Leerdoelen Voedingsgedrag
College 1 “Sociaal wetenschappelijke aspecten van voedingsgedrag:
overzicht van verschillende theorieën en perspectieven”
Betekenissen van voedsel
- Instandhouding van het lichaam
- Emotie
- Maatschappelijke verschijnselen en politiek
- Sociale betekenis
- Communicatie
- Onderscheiding
Modellen van factoren die voedingsgedrag beïnvloeden
- Pilgrim: fysiologisch, sensorisch, sociaal-psychologisch voedingsgedrag
- Krondl: persoon, voedsel, omgeving voedingsgedrag
- Shepherd: persoon, voedsel, omgeving beïnvloeden elkaar voedingsgedrag
Functionalisme: voedsel vanuit een economisch oogpunt: het is functioneel
Structuralisme: voedsel heeft een sterk symbolische waarde: je bent wat je eet:
onderscheiding
Obesitas hangt samen met een lage sociale klasse, omdat zij kiezen voor lekker,
de smaak niet meer vormen tijdens de opvoeding en opvoeden net als hun eigen
ouders.
Categorieën van de taxonomie van acceptatie en verwerping van Rozin:
- Smaak
- Potentiële gevolgen van inneming
- Gepastheid in de situatie
- Walging (“Law of sympathetic magic”: je bent wat je eet)
Hersenfuncties (Piet Vroon):
- Hersenstam klassieke conditionering
- Limbische systeem instrumentele conditionering
- Hersenschors cognitie
Gepastheid (Howard Schutz): voedingsmiddelen krijgen een rol afhankelijk van de
situatie waarin ze worden geconsumeerd en de emotie die ze oproepen.
Wet van Engel: het deel van het inkomen dat aan voedsel wordt besteed, neemt af
met de groei van het inkomen.
Stijging BNP minder koolhydraten, meer suiker en vet, meer dierlijk eiwit en vet t.o.v.
plantaardig.
College 2 “Sociaal-culturele context van voedselkeuze”
Invloeden op inneming en voedselkeuze:
Indirecte sociaal-culturele invloeden, bijv. beschikbaarheid en prijs
Indirecte persoonlijk invloeden op voedselinname, bijv. lichaamsbeeld en
idealen, normen over maaltijdgrootte,
Indirecte persoonlijk invloeden op voedselkeuze, bijv. rol van voeding in het
leven, likes/dislikes en voedselvoorkeuren (likes/dislikes + cognitie), cuisine
(voedingsmiddelen, smaakmakers en de manier van bereiden) en gepastheid.
Onbewuste directe sociale invloeden: sociale facilitatie van inneming (eten met
andere leidt tot een hogere voedselinname door een langere duur van de maaltijd en
een afleiding van de verzadiging), zelfrepresentatie (je bent wat je eet: weinig eten is
vrouwelijk), sensorisch cues (bijv. vorm van glas beïnvloed drankconsumptie).
Bewuste directe sociale invloeden: leren van anderen, cognitie en sociale druk.
Sociaal-culturele invloeden: het aanleren van normen, opvattingen en attitudes.
Familie paradox: lage ouder-kind correlatie, ook bij moeder en ouder van dezelfde
sekse.
Sociale mechanismen voor aanleren van voedselvoorkeuren: evaluatieve
,conditionering (het paren van bijv. een vieze gezichtsuitdrukking aan een smerig
voedingsmiddel), identificatie, consistentie, betekenis van voorkeuren (moreel).
, College 3 “Aanleren van voedselvoorkeuren”
Nature vs. Nurture: de meeste voedselvoorkeuren zijn aangeleerd, ze ontstaan
vroeg en zijn erg stabiel.
Aangeboren voorkeur voor zoet en aversie tegen bitter en zuur. Voorkeur voor
zout ontstaat pas 6 maanden na de geboorte.
Jongere kinderen hebben een hogere voorkeur voor hoge concentraties suiker. Deze
voorkeur neemt af met het toenemen van de leeftijd.
Clara Davis: baby’s ontwikkelen snel voorkeuren en hebben een normale
“natuurlijke” eetlust.
Drie principes van aanleren van voedselvoorkeuren:
- Blootstelling (begint in de baarmoeder en via moedermelk)
- Energie-smaak (instrumentele) conditionering (post-ingestieve consequenties: veel
energie geeft een verzadigd gevoel en dat geeft energierijke voedingsmiddelen hun
voorkeur) en smaak-smaak (Pavloviaans) conditionering en evaluatieve
conditionering
- Sociale beloning en straf (belonen voor goed gedrag voorkeur omhoog /
positieve aandacht voorkeur omhoog / voedingsmiddel als instrument voor andere
beloning gebruiken voorkeur omlaag / modeling voorkeur omhoog).
Variatie bij het spenen, dus blootstelling aan verscheidenheid, vermindert
neofobia.
College 4 “Regulatie eetlust: verzadigende werking en overgewicht”
Er zijn sensorische en metabole aspecten betrokken bij voedselkeuze en
voedselinname.
Deze aspecten worden in de hersenen geïntegreerd en leiden zo tot een bepaald
voedingspatroon.
Satiation (=verzadiging): het proces dat bepaalt wanneer we stoppen met eten;
tijdens de maaltijd onder invloed van sensorische, cognitieve en post-ingestieve
factoren.
Satiety (= verzadigdheid): het proces dat de interne motivatie om te eten
onderdrukt; tussen de maaltijden onder invloed van post-absorbatieve factoren.
Van hoog naar laag in verzadigende werking: eiwitten, koolhydraten, vetten,
alcohol.
Groot gewicht/volume, hoge energiedichtheid en een hoog vezelgehalte leiden
tot verzadiging.
Er wordt door het lichaam niet goed gecompenseerd voor energie in vloeibare
vorm, omdat deze minder verzadigend is.
Setpoint theorie (Cabanac): het lichaam streeft naar een bepaald gewicht en liking
is afhankelijk van de fysiologische benodigdheid ten opzichte van dit gewicht.
Sensorisch specifieke verzadiging: weinig variatie leidt tot verveling en
verzadiging op korte en lange termijn (1 keer per week is genoeg om verveling te
veroorzaken).
Kleine slokjes verzadigen meer dan grote slokken, omdat de tong langer wordt
blootgesteld.
College 5 “De ontwikkeling van het Nederlandse voedingspatroon”
Een eetcultuur is een voor een bevolkingsgroep specifieke combinatie van normen,
waarden en verwachtingen rond voedsel en voeding (niet materieel) én bijbehorend
gebruik van kooktoestellen, keukengerei, bestek, borden, etc. (materieel).
Het voedingspatroon (wat en hoe vaak je eet) is een onderdeel van een eetcultuur.
Kenmerken van de Nederlandse eetcultuur: gemak en gezond / kwaliteit /
genot / geen directe band tussen voeding en regio / niet meer altijd aardappels-
groente-vlees / tussendoortjes / en-en cultuur / 2 broodmaaltijden en 1 warme
maaltijd per dag / warme maaltijd bevat koolhydraatbron, groente en eiwitbron.