Analogieën tussen begrippen ontwikkelen –
Jan Bransen
1. Opvoeden doe je zo!
Goed kunnen opvoeden is geen aangeboren gave, maar iets dat je moet leren. Het aanbod
aan opvoedadviezen is ontzettend groot. In 2008 is de minister voor Jeugd en gezien door de Raad
voor Maatschappelijke Ontwikkeling geadviseerd vooral ook te investeren in het versterken van de
Village, de bredere pedagogische infrastructuur waarin het normaal moet worden om onze
buurtgenoten te adviseren in de opvoeding van hun kinderen.
Opvoeding is een traject dat je doorloopt en dat eindigt met het afleveren van een 'product':
een volwassen burger die zijn talent heeft kunnen ontwikkelen, die heeft leren zorgen voor zichzelf
en die bereid en in staat is zijn steentje bij te dragen aan een betere samenleving. Maar is dat wel het
doel van de opvoeding? Bransen probeert het doel van opvoeding in dit artikel op een andere manier
te bekijken.
2. Begrippen, associatienetwerken en analogieën
De grote kracht van ons denkvermogen zit hem voor een belangrijk deel in onze luiheid en
slordigheid. Lange jaren van training, gewenning, disciplinering, en opvoeding hebben je geest, je
hersenen, je zenuwstelsel, en ook in bredere zin je hele lichaam voorzien van een grote verzameling
gewoonten, verwachtingen, associaties, scripts en begrippen. De snelheid waarmee deze
associatienetwerken tot je beschikking staan is van groot belang. Hele begrippenkaders zijn door de
tijd heen als associatienetwerken ingesleten in je geest. En je hoeft maar een paar woorden op te
vangen of het relevante begrippenkader staat – grotendeels onbewust – onmiddellijk voor je klaar.
De kracht van dit enorme adaptieve vermogen heeft vanzelfsprekend zijn keerzijde, zijn zwakte. Ons
denkvermogen is lui en slordig. Zo gemakkelijk als we al die scripts en ingesleten patronen paraat
hebben, zo moeilijk is het om wijzigingen, aanpassingen en nuances aan te brengen in onze
denkgewoonten.
Als je je vanzelfsprekende denkpatronen en je automatische associatienetwerken op het
spoor wilt komen, als je daarover wilt leren nadenken en daarop je aandacht wilt leren vestigen, dan
is het opzetten van een analogieredenering een goede strategie. Analogieën kunnen ingezet worden
om je vanzelfsprekendheden te bevestigen en te versterken, maar ze kunnen ook ingezet worden om
je vanzelfsprekendheden te ontregelen. Analogieën die helpen je vaste denkpatronen te versterken
tref je vaak in onderwijsmateriaal aan.
De opvoeding heeft een begin (de geboorte van het kind, of eigenlijk eerder al: het begin van
de zwangerschap) en een eind (als het kind meerderjarig wordt, of het huis uitgaat, of financieel
onafhankelijk wordt). Aan het eind is het werk gedaan. De opvoeding is voltooid en er is een
opbrengst: een volwassene. Aan dat eindproduct kan van alles mankeren, en dat zal het zeker doen
als de opvoeding niet goed geweest is.
3. Samen wandelen
Samen door een bos wandelen is meer dan toevallig op hetzelfde tijdstip eenzelfde route
door een bos afleggen. Je hebt ook iets met elkaar, als je samen door een bos loopt. Als je samen
wandelt dan heeft ieder van jullie de intentie om daar te lopen en daar te gaan waar de ander gaat.
Als je werkelijk samen een wandeling maakt, dan stem je je gedrag op elkaar af, en dat betekent ook
dat je elkaar een zekere autonomie toeschrijft. Die autonomie omvat twee aspecten. Er zal sprake
moeten zijn van een zekere zelfstandigheid. Mensen die samen wandelen moeten op eigen kracht de
intentie kunnen vormen en kunnen realiseren om in wederzijdse afstemming in hetzelfde tempo
dezelfde route te lopen. Er zal ook sprake moeten zijn van een zekere vrijwilligheid. Mensen die
samen wandelen moeten dat niet alleen ieder op eigen kracht kunnen, maar moeten het ook ieder
voor zich op eigen gronden willen. Deze zelfstandigheid en vrijwilligheid zijn nodig om de
1
,normativiteit waarvan in een gezamenlijke wandeling sprake is, zijn fundament te geven. Het hele
idee van de ontleding van het begrip samen wandelen draait om deze normativiteit.
