Stedenbouwkundig ontwerpen dictaat
Weefsel: Herkenbaar patroon volgens welke gebouwen en ruimte zijn
geordend.
(weefsels worden beschouwd als een stelsel van regels en
wetmatigheden)
Herhaling en een vaste relatie tussen de elementen zijn het
criterium.
Stedelijk weefsel heeft betrekking op het niveau van de
woonwijk of de buurt.
SAR methodiek: Gericht op het ontwikkelen van vergelijkbare planvarianten,
vergelijking van alternatieve uitgangspunten, communicatie
tussen verschillende partijen, formuleren van normen,
fasering van beslissingen, kwantitatieve berekeningen,
observatie stedelijke omgeving. Met behulp hiervan wordt het
ontwerp systematisch opgebouwd uit percelen, gebouwen,
straten en pleinen. Ze zeggen dat het onmogelijk is om de
vorm van de functie af te leiden.
Zones en marges: Zones representeren de morfologisch-functionele
regels, de marges de mogelijke variatie daarin.
Ontwerpmethode: een bewust uitgedachte manier om vanuit een
gegeven probleemstelling via een ontwerpproces te komen
tot een eindproduct. Ze richten zich op de volgende dingen:
hulpmiddel of houvast voor ontwerpers
richtlijn voor het ontwerp
hulpmiddel om complexe processen te splitsen in
beheersbare delen
hulpmiddel in communicatie
verhoging van de efficiëntie van het ontwerpproces
Christopher Alexander zei: “A city is not a tree.” De stedelijke omgeving wordt
gekenmerkt door meervoudige relaties en dat ook de niet-
zichtbare en meetbare wereld van indrukken, beelden,
gevoelens en de dagelijkse omgang met de ruimte een
belangrijke rol spleen.
Context: alle materiële en immateriële factoren van de
situatie.
Vorm: een te ontwerpen gebouw, plek of stedelijke ruimte.
Samenhang:
1. Vorm directe reactie op context (hut wordt ter plekke
gebouw zonder plan).
2. Ontwerper vormt zich een beeld van de context en ontwerp
, een beeld van de vorm.
3. Deelconcepten worden nog tussen 1 en 2 gevoegd.
‘Pattern language’ De architectuur en stedenbouw beschouwen als een
taal die gebruik maakt van een aantal modellen – door
Alexander patronen genoemd – die de woorden zijn die het
mogelijk maken om over gebouwen en stedelijke omgeving te
praten.
De patronen zijn geordend naar schaalniveau – van regio tot
bouwkundige details – en onderwerp. Elk patroon is
verbonden met een aantal andere patronen en wordt geacht
een detaillering te zijn van een patroon op een hoger
schaalniveau en tegelijkertijd een kader voor patronen op een
lager schaalniveau.
New theory of urban design: Deze theorie gaat uit van een stelsel van
regels. Dit gaat terug naar de traditie van klassieke
architectuurtheoretici, maar Alexander richt zich wel op het
proces van het tot stand komen van de omgeving, i.p.v. alleen
de verschijningsvorm van gebouwen en stedelijke ruimten.
Uitgangspunt is dat de stad functioneert als een autonoom
‘geheel’. De stad is als het ware een levend organisme dat
zich in de loop van de tijd ontwikkelt.
Durand wil werken met typologie. Het gaat niet om historiseren maar om de
snelle productie van ontwerpen, om rationalisering en
standaardisatie volgens beproefde esthetische ideeën. De
typologie is daarnaast ook nog ideologisch geladen met de
idealen van de verlichting.
Het ging hem uitsluitend om de functionaliteit en rationaliteit
van het ontwerpproces en van het ontwerp zelf.
Bokhoven zorgt dat de technocratische en situatieloze inslag die de
stedenbouwkundige planvorming tot dan toe kenmerkte werd
opgevolgd door een benadering waarin ook plaats werd
ingeruimd voor de kwalitatieve aspecten van de ruimtelijk en
sociale context. Hij onderscheidt 4 fasen:
planvoorbereiding(inzicht en kennis verkrijgen over het
gebied), planconcipiëring(ontwikkelen van conceptuele
criteria voor het ontwerp), planinrichting(plan uitwerken in
een functie- en beelplan),
plandetaillering(hoofdlijnen ontwerp uitwerken).
Metaforische benadering kijkt verder dan ‘naakte feiten’ en de fysieke locatie.
Ze onthoudt zich ook van een directe beoordeling daarvan.
Daarom wordt ook geprobeerd grip te krijgen op de genius
loci.
Overdracht van betekenis berustend op gelijkenis of
overeenkomsten.
, Tom Turner vertegenwoordigt de visie dat de omgeving in
onze moderne verstedelijkte samenleving als één landschap
moet worden opgevat waarbinnen zowel bebouwing als open
ruimte hun plaats vinden.
De omgeving wordt gelaagd gezien.
Pluralisme: systeem dat het naast elkaar bestaan van
verschillende principes en overtuigingen erkent.
Technische methode: In technische processen zijn de opdrachtgever situatie
en doelstellingen meestal duidelijk en in stedenbouwkundige
processen niet.
Ethiek: Hetzelfde als ‘moraal’ namelijk wat is goed of slecht? De
moderne stedenbouw dankt haar ontwikkeling deels aan
ethische overwegingen.
Kwaliteit: gebruikskwaliteit, belevingskwaliteit, specifieke kwaliteiten
van onderdelen van het ontwerp, technische kwaliteit,
kwaliteit van de wijze waarop het ontwerp tot stand komt,
normen, kwaliteiten van de ontwerpers.
Figuur/Gestalt: sterke neiging om dingen te personifiëren. Het zien van
‘gezichten’ op het behang. Manier om elementen te
groeperen tot herkenbare en of een betekenisvolle figuur.
Vorm + herkenbaarheid + betekenis + symboolwaarde.
metaforen: humanoïde metaforen, organische en
anorganische metaforen.
diagrammen: vaak geometrische figuren
groeperingen:
Objectieve ruimte: fysieke ruimte, heeft dimensies en proporties, locaties
en bevat objecten. De ruimte is meetbaar, categoriseerbaar
en beschrijfbaar. Ruikbare, tastbare en hoorbare.
Subjectieve ruimte: omgeving of context, specifieke combinatie van
voorwaarden voor het functioneren van mensen. Alle fysieke
factoren die nodig zijn om in leven te blijven zoals voedsel en
beschutting, oriëntatie, symboolwaarde, interpretatie van de
ruimte.
Omgeving is dus een veel ruimer begrip dan ruimte. Tot de context van een
plangebied behoort niet alleen de fysieke ruimte maar ook de
ideeën en waarden van hen die in de omgeving wonen of
betrokken zijn of belang hebben bij het ontwerp.
Waarnemen: absorberen van prikkels, we zien wat we verwachten.
Morfologie: de vorm van de nederzetting (stadsvorm). De vorm inclusief
de betekenis van die vorm, het gebruik ervan, de
transformaties van de vorm en de relatie van de vorm tot