Geschiedenis
Tijd van jagers en boeren
Om te overleven moet de mens voorzien in zijn behoefte aan voedsel en moet hij
zich voortplanten. Mensen moeten produceren en zich reproduceren.
1.1 De eerste ‘welvaartmaatschappij’
De homo erectus wordt erkend als de rechtstreekse voorouder van de moderne
mens. Op dit moment is de laatste vondst de ardipithecus ramidus, een 4,4 miljoen
jaar oude fossiel. De homo erectus onderscheidt zich door een grote herseninhoud.
De oudste sporen die duiden op bewoning van Nederlands stammen uit het
mesolithicum (middensteentijd). De oudste menselijke bewoners waren waarschijnlijk
Neanderthalers. De homo erectus en de Neanderthaler voorzag in zijn onderhoud
door jagen en verzamelen. De natuurlijke ecosystemen werden hierdoor het minst
belast. Het volledig moderne menstype is een homo sapien sapien.
De prehistorische jager-verzamelaar stelde een voedzaam menu samen uit een
gering deel van het totale aanbod. Ook besteedden zij maar een klein deel van de
dag aan het zoeken naar voedsel. Verder hadden de meeste groepen maar weinig
bezittingen, anders moest je alles meesjouwen. Jachtwerktuigen werden gemaakt
van materiaal dat ter plekke voorhanden was. Ook leefden ze het grootste deel van
het jaar in groepen van tien tot vijftig mensen. Voedsel werd daarin niet gezien als
eigendom, maar was van iedereen. Voorraden werden ook niet aangelegd, omdat
het slechts de bewegingsvrijheid zou beperken en er was altijd wel voedsel te
vinden.
Jager-verzamelaars moesten hun omgeving goed kennen. De seizoenen bepalen
wanneer er naar een nieuwe locatie wordt getrokken.
1.2 Jagers en verzamelaars in onze streken
Zo’n 12.000 jaar geleden was West-Europa een toendragebied. De bewoners, de
Rendierjagers, jaagden op rendieren, bizons en mammoeten. Vuursteen,
rendiergewei, been en ivoor gebruikten ze voor wapens. Hout, kruiden, grassen,
vuursteen, kleiner wild en vissen raakten na verloop van tijd op. De groep trok dan de
rendieren achterna. De spullen die moesten worden vervoerd waren erg zwaar, dit
ging per slede.
De belangrijkste gereedschappen waren pijpunten, speerpunten, beitels, bijlen,
krabbers en boortjes van vuursteen. Leer werd voornamelijk gebruikt voor kleding,
schoeisel en tenten.
Tussen 18.000 en 10.000 jaar geleden was de overgang naar de warme tijd, het
holoceen. Ongeveer 10.000 jaar geleden ging de nomadische samenleving over in
de agrarische samenleving.
1.3 Een ritssluiting in het landschap
Tot het midden van de vorige eeuw gingen archeologen ervan uit dat het westen van
ons land pas laat bewoond werd. In decennia die na 1944 volgden werden vondsten
gedaan die naar vroege bewoning wezen.
1.4 De eerste landbouwers in ons land.
,De eerste boeren verschenen zo’n 7000 jaar geleden in Zuid-Limburg. Hier begon de
overgang naar de agrarische samenleving. Aangezien deze boeren voor grote
verandering zorgden, wordt dit de Neolithische revolutie genoemd.
Door het vochtige klimaat konden huizen niet alleen van leem worden gebouwd.
Hout was het belangrijkste bouwmateriaal. Een huishouden bestond wellicht uit
grootouders, ouders en kinderen. Er werden bessen gezocht, er werd verbouwd en
er werd vee gegeten. Ook maakte het boerenvolk aardewerk, versierd met ingekraste
patronen. Daarom heet dit volk ook wel het volk van de bandkeramiek, de
Bandkeramiekers.
Vanaf 30.000 jaar geleden vinden we in Europa grotschilderingen, rotstekeningen en
gedecoreerde voorwerpen.
Hunebedden (gebouwd door het Trechterbekervolk) werden gebruikt als grafkelder.
Het zijn stenen graven bedekt door een heuvel. Alle hunebedden hebben hun ingang
op het zuiden en zijn gebouwd in de richting oost-west.
1.5 De eerste steden
In de tijd van het bouwen van de hunebedden ontstonden ook de eerste steden. De
steden lagen in gebieden waar jaarlijks grote delen van de laagvlakten
overstroomden en een nieuwe bodemlaag zich afzette. Door de vruchtbaarheid van
de grond kon de bevolking handel drijven. De eerste steden worden gedateerd na de
Neolithische revolutie, zo’n 10.000 jaar geleden.
