H7 Inleiding strafprocesrecht
Bladzijde: 145-173
Meervoudige kamer: bestaande uit vijf mensen in toga, ze zitten als volgt: links zit je Officier van Justitie, rechts de griffier
van de rechtbank en daartussen de drie rechters die ''de rechtbank'' vormen. De middelste van hen, de voorzitter van de
rechtbank, neemt het woord.
Zaken die ingewikkelder blijken dan de officier van Justitie vermoedt worden verwezen naar meervoudige kamers (art. 369
lid 2 Sv)
Behandeling in meervoudige kamer: art. 268
PROCESDEELNEMERS:
Verdachte: (art. 27 Sv) er wordt in het strafproces gesproken van een verdenking en een verdachte: op grond van
feiten en omstandigheden die worden geconstateerd in een bepaald strafrechtelijk onderzoek, kan het redelijke
vermoeden ontstaan dat er een strafbaar feit heeft plaatsgevonden (verdenking) en dat een bepaald persoon dat
feit heeft begaan (verdachte).
Tot het moment van de veroordeling wordt uitgegaan van de onschuld van de verdachte (onschuldpresumptie). Die
heeft bepaalde rechten gekregen die hij kan inzetten voor zijn verdediging. Hij heeft bijvoorbeeld het recht te
zwijgen. Ook heeft hij het recht op bijstand door een raadsman.
Raadsman: een raadsman is een advocaat die de verdachte adviseert en met hem de verdediging voert. De
verdachte en zijn raadsman samen worden wel aangeduid als ''de verdediging''.
Getuige: wanneer een strafbaar feit ten laste is gelegd, zal dat ook moeten worden bewezen, wil er een
veroordelend vonnis gewezen kunnen worden. Dikwijls spelen getuigenverklaringen daarbij een belangrijke rol, dit
kan d.m.v.:
Aangifte doen bij de politie, zijn verklaring wordt opgeschreven door een politieambtenaar en deze schriftelijke
verklaring kan de rechtbank gebruiken voor bewijs nadat de getuige het heeft ondertekend.
Proces-verbaal kan worden gebruikt als getuigenverklaring.
Verklaring van de getuige bij herkenning van de verdachte in de confrontatie.
Deskundige: de rechter zal veel feiten niet zelf kunnen vaststellen, eenvoudig omdat hij de daarvoor vereiste
expertise mist. Hij zal bijvoorbeeld niet zelf kunnen onderzoeken of een bepaald wit poeder cocaïne is. De rechter
doet voor dergelijk onderzoek een beroep op deskundigen. Deskundigen die speciaal onderzoek verrichten voor een
rechter worden forensische deskundigen genoemd. Zij kunnen worden benoemd met de opdracht bepaald
onderzoek uit te voeren.
Benadeelde partij: de benadeelde partij kan zich met een civielrechtelijke schadeclaim voegen in het strafproces. De
rechter kan die schadeclaim toewijzen. Dit zal tot gevolg hebben dat de schuldige de schade moet vergoeden aan de
benadeelde partij.
Voor het voegen als benadeelde partij bestaan speciale voegingformulieren. Het slachtoffer kan zo'n formulier
invullen en aan de officier van justitie toesturen.
Benadeelde partij kan zich ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting nog voegen.
Slachtoffer: een slachtoffer kan aangever, getuige en eiser tot schadevergoeding tegelijk zijn. Slachtoffer kan als hij
dat wenst:
In de hoedanigheid tijdens de zitting kunnen verklaren omtrent de gevolgen die de onrechtmatige gedraging voor
hem had.
Ook heeft hij de mogelijkheid een schriftelijk slachtofferverklaring af te leggen, die tijdens de zitting kan worden
voorgelezen.
Rechtbank, gerechtshof en Hoge Raad:
Strafzaken kunnen door drie soorten rechterlijke colleges (gerechten) worden berecht, ieder van die gerechten
heeft een eigen regio waarbinnen het rechtspreekt (rechtsgebied):
1. Rechtbanken: het rechtsgebied van een rechtbank wordt arrondissement genoemd. Ieder arrondissement heeft
één rechtbank, die alle zaken in eerste aanleg (dat wil zeggen de eerste keer dat de zaak aan de rechter wordt
voorgesteld) behandelt. Er bestaan in totaal 19 rechtbanken. De Rechtbank kent enkelvoudige (eenvoudige zaken, 1
rechter) en meervoudige kamers (3 rechters) die over de meer ingewikkelde en ernstige strafzaken oordelen.
2. Gerechtshoven: naast de arrondissementen kennen we ook grotere rechtsgebieden, die een aantal
arrondissementen omvatten. Deze worden ressort genoemd. Gerechtshoven zijn verbonden aan een ressort. Er zijn
5 gerechtshoven. Zij behandelen alle zaken in hoger beroep.
3. Hoge Raad: de hoogste rechterlijke instantie is de Hoge Raad. Er bestaat slechts 1 Hoge Raad (gevestigd in Den
Haag).
,De rechtbank kent een aantal typen alleensprekende rechters:
De kantonrechter: (art. 382 Sv) oordeelt over de meeste overtredingen.
