BECO
VWO
Alle aantekeningen van deel 1
,September 2020
Domein A: Basisvaardigheden
H1: Bedrijfseconomie
§1: Bedrijfseconomie en maatschappij
Bij bedrijfseconomie gaat het over het gedrag van individuele ondernemingen.
Dit gedrag kent veel overeenkomsten met het gedrag van verenigingen en stichtingen.
Daarnaast kom je ook bij je eigen gedrag in aanraking met vragen die ondernemingen zich ook stellen,
bijvoorbeeld:
- hoe houd ik ontvangsten en uitgaven in evenwicht?
- moet ik een auto kopen of leasen?
- ga ik daarvoor sparen of ga ik lenen?
Je gebruikt dus zelf ook voortdurend bedrijfseconomische technieken!
§2: Personen, ondernemers en organisaties.
Er zijn 2 soorten organisaties:
1)Commerciële organisaties/profitorganisaties:
Organisaties die als doel hebben: het streven naar winst
Vb: ondernemingen/bedrijven
2)Niet-commerciële organisaties/non-profitorganisaties (NCO’s):
Organisaties die niet naar winst streven, maar naar een ander doel
Het doel is afhankelijk van de soort niet-commerciële organisatie
Vb school: goed onderwijs en/of veel geslaagden
Bij NCO’s kan je denken aan de meeste verenigingen en stichtingen.
Een organisatie is een samenwerkingsverband van mensen die bepaalde doelen willen bereiken.
Rechtsvorm:
Onder de rechtsvorm van een organisatie verstaan we de juridische vorm van een organisatie. In de wet
kan je dan dus o.a. terugvinden wie de leiding heeft in de organisatie en wie verantwoordelijk is voor de
schulden van de organisatie.
Voor commerciële organisaties zijn o.a. de volgende rechtsvormen mogelijk:
-eenmanszaak: één eigenaar, hoofdelijke aansprakelijkheid
-vennootschap onder firma (VOF): twee of meer eigenaren die samenwerken onder een
gemeenschappelijke naam, iedere eigenaar is hoofdelijk aansprakelijk
-besloten vennootschap (BV): bezit rechtspersoonlijkheid en is dus een rechtspersoon
-naamloze vennootschap (NV): bezit ook rechtspersoonlijkheid en is dus ook een rechtspersoon.
2
,Voor niet-commerciële organisaties/NCO’s zijn o.a. de volgende rechtsvormen mogelijk:
-vereniging, heeft leden en een bestuur, contributies als inkomstenbron
-stichting, heeft geen leden en dus geen contributies als inkomstenbron, maar heeft wel een bestuur
Hoofdelijke aansprakelijkheid:
de eigenaar is aansprakelijk voor alle verplichtingen/schulden van de organisatie, ook met het privé-
vermogen.
Rechtspersoonlijkheid:
Bij organisaties met rechtspersoonlijkheid is alleen de organisatie aanspraken voor alle
verplichtingen/schulden van de organisatie. Ondernemingsvermogen en privé-vermogen zijn hier dus
gescheiden. Dit soort organisaties noemen we rechtspersonen. De organisaties hebben dus zelfstandig
rechten en plichten. De eigenaren zijn alleen aansprakelijk voor het bedrag dat ze in de organisatie hebben
ingebracht.
Management
Het totale takenpakket van de managers (leidinggevenden) noemen we management.
Taken:
-het bepalen van de doelstellingen
-het plannen (gedetailleerde uitwerking van doelstellingen)
-het organiseren
-het geven van leiding
-het controleren (maakt bijsturing mogelijk)
Soorten doelstellingen:
- strategische doelstellingen-> lange-termijn doelen
- tactische doelstellingen-> invulling en uitwerking van strategische doelen, looptijd 2 tot 5 jaar
(middellange-termijn)
- operationele doelstellingen-> invulling en uitwerking van tactische doelen, korte-termijn
Doelstellingen moeten duidelijk (concreet), acceptabel (redelijk), haalbaar (realistisch) en niet-strijdig
(consistent) zijn.
§3: Communicatie, onderzoek en informatie
Communiceren is het uitwisselen van gegevens tussen een zender en een ontvanger.
Omdat de overdracht van gegevens en informatie een doorlopend proces is, spreken we van
informatiestromen. Een informatiesysteem is gericht op het verzamelen, verwerken en verstrekken van
gegevens om te kunnen voorzien in de informatiebehoeften.
Gegevens worden pas informatie als de gegevens de kennis van de ontvanger vergroten.
Welke eisen worden er gesteld aan informatie?
- Moet betrouwbaar zijn (juist en volledig)
- Moet relevant zijn (nuttig)
- Moet tijdig zijn (op het juiste moment)
Welke soorten informatie zijn er?
3
, - Beslissingsinformatie
- Verantwoordingsinformatie
- Feedbackinformatie (teruggekoppelde informatie)
H2: Basisrekenvaardigheden
§1: Procenten en promillages
Als je een percentage van een getal/bedrag moet berekenen kan je gebruik maken van
de 1%-truc: Bereken eerst 1% van het getal/bedrag, dan kan je daarna ieder % berekenen.
Voorbeeld:
Bereken 5,5% van 600
Oplossing: eerst 1% berekenen: 600/100 = 6, daarna 5,5 x 6 = 33
Als je een promillage van een getal/bedrag moet berekenen kan je op dezelfde manier gebruik maken van
de 1‰-truc: Bereken eerst 1‰ van het getal, dan kan je daarna ieder ‰ berekenen. Voorbeeld:
Bereken 3‰ van € 150.000,-
Oplossing: eerst 1‰ berekenen: € 150.000/1.000 = € 150,-, daarna 3 x € 150 = € 450,-
Het verband tussen inkoopprijs en verkoopprijs:
Inkoopprijs
Brutowinst +
Verkoopprijs
Let op:
- als de brutowinst een % is van de inkoopprijs dan stel je de inkoopprijs gelijk aan 100%
Voorbeeld: stel dat de inkoopprijs € 10 is en de brutowinst 40% is van de inkoopprijs, dan krijg
je:
inkoopprijs 10 100%
brutowinst 4 40% van 10 +
verkoopprijs 14 140%
- als de brutowinst een percentage van de verkoopprijs is dan stel je de verkoopprijs gelijk aan
100% Voorbeeld: stel de verkoopprijs is € 20 en de brutowinst is 25% van de verkoopprijs, dan
krijg je:
inkoopprijs 15 75% van 20
brutowinst 5 25% van 20 +
verkoopprijs 20 100%
Berekening van de nettowinst:
- in een regel: Nettowinst = Brutowinst – bedrijfskosten
- in schemavorm:
Omzet (afzet x verkoopprijs)
4