Ongeveer 4000 jaar geleden ontstonden de eerste stedelijke nederzettingen op het
huidige Griekenland. Ze slaagden erin wijn- en olijfbouw toe te voegen en
vistechnieken werden verbeterd. De ligging voor de scheepvaart was ideaal. Ze
bouwden tevens een geduchte militaire vloot.
1.6 Bronstijd
Tot zo’n 4000 jaar geleden werden alle voorwerpen gemaakt van steen, hout of
been. Tot er werd ontdekt dat je van koper en tin een nieuw metaal kon maken,
brons. De bewoners moesten hier zuinig mee omgaan, want koper of tin was daar
niet in de grond te vinden. De kennis voor brons kwam uit het Midden-Oosten. Daar
werden al rond 3000 voor Christus bronzen voorwerpen gemaakt.
1.7 IJzertijd
Rond 700 voor Christus werd de nieuwe metaalsoort ijzer geïntroduceerd. IJzererts
kwamen wél in de eigen grond voor.
IJzer had veel invloed op de landbouw, apparaten werden verbeterd en er moesten
veel bossen voor worden gekapt, want om ijzer te maken was veel hout nodig.
De Keltische stammen uit Gallië trokken rond deze tijd ons land binnen. Zij
verbrandden hun doden en deden de as en de beenderen in urnen. In het noorden
trokken rond 600 voor Christus Germaanse Friezen naar het Groningse en Friese
kustgebied. Zij bouwden hun boerderijen, stallen en voorraadschuren op kunstmatige
heuvels, terpen of wierden. Zo waren ze beschermd tegen de zee.
De runderen werden gebruikt als melkvee, slachtvee en trekdier. Op de akkers werd
enige akkerbouw beoefend en schapen zorgden voor wol.
Zout werd in deze tijd een steeds belangrijker handelsproduct.
De prehistorie in het huidige Nederland eindigt in 50 voor Christus.
, Tijdsbalk
4.400.000 jaar geleden: oudste fossielen mensachtigen
2 – 1.500.000 jaar geleden: homo erectus
35.000 jaar geleden: homo sapiens sapiens
35.000 jaar geleden: eerste kunstuitingen
12.000 jaar geleden: einde laatste ijstijd
12.000 jaar geleden: Rendierjagers
10.000 jaar geleden: boeren in het Nabije Oosten
7500 jaar geleden: Trijntje
5300 voor Christus: Hunebedbouwers
3000 voor Christus: wiel uitgevonden
2100 voor Christus: einde steentijd
2100 voor Christus: bronstijd
700 voor Christus – 50 voor Christus: IJzertijd
Tijd van Grieken en Romeinen
De cultuur van de Grieken en Romeinen noemen wij samen de Klassieke Oudheid.
2.1 De Griekse stadstaten
De eerste landbouwgemeenschappen waren rond 600 voor Christus uitgegroeid tot
stadstaten (poleis). Het gezag berustte bij een adellijke elite. In de stedelijke kern
woonden zowel de grootgrondbezitters als kleine boeren en handwerkslieden. De
twee bekendste stadstaten waren Sparta en Athene.
Sparta ligt in het zuidoosten van de Peloponnesus, de Spartanen waren daar de
baas. Een deel van de overwonnen soldaten werd behandeld als horigen en moest
een deel van de opbrengsten van het land afstaan. De Spartanen stelden hun hele
leven in dienst van de polis, jongens werden vanaf hun zevende jaar door de polis
opgevoed en tot soldaat getraind. Sparta werd bestuurd door een raad van oude
adellijke mannen en twee koningen. De werkelijke macht lag bij de raad, maar de
Spartanen hielden vast aan een systeem met twee koningen die de legers
aanvoerden.
Athene was ook een monarchie geweest die plaats moest maken voor een adellijke
raad. Rond 600 voor Christus bedacht de wetgever Solon een nieuw politiek
systeem. Hij deelde de Atheners op in vier vermogensklassen. Het belangrijkste
ambt bleef weggelegd voor leden van de rijkste groep. De overige politieke functies
werden verdeeld over deze op bezit gebaseerde groepen. Solon bepaalde dat de
volksvergadering (demos) kon optreden als hof van beroep bij vonnissen van de
adellijke bestuurders.
Er waren ook onderdelen die voor alle bewoners van Griekenland hetzelfde waren,
namelijk de taal (mensen die de taal niet goed konden, werden barbaren genoemd),
de Spelen, de overige wedstrijden, de literatuur, de verstedelijking (er zijn twee stijlen
te onderscheiden, namelijk de Dorische en de Ionische) en de goden.
2.2 De Grieken en hun goden