1 Meike de Boer
SAMENVATTING ARCHEOLOGIE
Opbouw van de cursus
Hoofdstuk 1: De geschiedenis van de archeologie als wetenschap Hoofdstuk 3: Waar? Over het vinden van materiaal
Hoofdstuk 2: Wat? Over de materialen die worden bestudeerd Hoofdstuk 4: Wanneer? Over het dateren van materiaal
INTRODUCTIE
Archeologie is een fysieke activiteit (ontdekken, opgraven, bewaren), maar ook een
intellectuele studie (analyseren, interpreteren).
Materiële resten = door mensen achtergelaten tastbaarheden in of boven de grond. ARCHEOLOGIE
Er bestaan veel verschillende disciplines binnen de archeologie (zie bijlage 1). ONDERZOEKT CULTUREN
Doelstelling: wetenschappelijke beeldvorming van het verleden – hoe UIT HET VERLEDEN AAN DE
mensen zich in groepen bewogen, hoe ze gebruik maakten van hun omgeving, wat ze HAND VAN DE MATERIËLE
aten, maakten en geloofden, hoe ze met elkaar communiceerden en waarom RESTEN
samenlevingen veranderden (full range of past human experience).
Archeologie = antropologie?
Antropologie = studie van de mens
Cultuur = kennis, geloof, kunst, moraliteit, wetten, gewoontes; alle capaciteiten van mens en maatschappij.
Antropologische disciplines:
Biologische antropologie = studie van biologische en fysieke kenmerken van de mens
Culturele / sociale antropologie = studie van cultuur en maatschappij
o Etnografie = studie van individuele bestaande cultuur
o Etnologie = vergelijkt etnografisch bewijs van culturen om algemene
ARCHEOLOGIE IS DE
principes over cultuur op te stellen
VERLEDEN TIJD VAN
Overeenkomst: antropologie en archeologie onderzoeken de mens en haar culturen. ANTROPOLOGIE
Verschil: antropologie onderzoekt bestaande culturen, archeologie verdwenen culturen.
Archeologie = geschiedenis?
Historie = de studie van het verleden aan de hand van schriftelijke bronnen
Prehistorie = periode voor ontwikkeling schrift
Protohistorie = periode waarin schriftelijke bronnen wel bestonden, maar schaars waren; overgangsfase
Overeenkomst: geschiedenis en archeologie onderzoeken het verleden.
Verschil: geschiedenis onderzoekt geschriften van schriftelijke culturen, archeologie onderzoekt alle gevonden
resten van alle culturen.
Archeologie = natuurwetenschap?
Overeenkomst: een natuurwetenschapper en een archeoloog proberen een correct beeld te ontwikkelen met
14
behulp van natuurwetenschappelijke technieken (bv. C). Ze doen dit aan de hand van empirisch onderzoek.
Verschil: een natuurwetenschapper creëert een beeld van de natuurlijke wereld, een archeoloog van een
wereld uit het verleden.
1
,2 Meike de Boer
1: DE GESCHIEDENIS VAN DE ARCHEOLOGIE
Vragen Ideeën en theorieën over
Ideeën de geschiedenis zijn
Theorieën constant in ontwikkeling.
De onderzoeksmethodes
die gebruikt worden om
de ideeën te onderzoeken
ontwikkelen mee. Tot
voor kort werden bv.
alleen schriftelijke
bronnen gebruikt om het
verleden te bestuderen.
Onderzoeksmethoden Veldontdekkingen
De geschiedenis van de archeologie behelst zowel de geschiedenis van ideeën en manieren om naar het
verleden te kijken als de geschiedenis van het toepassen van de ideeën en het stellen van onderzoeksvragen.
Speculatieve Fase (tot 1850)
Mensen zijn altijd aan het speculeren geweest over het verleden: ze verzonnen mythes om het
ontstaan van hun cultuur te verklaren, en waren gefascineerd door eerdere maatschappijen.
e e
Tijdens de Renaissance (14 – 17 eeuw) uitte dit zich in rariteitenkabinetten (lukrake verzameling
van vondsten). Wetenschappers gingen zich in deze tijd interesseren in grote in het oog springende
e
monumenten, zoals hunebedden. In de 18 eeuw werden er voor het eerst opgravingen gedaan.
Jefferson’s opgravingen in 1784 markeren het begin van het einde van de Speculatieve Fase,
omdat hij een natuurwetenschappelijke aanpak hanteerde. De meest complete opgraving die ooit
werd uitgevoerd is Pompeï. In deze fase werden nog geen dateringsmethodes gebruikt en ging
men uit van de bijbelse verhalen en waren opgravingen ondergeschikt aan schriftelijke bronnen.
