Beeldtaal
Hoofdstuk 1
Beeld: Alle communicatieve middelen die niet primair tekst zijn en door middel van 2-
dimensionaal medium naar ons toe komen.
Om communicatie via beelden goed over te laten komen, wordt deze vormgegeven > totaal
van beeld en tekst
Vormen: lijnen en vierkanten
Beeldelementen: samengestelde vormen
Beeld: het totaal > een voorstelling
Visuele communicatie (Horn 1999): de integratie van beelden, woorden en vormen > tot 1
communicatie-eenheid.
Informatie overload: teveel middelen gelijktijdig ingezet (bv: voice-over, pictogrammen,
beelden en woorden)
3 theoretische scholen
Gestalttheorie: verklaart perceptie van visuele communicatie (intepreteren)
Semiotiek: verklaart dat je de betekenis begrijpt (begrijpen)
Visuele rhetorica: verklaart hoe visuele communicatie je overtuigd (overtuigd worden)
GSR-analyse: analysemodel op basis van deze 3 theorieën. Je beweegt heen en weer tussen
de theorie en vult zo het een en ander aan > iteratief proces
Geonen: 3 dimensionale vormen (bv: kubus, balk en bol)
Psycholoog claimt dat men 36 geonen zien en dat we zo objecten waarnemen
Hoofdstuk 2
Visuele geletterdheid: refereert niet alleen naar wat de maker moet kunnen, maar ook naar
wat de gebruiker moet weten en kunnen. (Beeld kunnen begrijpen, communiceren,
decoderen en evalueren)
Een beeldgeletterde kan:
o Onderwerp van beeld noemen
o Betekenis van beeld begrijpen
o Grammatica, sijl en compositie analyseren van een beeld
o Techniek analyseren
o Etnische kwaliteit evalueren
o Beeldconventies herkennen
, o Stereotypen herkennen
Gestalt: totaalbeeld
Geheel: meer dan samengestelde delen
Vragen die bij gestalt horen:
o Wat zien we? Welke vorm? Wat voor een structuur?
o Hoe zien en onderscheiden we dingen?
o Hoezo kunnen we andere dingen niet goed onderscheiden?
o Wat zijn de onderdelen van het beeld?
o Wat hoort en volgt op elkaar?
Semiotiek: kijken naar beeld
In termen van het interpreteren van beelden die we zien:
Vragen die bij semiotiek horen:
o Wat betekent wat we zien?
o Welke symbolen herkennen we?
o Hoe komt het dat we dat weten?
Visuele retorica: overtuigingskracht van communicatiemiddel
Vragen die bij visuele retorica horen:
o Waarvan wil dit beeld ons overtuigen?
o Waardoor krijgen we een bepaalde emotie?
o Hoezo werkt het beeld zo sterk?
Hoofdstuk 3
Non-verbale communicatie: wisselen van boodschappen via niet-talige tekens
Volgens Brigitte Hertz is beeld te gebruiken om:
o Plaatsen, organismen en objecten te laten zien die ons niet opvallen vanwege de
afstand of grootte
o Grote hoeveelheid data overzichtelijk te maken
o Moeilijke begrippen verduidelijken
o Complexe relaties inzichtelijk maken
De kracht van beeldtaal: om dingen te verduidelijken (een plaatje kan meer dan 1000
woorden zeggen)
Beeld vertelt een universele boodschap, het vertelt, bewijst, overtuigt, prikkelt,
emotioneert, vermaakt en maakt vergelijkingen mogelijk (heeft retorische functie)
Semiotiek bestuurt de betekenis van tekens en het proces van betekenisgeving > afwijkend
van de norm > opvallend
Beeldmanipulatie: nabootsen, selectief afbeelden en een verkeerde label
Bewijskracht van beeld is betrekkelijk
, Beeld:
Afmetingen: langer, dikker, kort en dun
Hoeveelheid: veel, meer, weinig en minder
Plaats: dichtbij, veraf, alleen, samen, centraal, achter, boven, onder
In de tijd: tegelijkertijd, situatie ervoor of erna
Objectieve eigenschappen: zwart, wit, gekleurd, fel, gedekt, ruw, glad, dof, glanzend,
donker, licht, scherp, vaag, binnen en buitenkant.
Subjectieve eigenschappen: mooi, lelijk, vrolijk, somber, uitbundig en saai.
Prikkelende afbeeldingen (ongewoon, nieuw en onbegrijpelijk): helpt men bij de les te
blijven en wekken bepaalde emoties op.
Hoofdstuk 4
Gestalttheorie: helpt ons de wereld te ordenen
Waarnemingen zijn subjectief vanwege opgebouwde ‘filters’ > hersenen opgebouwd uit
eerdere waarnemingen.
Perceptie: wat we denken waar te nemen door de filters
Gestaltwetten (Edwawrd G. Boring) > brengen orde en begrip
De gestaltwetten vullen elkaar aan en versterken elkaar
1. Eenvoud: less is more > “niet alles weghalen, alleen de juiste elementen
overhouden” van John Maeda
2. Voor- en achtergrond: sommige dingen
3. Nabijheid: door dit goed toe te passen, voorkom je misverstanden en sluit je
elementen uit die bij elkaar horen, door ze samen te plaatsen
4. Overeenkomst: overeenkomst in kleur, materiaal, patroon en textuur, maakt visuele
producten gebruiksvriendelijker
5. Symmetrie: mensen houden van symmetrie, maar asymmetrie valt op
6. Gelijke achtergrond: zelfde kleur als achtergrond, daardoor zie je dat als groep
7. Gelijke bestemming: pijlen in dezelfde kant, zoals bij een verkeersbord. Geen gelijke
bestemming wekt verwarring op
8. Ingeslotenheid: streepjes bij weersberichten bv tussen de dagen in, zodat alles
duidelijker wordt
9. Ingevulde hiaat: onze hersenen vullen het oningevulde beeld in > subjectieve
waarneming
10. Continuïteit: items die horizontaal/verticaal staan horen bij elkaar in een logische
rangvolgorde > van links naar rechts
11. Ervaring: ontwerpers gebruiken abstracte symbolen om naar functies te verwijzen >
minimaliseren geheugengebruik