten.
Je weet wat het begrip politiek inhoudt en je kent het dilemma van de politiek.
Heb je het over democratie en dictatuur, dan gaat het om politiek. Politiek gaat om het maken
van keuzes waaraan allen in een staat zijn gebonden. De keuzes worden uitgevoerd door
‘dienaren van de macht’ zoals ministers, ambtenaren, politie en leger. Politiek gaat dus over
het maken van keuzes. De meeste onderwerpen waar de politiek zich mee bezighoudt, zijn
van algemeen belang omdat veel mensen er nu of later mee te maken krijgen, bijvoorbeeld
besluiten over de kwaliteit van het drinkwater of de verplichte basiszorgverzekering.
Meestal kost het nemen van politieke besluiten veel tijd, omdat er verschillende oplossingen
mogelijk zijn. Dit laat meteen een groot dilemma van de politiek zien: kiezen voor snel,
daadkrachtig en efficiënt besturen of voor een maximale participatie van burgers in politiek? In
het eerste geval kijk je vooral naar doelmatig resultaat, in het tweede geval kies je voor een
proces van democratische besluitvorming met een zorgvuldige afweging van de verschillende
belangen.
Je weet wat democratie betekent, waar het woord vandaan komt.
In een democratie gaat het om de macht van velen. Democratie is samengesteld uit de
Griekse woorden ‘demos’ (volk) en ‘kratein’ (regeren) en betekent letterlijk: het volk regeert.
Hoewel tegenwoordig meer dan de helft van de wereldbevolking in een democratie leeft, komt
deze in de zuivere vorm – directe zeggenschap van het volk – nauwelijks meer voor.
Vroeger bestond er directe democratie in kleinere samenlevingen zoals de stad Athene.
Belangrijke beslissingen werden er genomen in de vorm van volksstemmingen op
stadspleinen. Nu bestaat in sommige landen als vorm van directe democratie het referendum,
een volksstemming over een bepaald wetsvoorstel.
Je kent de kenmerken van de moderne representatieve democratie.
In veel landen zien we vormen van indirecte of representatieve democratie met als
basiskenmerk dat het volk vertegenwoordigers kiest die de beslissingen nemen en met een
zekere regelmaat bij verkiezingen aan de bevolking verantwoording moeten afleggen over hun
beleid.
Deze vorm is praktischer dan directe democratie, want met een kleinere groep kom je sneller
tot besluiten. Daarnaast kunnen de volksvertegenwoordigers zich grondig verdiepen in allerlei
ingewikkelde onderwerpen, terwijl niet iedere burger daar de tijd voor heeft.
De politieke macht in representatieve democratieën is bovendien verdeeld over meerdere
personen en instituties die elkaar controleren, de trias politica. Om de inbreng van burgers te
garanderen moet een democratie ook een rechtsstaat zijn, waarin regels gelden voor burgers
en overheid.
Andere kenmerken van een democratie zijn:
Er is individuele vrijheid.
Er gelden politieke grondrechten.
Politie en leger hebben wettelijk beperkte bevoegdheden.
Er bestaat onafhankelijke rechtspraak.
, Er bestaat persvrijheid.
Je kent de verschillen tussen een parlementair en presidentieel stelsel.
Binnen landen met een representatieve democratie maken we onderscheid tussen het
parlementaire en het presidentiële stelsel.
In het parlementaire stelsel is het rechtstreeks gekozen parlement het hoogste machtsorgaan.
Op basis van de samenstelling ervan wordt er een kabinet geformeerd van ministers en
staatssecretarissen. Deze moeten te allen tijde verantwoording afleggen aan het parlement en
dus indirect aan het volk. Landen met een dergelijk primaat voor het parlement hebben
meestal wel een niet-gekozen staatshoofd van wie de macht sterkt beperkt wordt door een
grondwet. Is zo’n staatshoofd een koning, dan spreken we van een constitutionele monarchie,
zoals in Nederland.
