100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting boek Gebitsontwikkeling bij de mens €15,49   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting boek Gebitsontwikkeling bij de mens

 36 keer bekeken  0 keer verkocht

Dit document bevat een samenvatting van het héle boek Gebitsontwikkeling bij de mens (18 blz) waardoor je heel veel tijd bespaart bij het maken van de zso's en het leren voor je tentamen.

Voorbeeld 3 van de 18  pagina's

  • Ja
  • 21 juli 2021
  • 18
  • 2019/2020
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (2)
avatar-seller
vdFemke
SAMENVATTING GEBITSONTWIKKELING BIJ DE MENS | GROEI 1

Hoofdstuk 1

De eerste lokale veranderingen die leiden tot de vorming van gebitselementen vinden plaats in de zesde week
na conceptie.

De morfogenese van incisieven, cuspidaten en molaren is in wezen hetzelfde, maar de uitvoering ervan
verschilt. Molaren in aanleg worden geleidelijk groter door interstitiële groei van het binnenste
glazuurepitheel. Mineralisatie begint op één toekomstige knobbelpunt (MB). Bij incisieven begint de
mineralisatie bijna gelijktijdig op drie punten en spreidt zich in horizontale richting uit. Incisieven bereiken, in
verhouding tot molaren, in een vroeg stadium een groot gedeelte van hun MD-kroonafmeting. Hoektanden
hebben slechts één punt waarop mineralisatie begint, die vervolgens oblique uitloopt. Hun morfodifferentiatie
en mineralisatie lopen iets achter op die van incisieven en molaren.

In vergelijking met andere lichaamsweefsels gaat de vorming van glazuur en dentine bijzonder langzaam.
Melkelementen worden sneller gevormd dan blijvende. Dat is o.a. de reden dat er verschil is in samenstelling.
Het mineralisatieniveau van melkelementen is lager  witter, minder bestand tegen afslijten.

Hoofdstuk 2

Bij pasgeborenen zijn de vorm en proporties van het lichaam afgestemd op het functioneren van de systemen,
die letterlijk van vitale betekenis zijn. De morfologie van boven- en onderkaak wordt vooral door de
tandkiemen bepaald. Van neonatus tot volwassen groeit het gelaat meer dan de rest van het hoofd
(splanchocranium groeit meer dan neurocranium). In de twaalfde week na conceptie is een gedeelte van het
splanchocranium al gecalcificeerd en zorgt het aanwezige kraakbeen voor een snelle vorming van structuren,
die later in bot worden omgezet. Nadat calcificatie is opgetreden kan bot alleen nog toenemen door appositie
aan oppervlakken.

Bij de neonatus bevindt de onderkaak zich in dorsale positie t.o.v. de bovenkaak. In de eerste zes maanden is er
veel groei van die gedeelten van de kaken die de tandkiemen bevatten. In het eerste jaar komt de onderkaak
meer naar ventraal dan de bovenkaak. De sagittale relatie tussen de kaken benadert dan de situatie die
overeenkomt met die in het complete melkgebit. In het front zijn de kaken smaller dan in de zijdelingse delen.
Gedurende de gehele prenatale periode en ook nog enige tijd na de geboorte, staan de frontelementen
geroteerd of overlappen elkaar. Vóór de geboorte neemt de omvang van het voorste gedeelte van de kaken
niet of maar weinig méér toe dan de som van de kroonbreedten van de zich daarin bevindende incisieven. Pas
in de eerste zes maanden na de geboorte, ondergaat de overlapping van de frontelementen veranderingen,
omdat er dan pas ruimte komt. Bij de geboorte zijn de kronen van alle melkelementen geheel of gedeeltelijk
gemineraliseerd. Kaken groeien vooral in de eerste zes maanden en daarna nog maar weinig.

De mediane sutuur in de bovenkaak en de symphysis in de onderkaak leveren de grootste bijdrage aan de
vroege transversale ontwikkeling van de kaken, maar de symphysis verbeent als na zes maanden (vóór eruptie
centrale melkincisieven). De breedteontwikkeling van de bovenkaak wordt afgestemd op die van de onderkaak.

De veranderingen die in verticale richting optreden staan in verband met de verlenging van de blijvende
gebitselementen, de resorptie van wortels van melkelementen en de hoogtetoename van het faciale skelet. De
relatie tussen de kronen van de blijvende incisieven en de wortels van melktanden verandert niet of slechts
weinig voordat de centrale blijvende incisieven gaan erupteren. De verticale oriëntatie van de vormende delen
van de blijvende fronttanden in de bovenkaak vertoont een vast patroon.