Begin van de moderne archeologie (1850-1900)
e
Tijdens de 19 eeuw werd de archeologie een aparte discipline. De etnografie kwam op en er werden vondsten
van oude beschavingen gedaan. James Hutton en Charles Lyel ontwikkelden in de geologie het principe van
uniformitarianisme (geologische processen zijn uniform door de tijd heen).
Drie theorieën vormen een kader waarin de moderne archeologie vorm kreeg:
De ouderdom van de mensheid – Jacques Boucher de Perthes ontdekte in 1841 dat de mensheid veel
ouder was dan de zondevloed, omdat hij stenen voorwerpen en uitgestorven diersoorten vond van
ver voor die tijd. Hij lette hierbij op de gelaagdheid van de bodem. Langzamerhand werd het een
onmiskenbaar gegeven dat de mensheid een prehistorie kende.
Evolutietheorie – Charles Darwin’s evolutietheorie van 1852, met als belangrijke concepten
natuurlijke selectie en survival of the fittest, ging een belangrijke plaats innemen in het wereldbeeld
van de mensen. De ontwikkeling van organismen door de tijd heen en de daarbij horende
veranderingen in eigenschappen werden erkend.
The Three Age System – door het in verschillende lagen vinden van stenen, bronzen en ijzeren
voorwerpen ontwikkelde Richard Colt Hoare in 1808 een chronologische ordening: er werden een
Stenen, Bronzen en IJzeren Tijdperk onderscheiden. Hierdoor konden vondsten op chronologie
geordend worden; dit was een relatief systeem.
2
, 3 Meike de Boer
Darwin’s theorie beïnvloedde de archeologie doordat het typologieën
van materiële vondsten mogelijk maakte. Ook werd de culturele DE MODERNE ARCHEOLOGIE
evolutietheorie ontwikkeld, waarbij gesteld werd dat cultuur op KENMERKT ZICH DOOR
eenzelfde manier van generatie op generatie werd doorgegeven als VOORZICHTIGE OPGRAVINGEN
erfelijke kenmerken. Lewis Morgan en Edward Tylor zagen een EN SYSTEMATISCHE
ontwikkeling van savagery (jagers, verzamelaars) via barbarism
(landbouw) naar beschaving (steden, schrift).
BESTUDERING VAN DE
GEVONDEN MATERIËLE RESTEN
Grote ontdekkingen uit deze tijd:
Rosetta steen in Egypte door Champollion in 1822: heeft later geholpen bij het ontcijferen van
hiërogliefen.
Cuneiform door Rawlinson in 1850: bewees dat Küyünjik de bijbelse stad Nineveh was.
Ruïnes van Nimrud door onder andere Layard (beroemd opgraver en schrijver)
Mayabeschaving door Stephens en Catherwood in 1840.
Troje door Schliemann: op basis van de Ilias (Homerus).
Minoïsche vondsten op Kreta door Evans.
Classificatie en consolidatie – cultuurhistorische archeologie (1900-1960)
Classificatory-historical period: het ontwikkelen en bestuderen van chronologieën stond centraal.
Nadruk op chronologie (laag per laag), ordening en classificatie, en de ontwikkeling van culturen.
Consolidatie = datgene dat er al is bevestigen.
Gordon Childe (1892-1957) was bezig met het
ordenen van gevonden resten. Hij stelde hierbij de
vragen hoe oud de voorwerpen waren en met welke
voorwerpen ze samen hoorden. Een verzameling van
voorwerpen die telkens samen werden aangetroffen
kon aan één cultuur/volk worden toegewezen. Hij
hield zich tevens bezig met de vraag waarom dingen
in het verleden gebeurd of veranderd waren.
Veranderingen in de materiële cultuur konden op
twee manieren verklaard worden: er was een nieuw
volk op de plaats gevestigd (migratie), of er was een
uitwisseling (dus contact, handel) van voorwerpen
geweest.
Graham Clarke (1907-1995) ontwikkelde een ecologische benadering en bestudeerde hoe culturen zich
aanpasten aan hun omgeving. Niet alleen was de omgeving waarin de culturen geleefd hadden belangrijk, ook
het voedsel dat werd gegeten werd onderzocht. Ook Julian Steward (1902-1972) hield zich bezig met de
culturele archeologie.
Na de tweede wereldoorlog ontwikkelden nieuwe technieken zich snel. Deze konden ook ingezet worden voor
archeologische doeleinden, zoals bijvoorbeeld computers en DNA-technieken. Daarnaast ontwikkelde Willard
Libby in 1949 de radiocarbon (C14) dating, waarmee gevonden resten gedateerd konden worden.
3