Als je samen wandelt neem je een zekere verplichting op je om vrijwillig en zelfstandig
rekening met elkaar te houden. Die verplichting heeft een keerzijde: je krijgt ook beide de
bevoegdheid om de ander aan te spreken op zijn gedrag als je de indruk hebt dat zijn bijdrage een
bedreiging vormt voor het samen wandelen.
Het doel van samen een wandeling maken moet je niet opvatten alsof het om een resultaat
gaat, een product, de opbrengst die je aan het eind van de activiteit overhoudt. Samen wandelen lijkt
in dit opzicht meer op bewegingskunst dan op schilderkunst. Een schilder houdt aan het eind van zijn
kunstzinnige activiteiten iets over, een schilderij, en zijn publiek heeft uiteindelijk slechts echt
belangstelling voor dit product, het schilderij. Maar een ballerina of een performer heeft een ander
doel, het realiseren van de dans als een kwalitatief bewonderenswaardige dans. Zo is het ook met de
wandeling die mensen samen kunnen maken. Ook samen wandelen heeft een doel, maar het is een
doel dat in de gezamenlijke wandeling zelf bestaat, als een wandeling die in gezamenlijkheid de
moeite waard is.
Samenvatting analyse van het begrip samen wandelen:
1. Als je samen wandelt volg je dezelfde route op hetzelfde moment.
2. Dat is niet per ongeluk zo, maar is een kwestie van het wederzijds afstemmen op
elkaar van elkaars intentie.
3. Dat veronderstelt dat de betrokkenen een zekere autonomie hebben, dat ze
zelfstandig en vrijwillig samen voortgaan.
4. Die gezamenlijkheid impliceert een normatief kader waarin de betrokkenen
verplichtingen en bevoegdheden hebben.
5. Vervolgens is het doel van het samen wandelen gelegen in de activiteit zelf en niet in
het resultaat of de opbrengst die het zou kunnen opleveren.
6. En dat betekent dat samen wandelen in wezen een in de tijd onbegrensde, durende,
hoogstens tijdelijk onderbroken activiteit is.
4. Opvoeding
Opvoeden heeft een object, een lijdend voorwerp, het kind, waar je je aandacht op richt en
je inspanningen op pleegt. Veel activiteiten impliceren een lijdend voorwerp en vaak is de interactie
vooral een kwestie van fysieke beïnvloeding. Je kunt geen omelet maken zonder ei. Zo is het ook met
opvoeden: dat gaat niet zonder kind.
Bransen zet in deze paragraaf een analogieredenering op tussen samen wandelen en
opvoeden. Hij gaat de bovenstaande zes punten langs en bespreekt wat de analogie op deze punten
betekent voor ons denken over opvoeden.
Gelijktijdig dezelfde route. Ouder en kind lopen inderdaad vanaf de gelijktijdig dezelfde route.
Het kind gaat waar de ouder gaat. De eerste maanden is dat bijzonder letterlijk het geval: het kind
bevindt zich spatio-temporeel gesproken in de moeder dus ze moeten steeds wel op dezelfde plaats
zijn. Maar ook later, na de geboorte, is het aantal uren dat ouder en kind zich op hetzelfde moment
op dezelfde plaats bevinden enorm groot. De route wordt gekleurd door de emoties, de
ontmoetingen, de gebeurtenissen, de belevenissen die zich voordoen.
Wederzijds afstemmen van intenties. Kind en ouder lopen tijdens de opvoeding dezelfde
route. Ze houden rekening met elkaar en willen dat omwille van het samenzijn, omwille van het
gezamenlijke project. Opvoeden is, als de analogie klopt, in deze zin ook een gezamenlijke project,
iets wat filosofen een collectieve handeling noemen. De ouder doet het niet alleen. Het kind moet
meedoen, moet zijn deel op zich nemen en naar behoren uitvoeren, juist ook in het vertrouwen dat
het om een gezamenlijk project gaat waarin wederzijdse afstemming van intenties cruciaal is. Dit
betekent natuurlijk niet dat het kind de ouder moet opvoeden. Nee, ieder doet zijn deel. Sowieso is
er in deze analogie geen sprake van een lijdend voorwerp, maar juist van wat filosofen een
meervoudige actor noemen. De één doet de ander niet iets aan, maar gezamenlijk doen zij één ding.
2
, Als de ouder zijn intenties afstemt op de intenties van het kind dan houdt hij als ouder natuurlijk
rekening met het vermogen van het kind om überhaupt intenties te vormen.