In een presidentiële democratie kiest de bevolking niet alleen een parlement, maar ook de
president, aan wie de grondwet veel bevoegdheden toekent. Frankrijk en de Verenigde Staten
hebben zo’n presidentieel stelsel. De president staat aan het hoofd van de regering, de
uitvoerende macht, en kan naar eigen keuze ministers benoemen en ontslaan. Om zijn macht
enigszins te beperken, mist hij in de meeste landen het zogenaamde ontbindingsrecht, het
recht om het parlement te ontbinden.
Je kent de kenmerken van de Nederlandse staat als constitutionele monarchie met een
parlementair stelsel.
Nederland heeft sinds 1814 een constitutionele monarchie, een staatsvorm waarin de taken
en bevoegdheden van het staatshoofd in de grondwet zijn vastgelegd. Aanvankelijk kon de
koning veel naar eigen willekeur beslissen. Dat veranderde toen in 1848 toen her en der in
Europa revoluties plaatsvonden. In Nederland kwam het niet tot revolutie, maar koos de
koning tijdig voor eieren voor zijn geld. Hij werd gebonden aan wet en grondwet en
gedwongen zich te houden aan de grenzen die de verantwoordelijke regering aangeeft. In een
democratie kan die regering worden weggestemd, terwijl de constitutionele monarch en diens
erfopvolgers blijven. Nederland werd een parlementaire democratie met een constitutionele
vorst.
De grondwet laat zien hoe belangrijk de waarden vrijheid en gelijkheid voor een democratie
zijn: iedereen mag meedoen en je mag zelf bepalen op welke manier je gebruikmaakt van je
politieke rechten. Dat we in een democratie leven zien we als volgt terug in onze grondwet:
Taken en bevoegdheden van de drie politieke machten staan nauwkeurig
omschreven. Zo is wettelijk vastgelegd dat een Kamerlid niet tevens minister, lid van
de Raad van State of lid van de Hoge Raad kan zijn. Dan zou hij immers te veel
macht krijgen.
Alle Nederlanders vanaf 18 jaar hebben het recht om te stemmen en om verkozen te
worden. Iedereen mag een politiek partij of een vereniging oprichten, demonstreren of
op een andere manier zijn mening uiten.
De regels voor de politiek besluitvorming zijn vastgelegd. Zo staat in artikel 81 dat
wetten worden vastgesteld door de regering en de Staten-Generaal samen.
De overheid laat de media vrij, maar moet er ook voor zorgen dat de media over de
juiste informatie kunnen beschikken.
Je weet wat een dictatuur is. Je weet wat de kenmerken van een dictatuur zijn. Je kent
drie soorten dictatuur.
In dictaturen bestaat het eerdergenoemde dilemma van efficiënt bestuur versus maximale
participatie nauwelijks. In landen als Noord-Korea en Iran bepalen de machthebbers
nagenoeg alles zelf. Kritische participatie van burgers wordt vaak zelfs onmogelijk gemaakt. in
vrijwel alle dictaturen is dan ook sprake van schendingen van mensenrechten en politiek
geweld.
Het basiskenmerk van elke dictatuur is dat de drie machten niet van elkaar gescheiden zijn,
maar in handen zijn van een kleine groep mensen. Dit betekent dat de burgers niet of
nauwelijks invloed hebben op de politiek, maar ook dat zij hun rechten, als ze die al hebben,
niet kunnen opeisen. Een dictatuur kan daarom niet een rechtsstaat zijn. Het parlement
bestaat louter uit sympathisanten van de machthebbers die met alles akkoord gaan.
, Andere kenmerken van een dictatuur zijn:
Er is slechts een beperkte individuele vrijheid.
Er is nauwelijks politieke vrijheid.
Er is dikwijls overheidsgeweld. De macht wordt met harde hand verdedigt.
Er bestaat geen onafhankelijke rechtspraak.
De massamedia en ook kunstuitingen staan onder censuur van de overheid.
Je hebt drie soorten dictaturen: ideologische, religieuze en militaire dictaturen.