De ruimte beschikbaar voor gebitselementen in de onderkaak varieert en de plaats waar de formatie van de
blijvende hoektanden begint, en de plaats waar hun apices zich na doorbraak zullen bevinden, is hierbij

1

,essentieel. Rotatie van blijvende snijtanden voor doorbraak is niet altijd een teken van ruimtegebrek. Soms
worden ze in een geroteerde positie aangelegd en erupteren ook zo. Verschillen tussen links en rechts in
posities van snijtanden en hoektanden komen nogal eens voor, zowel in sagittale richting en rotatie, als in de
mate van overlapping en dit alles meer in de bovenkaak dan in de onderkaak.

In het algemeen geldt dat de aanwezigheid van veel en ruime diastemen in het melkgebit een gunstige
uitgangspositie is, maar dit gaat niet altijd op.

Als de erupterende melk- en blijvende molaren en premolaren na doorbraak occlusaal contact gaan maken,
worden ze met het kegel-trechtermechanisme tot een optimale interdigitatie geleid. Dit mechanisme treedt
voor het eerst op als de tegenoverliggende eerste melkmolaren elkaar gaan raken. De eruptierichting wordt
dan verder bijgestuurd door de trechtervorm van de centrale fossa van de ondermolaar waarin de grote
palatinale knobbel van de eerste melkmolaar boven gaat vallen. De aanpassing van de eruptierichting vindt
meer in de bovenkaak dan in de onderkaak plaats, vanwege morfologische verschillen. Op de leeftijd van
tweeënhalf jaar staan als regel de tweede melkmolaren in occlusie en is het melkgebit compleet. Tussen
tweeënhalf en vijf jaar verandert de positie van de gebitselementen en ook de occlusie weinig. Voor het
melkgebit geldt dat de onderelementen iets mesiaal occluderen van de corresponderende bovenelementen.
Daarnaast bevinden de vormende delen van de blijvende gebitselementen zich in de zijdelingse delen op
hetzelfde niveau, m.u.v. de hoektanden.

Hoofdstuk 3

Voorafgaand aan de wisseling van de snijtanden, meestal op zesjarige leeftijd, breken de eerste blijvende
molaren door: eerst onder, dan boven. Vaak is er na hun doorbraak extra ruimte. Diastemen distaal van
tweede melkmolaren kunnen nog een tijd blijven bestaan. De occlusie van de eerste blijvende molaren is
afhankelijk van hun situering in de kaken, van de relatie tussen onder- en bovenkaak, en van mesiodistale
afmetingen van de melkmolaren.

De vervanging van de frontelementen gebeurt in twee fasen. In de eerste wisselfase komen de incisieven aan
bod. In de tweede wisselfase, die volgt op de anderhalf jaar durende intertransitionele periode, worden de
melkhoektanden en -molaren vervangen. Tussen beide wisselfasen zijn kenmerkende verschillen, vooral
doordat de ruimtelijke verhoudingen in het front anders zijn dan in de zijdelingse delen.

Blijvende snijtanden erupteren, in tegenstelling tot melkincisieven, in de richting die overeenkomt met hun
aanlegpositie. Na doorbraak komt de eruptie onder invloed van omgevingsfactoren. Naast de lokale
ruimteverhoudingen in de tandboog zijn daarbij vooral de positie van de lippen, wangen en tong van belang, en
vooral de door hen uitgeoefende druk in rust. De wisseling van onder- en bovensnijtanden duurt bijna drie jaar.
De wortels van de snijtanden worden na doorbraak in de mondholte afgevormd. Tijdens de eruptie van de
snijtanden vinden in de onder- en bovenkaak processen plaats die tot verplaatsing van de melkhoektanden (en
laterale melkincisieven boven) leiden, en doordat deze veelal synchroon optreden, vindt er in beide kaken
gelijktijdig een vergroting van de intercuspidaatafstand plaats. Tussen het doorbreken van de centrale en
laterale blijvende snijtanden ligt in iedere kaak een periode van ongeveer twaalf maanden. Centraal boven
breekt gelijktijdig door met lateraal onder. Niet altijd breken overeenkomende blijvende snijtanden links en
rechts gelijktijdig of kort na elkaar door. Wanneer er veel ruimte is, verloopt de wisseling zonder verplaatsing
van melkelementen. Als er een groot tekort aan ruimte is, resorberen de naastgelegen melkelementen
voortijdig en vallen uit. In beide situaties verandert de intercuspidaatafstand niet bij de wisseling. In de
onderkaak kunnen niet alleen de kronen maar ook de wortels zich door het mediane vlak heen verplaatsen.
Een asymmetrische wisseling met eenzijdig prematuur verlies van een melkelement treedt dan ook vaker op in
de onder- dan in de bovenkaak.