Zelfstandigheid en vrijwilligheid. Opvoeden doet een ouder samen met zijn kind. Het gaat om
een gezamenlijk project waarin ieder zijn deel moet doen en waarin ieder zorg draagt voor het eigen
deel als het eigen deel van een gezamenlijk project. Dit beeld impliceert verantwoordelijkheid voor
ouder en kind. We zijn zo gewend te denken dat opvoeden een activiteit is waarin alleen de ouder
een rol te spelen heeft, dat we het kind degraderen tot een lijdend voorwerp. Alsof het kind niets
doet, alsof het kind geen rol speelt in de opvoeding. We moeten het kind promoveren tot een
compagnon die samen met de ouder de opvoeding uitvoert. Zonder kind lukt het de ouder echt niet
de opvoeding te voltrekken. Dat het kind een compagnon is, betekent wel dat het zelfstandig is,
vrijwillig meedoet, en de verantwoordelijkheid draagt voor zijn eigen deel. Het gedrag van kinderen
die de nabijheid van en de gezamenlijkheid met hun ouders blijven zoeken, gekenmerkt door een
grote mate van vastberadenheid waaruit wel degelijk zowel zelfstandigheid als vrijwilligheid spreekt.
Verplichtingen en bevoegdheden. Ieder heeft de bevoegdheid de ander op zijn verplichtingen
aanspreken. Ieder mag verwachten dat de ander zijn best doet, en ieder kan daarom op zijn strepen
gaan staan. Dit normatieve taalgebruik past heel goed bij het opvoedingsproces. De normativiteit die
bij de opvoeding hoort is alleen in handen van de ouder, zo zijn we gewend te denken. We denken
dat de ouder in zijn eentje alle verplichtingen heeft en ook alle bevoegdheden. Op de eerste plaats
moeten we ons, nogmaals, realiseren dat de wederkerigheid en de gelijkwaardigheid van samen
wandelende compagnons niet impliceert dat ze beiden precies éénzelfde helft van de gezamenlijke
handeling voor hun rekening nemen. Op de tweede plaats moeten we ons realiseren hoe bijzonder
dynamisch de relatie tussen ouder en kind is, het verandert voortdurend. Zelf verander je ook, want
je krijgt er nieuwe bevoegdheden en verplichtingen bij.
De gezamenlijke activiteit is zelf het doel. Het doel van de opvoeding is het realiseren van een
duurzame ouder-kind relatie. Het gaat helemaal niet om het produceren van een volwassen burger
die zijn talenten heeft kunnen ontwikkelen, die heeft leren zorgen voor zichzelf en die bereid en in
staat is zijn steentje bij te dragen aan een betere samenleving. Het gaat helemaal niet om het kind.
Het gaat om de relatie zelf, om de ouder-kind relatie. Het gaat er om die relatie zodanig vorm te
geven dat die relatie kwalitatief hoogstaand is, dat die de moeite waard is. Het doel van de
opvoeding is simpel dit: samenleven – ouder en kind – er met elkaar iets moois van maken.
De onbegrensde duur van de ouder-kind relatie. Als het doel van de opvoeding de
duurzaamheid van de relatie tussen ouder en kind is, dan kunnen we ook in één keer inzien dat de
opvoeding nooit ophoudt. Er is een tweede aspect aan dit laatste kenmerk. De opvoeding kent geen
einde, alleen onderbrekingen. De opvoeding is nooit afgelopen, is nooit klaar, maar wordt alleen
soms van
buitenaf onderbroken.
5. De grote angst: ontspoorde jongeren
Een opvoeding die niet deugt, leidt tot ontspoorde jongeren. Dat sleutelwoord past naadloos
in het beeld van de gezamenlijke wandeling. Het kind kan ten eerste een uitgestippelde route kwijt
zijn geraakt. Wellicht is het nog in het gezelschap van zijn ouder. Het kan natuurlijk ook dat het kind
van de uitgestippelde route is geraakt en onderweg ook nog eens zijn ouder is kwijtgeraakt. Het kind
kan een nare stoornis hebben, of ernstig beperkt zijn in zijn vermogens. Er kan, met andere woorden,
van alles aan de hand zijn met een kind dat de geëigende paden niet bewandelt, zelfs als er niets mis
is met de opvoeding. Het kind kan ten tweede het spoor van zijn ouder kwijtgeraakt zijn.
Het idee van de analogieredenering van Bransen is dat er alleen maar sprake is van een
ontsporing in de opvoeding als ouder en kind elkaar onderweg kwijtgeraakt zijn. Het doel van de
opvoeding is volgens de analogieredenering immers het realiseren van een duurzame ouder-kind
relatie. Het kind kan natuurlijk best in maatschappelijke zin ontspoord zijn. In de beeldspraak is het
dan een
3