Cuba en Noord-Korea zijn voorbeelden van dictaturen die gebaseerd zijn op een ideologie. In die
landen heeft de communistische partij alle macht en hebben burgers weinig tot geen individuele
vrijheden. Politieke invloed is alleen weggelegd voor mensen die de ideologie onvoorwaardelijk
steunen. Doordat media, onderwijs en verenigingsleven onder strenge controle staan, is er sprake van
indoctrinatie: de bevolking krijgt de partij-ideologie met de paplepel ingegoten.
Een andere vorm is de religieuze dictatuur, ook wel theocratie genoemd. Hierin is de godsdienst
verheven tot staatsideologie. Een voorbeeld is Iran, waar de machtsuitoefening volledig gebaseerd is
op de islamitische wetgeving (sharia) en ayatollahs en imams als geestelijke leiders verregaande
invloed hebben op het bestuur en het dagelijks leven. Het volk kiest er weliswaar een parlement en de
president, maar voor alle politieke besluiten is goedkeuring nodig van niet-gekozen geestelijke leiders.
Ten slotte kennen we militaire dictaturen, zoals destijds in Birma, sinds 1989 Myanmar genoemd,
waar het leger lange tijd alle macht had. Militaire dictaturen kwamen na de Tweede Wereldoorlog
vooral in het Midden- en Zuid-Amerika voor. de Verenigde Staten steunden sommige van de regimes
uit angst voor het communisme.
2. POLITIEKE STROMINGEN
Je weet wat een ideologie is en welke twee aspecten hierbij vooral aan de orde komen.
In de context van industrialisatie en urbanisatie begon de samenleving echter in snel tempo te
veranderen. Onder een ideologie verstaan we een samenhangend geheel van ideeën over de
mens en de gewenste inrichting van de samenleving. 3 belangrijke ideologische stromingen
zijn: het liberalisme, het confessionalisme en het socialisme.
Bij ideologieën gaat het vooral om de volgende twee aspecten.
1. Normen en waarden die voor iedereen in de samenleving zouden moeten gelden. Je hebt
gelezen dat normen voortkomen uit waarden. Vind je economische vrijheid heel
belangrijk, dan volgt hieruit bijvoorbeeld de norm dat ondernemers zelf mogen bepalen of
hun winkel op zondag open is. Bij een ideologie met de waarde gelijkheid als uitgangspunt
past de norm dat rijken meer belasting moeten betalen dan mensen met een lager
inkomen, want daarmee verklein je de inkomensverschillen.
2. De gewenste sociaaleconomische verhoudingen van de samenleving. Anders gezegd:
wat is een rechtvaardige verdeling van welvaart? Sommige mensen zijn voor een sterke,
actieve rol van de overheid op gebied van de economie, uitkeringen, onderwijs en
gezondheidszorg. Dit standpunt noemen we links. Links wil de ongelijkheid tussen
mensen verminderen met goede uitkeringen en andere voorzieningen, want mensen
hebben niet allemaal dezelfde kansen om goed voor zichzelf te zorgen. De overheid is er
vooral om de zwakkeren te beschermen en te helpen.
Rechtse mensen willen juist zo weinig mogelijk bemoeienis van de overheid op
sociaaleconomisch gebied. Zij vinden dat mensen vooral zelf verantwoordelijk zijn voor
een beter bestaan. Rechts ziet economische ongelijkheid in de samenleving en dus ook
inkomensverschillen als onvermijdelijk. Zit een ideologie tussen links en rechts in, dan
spreken we over het politieke midden.
Je kent de drie politieke hoofdstromingen en hun standpunten.
, 1. Liberalisme: volgens het liberalisme is de samenleving er het meest bij gebaat als ieder
individu zich optimaal kan ontplooien: wat goed is voor de individu is goed voor de
maatschappij. Mensen zijn niet gelijk, maar wel gelijkwaardig. Zij moeten elkaars
opvattingen respecteren. Vrijheid, individuele verantwoordelijkheid en tolerantie zijn
sleutelbegrippen in de liberale traditie.