De smalste blijvende snijtanden worden het meest naar occlusaal aangelegd. Met die rangschikking wordt de
beschikbare ruimte optimaal benut.

2

, Tot het doorbreken van de bovenhoektanden blijft het centraal diasteem in de bovenkaak bestaan en
behouden de vier snijtanden hun distale angulatie.

Aan de linguale zijde van iedere melkincisief- en hoektand bevindt zich een kleine opening in het alveolaire bot.
Dit is de orale zijde van het ‘gubernacular canal’, dat loopt naar de crypte van de opvolger. Vermoedelijk speelt
het een rol bij de richting van erupteren en de plaats van doorbreken door het bot.

Het verlies van melkelementen wordt veroorzaakt door resorptie van de wortels en van het omringende bot.
Beide processen beginnen reeds vroeg. Een gebitselement bouwt bij doorbraak zijn eigen processus alveolaris
op. Enige weken verlopen tussen het verlies van een melkelement en het doorbreken van zijn opvolger.
Asymmetrieën in doorbraaktijd komen meer in de bovenkaak dan in de onderkaak voor. Blijvende
gebitselementen beginnen te erupteren kort nadat de wortelvorming is begonnen en breken in de mondholte
door als de wortel voor driekwart is gevormd.

In beide kaken ontstaat voor de eerste blijvende molaren voldoende ruimte. Het zijn de grootste
gebitselementen en de belangrijkste steunpilaren voor de occlusie. M1s: ‘key to occlusion’. De uitgroei naar
dorsaal van de tanddragende delen van de kaken, die vooraf gaat aan de doorbraak van (melk)molaren, uit zich
in de mond in zogenaamde molaarvelden distaal van de achterste gebitselementen. De angulatie van de eerste
blijvende molaren verandert niet voor doorbraak van de tweede blijvende molaren.

Hoofdstuk 4

Tijdens de intertransitionele periode bestaan de tandbogen uit de blijvende snijtanden, de melkhoektanden,
eerste en tweede melkmolaren en de eerste blijvende molaren.

- Bovenkaak: snijtanden naar labiaal geïnclineerd, centraal diasteem + vaak meer diastemen in front, ruimte
tussen M1s en m2s
- Onderkaak: snijtanden minder naar labiaal geïnclineerd, weinig diastemen in front

Asymmetrieën in hoogteniveau van de incisale randen zijn ingelopen. De sagittale overbeet is maximaal. De
kronen van de blijvende hoektanden beperken de ruimte voor de wortels van de snijtanden. De linguale positie
van de kronen van de laterale ondersnijtanden verdwijnt. Rotaties, die in de onderkaak nogal eens voorkomen,
worden door druk van de tong en lippen geheel of ten dele gecorrigeerd, als daar tenminste ruimte voor is.

De mesiodistale asrichting van de snijtanden is afhankelijk van de positie van de kronen van de blijvende
hoektanden en van hun nabijheid aan de wortels van de laterale snijtanden. Pas na doorbraak van de blijvende
hoektanden zal er ruimte ter beschikking komen voor het naar distaal bewegen van de wortelpunten van de
laterale snijtanden, gevolgd door de centrale, waardoor hun angulatie kan veranderen. De aanvankelijke
convergentie is boven groter dan onder, evenals de verandering in angulatie na doorbraak van de blijvende
hoektanden.

Tijdens de intertransitionele periode gaat de wortelvorming van de doorgebroken en nog niet doorgebroken
blijvende elementen door. De ruimte daarvoor ontstaat door verticale groei van de kaken en hoogtetoename
van de processus alveolaris.

De positie van de blijvende snijtanden verbetert niet voor doorbraak, wat bij melkincisieven wel het geval is.
Dit is inherent aan het fenomeen dat de betreffende gebitselementen worden gevormd in een gebied dat in
omvang is afgestemd op de ruimte die later nodig is voor de veel smallere wortels. Na de wisseling is er, vooral
boven, daarom een onharmonisch aandoende opstelling van de blijvende snijtanden  ‘ugly duckling’, het is
tijdelijk en niet afwijkend.

Er bestaat een grote variatie in de relatie tussen een blijvende hoektandkroon en de wortel van zijn
voorganger. Ook de relatie tussen premolaren en hun voorgangers kan verschillen, vooral in MD-richting.

3

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper vdFemke. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €15,49. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 70055 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€15,49
  • (0)
  Kopen