Ook in onze tijd vinden liberalen vrijheid belangrijk. Volgens hen is een
vrijemarkteconomie het beste voor het land. De overheid moet zich beperken tot
kerntaken. We noemen het liberalisme dan ook wel rechts. Liberalen wijzen de
verzorgingsstaat niet af, maar waken er wel voor dat burgers niet te afhankelijk worden
van de overheid. In ons land is de VVD de grootste liberale partij. Progressieve liberalen
vinden we terug bij D66.
2. Socialisme: het socialisme benadrukt dat de mogelijkheden voor elk individu om zich te
ontplooien ongelijk verdeeld zijn. ‘vrijheid’ en ‘gelijkwaardigheid’ betekenen pas echt iets
als mensen ook gelijke kansen hebben. Mensen moeten solidair met elkaar zijn: de
sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen. Het doel van de socialisten was
een eind maken aan de armoede en ongelijkheid. Over de vraag hoe het doel van
gelijkheid het beste konden bereiken raakten de socialisten verdeeld: communisten wilden
dat arbeiders door een revolutie alle macht zouden overnemen en de sociaaldemocraten
wilden maatschappelijke verbeteringen bereiken langs parlementaire weg.
De hedendaagse sociaaldemocraten zijn niet tegen de vrijemarkteconomie, maar vinden
nog steeds dat kennis, inkomen en macht eerlijk verdeeld moeten worden. De
verzorgingsstaat moet om die reden volgens hen in stand gehouden en liefst uitgebouwd
worden. De partijen met duidelijke sociaaldemocratische kenmerken zijn de PvdA, de SP
en GroenLinks. Omdat ze voor een grote rol van de overheid zijn noemen we deze
partijen ook wel links.
3. Confessionalisme: in het confessionalisme baseren mensen hun politieke opvattingen op
hun geloofsovertuiging. In Nederland heeft dit geleid tot de oprichting van christelijke
partijen. Uitgangspunt is dat God een bedoeling met de wereld heeft en dat de mens zich
daarnaar moet richten. In het confessionalisme gaat men uit van een organische
staatsopvatting: de samenleving is vergelijkbaar met een menselijk lichaam waarin alle
onderdelen van elkaar afhankelijk zijn en ook alleen in onderlinge samenhang kunnen
functioneren.
De huidige christendemocraten streven naar een samenleving waarin rentmeesterschap,
solidariteit, harmonie en gespreide verantwoordelijkheid belangrijke waarden zijn. De
overheid heeft slechts een aanvullende rol en moet zo veel mogelijk overlaten aan het
maatschappelijke middenveld, zoals welzijnsinstellingen en schoolbesturen. In ons land
zijn het CDA en de ChristenUnie de belangrijkste confessionele partijen. Ze horen thuis in
het politieke midden, hoewel de ChristenUnie iets linksere politieke standpunten heeft dan
het CDA. De SGP is een kleine, streng orthodoxe, christelijke partij.
Je weet wat ontideologisering is en je kent overige stromingen en hun standpunten.
Ontideologisering is het verdwijnen van ideologie als leidraad voor het politieke leven.
Hierdoor ontstonden meer pragmatische en populistische partijen die niet pasten in 1 van de
traditionele ideologieën.
Pragmatische partijen hebben geen vaste uitgangspunten of principes: afhankelijk van het
probleem wordt een oplossing gekozen. In Nederland zien we pragmatische ideeën terug in
D66.
Ecologisme benadrukt de wederzijdse afhankelijkheid van de mensen en de natuurlijke
omgeving. Daarom moeten economische waarden ondergeschikt gemaakt worden aan
ecologische waarden. Dit zien we terug bij GroenLinks en de Partij voor de Dieren.
Het populisme is meer een bepaalde stijl van politieke bedrijven dan een echte ideologie. De
stroming zegt nadrukkelijk de stem van het volk te willen laten horen. Dat volk wordt
gepresenteerd als 1 homogene groep en de populistische partij bepaalt zelf wie er wel en niet
bij dat volk horen. Populisten hebben vaak zeer nationalistische standpunten: ze zijn tegen
immigratie en tegen inmenging van het buitenland in de nationale politiek en economie.