Politierechter: (art. 368 Sv) eenvoudige misdrijven.
Blijkt de eenvoudige misdrijven toch ingewikkelder te zijn dan de politierechter denkt, dan kan hij de zaak verwijzen
naar meervoudige kamer (art. 369 lid 2 Sv)
Kinderrechter: zaken met minderjarige verdachten. Ook hij kan een alleensprekende rechter zijn, maar er bestaan
ook meervoudige kamers voor jeugdstrafzaken.
Ook bij het gerechtshof en Hoge Raad zijn enkelvoudige en meervoudige kamers ingesteld. Bij die gerechten worden de
rechters raadsheren genoemd. Bij de Hoge Raad werken naast de raadsheren ook advocaten-generaal (AG's): zij hebben
een adviserende functie: zij geven hun visie op de zaken die aan de Hoge Raad worden voorgelegd. Deze adviezen worden
''conclusies'' genoemd. Zij worden opgenomen als bijlagen bij arresten van de Hoge Raad. Het hoofd van de AG's bij de
Hoge Raad wordt procureur-generaal (PG) genoemd.
Bij de gerechten zijn ook rechters actief die slechts deelnemen aan het onderzoek dat aan de zitting voorafgaat. Zij worden
rechter-commissaris (RC) respectievelijk raadsheer-commissaris genoemd. De RV heeft bepaalde eigen bevoegdheden
toegekend gekregen door de wet. Ook is hij onmisbaar bij de uitoefening van bepaalde opsporingsbevoegdheden. Zo is een
machtiging van de RC vereist voor de doorzoeking van een woning ter inbeslagneming (art. 97 lid 2 Sv). De RC is tevens de
centrale figuur tijdens het gerechtelijk vooronderzoek. Dat is een onderzoek dat slechts in ingewikkelde zaken plaatsvindt.
Opsporingsambtenaar:
Een belangrijke instantie bij de opsporing van strafbare feiten is de politie. Aangiften komen binnen op het politiebureau.
Ook bij de normale uitoefening van de politietaken komt de politie dikwijls in aanraking met strafbare feiten. De politie
heeft voor de opsporing van strafbare feiten een groot aantal bevoegdheden gekregen. Hoewel in praktijk over het
algemeen de politie die bevoegdheden uitoefent, spreekt de wet over opsporingsambtenaren (art. 141 en 142 Sv).
Openbaar Ministerie:
Het OM is de instantie die de beslissing neemt om een zaak aan de rechter voor te leggen (art. 9 Sv). Voordat het zover is,
zal het OM voldoende belastend materiaal verzameld moeten hebben. Taken OM:
Hoewel voornamelijk de politie zich hiermee bezighoudt, zijn ook leden van het OM aangewezen als
opsporingsambtenaar.
Ook de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken is een taak van het OM (art. 553 Sv)
Ieder arrondissement heeft een eigen bureau van het OM, dit wordt het parket genoemd:
Bij de rechtbank spreken we van het arrondissementsparket. Ieder parket kent zijn eigen functionarissen: Bij het
arrondissementsparket werken Officieren van Justitie,
bij het gerechtshof van het ressortsparket. Ieder parket kent zijn eigen functionarissen, bij het ressortsparket
worden zij advocaten-generaal respectievelijk hoofdadvocaat-generaal genoemd.
Voor de aanpak van (internationale) georganiseerde criminaliteit bestaat het landelijk parket en
voor opsporing en vervolging van milieudelicten, economische delicten en fraude het functioneel parket.
Officier van Justitie: de officier van justitie besluit aan welke kamer hij zaken voorlegt. Taak OvJ bij opsporing (art. 148 Sv).
Bepaalde hogere politiefunctionarissen worden benoemd als hulpofficier van justitie (art. 154 Sv'66) een aantal
bevoegdheden van de OvJ, zoals het in verzekering stellen van een verdachte, mag worden uitgeoefend door de hulpofficier
van justitie. Andere handelingen, zoals het bevelen van een DNA-onderzoek (art. 151a Sv), zal de officier soms zelf moeten
verrichten.
Gaat het om minder ingrijpende handelingen, zoals het aanhouden van een verdachte (art. 53 en 54 Sv), dan zijn ook
andere opsporingsambtenaren bevoegd.
De leiding van het gehele OM is in handen van het college van procureurs-generaal (art. 130 RO). Dit college kan
bijvoorbeeld aangeven welke strafbare feiten met prioriteit moet worden aangepakt. Hiertoe worden richtlijnen opgesteld.
Bij bepaalde opsporingsbeslissingen is de goedkeuring van het college noodzakelijk.
Het college heeft zelf geen opsporings- of vervolgingstaak. De Ministerie van Veiligheid en Justitie is politiek
verantwoordelijk voor het hele OM
+ zie schema van de organisatie van de OM blz. 154
Reclassering:
De reclassering houdt zich bezig met de persoon en omstandigheden van de verdachte:
Zij is betrokken bij de ontwikkeling en organisatie van taakstraffen
En zijn kan - wanneer de rechter dat heeft bepaald - aanwijzingen geven waaraan veroordeelden zich moeten
houden die voorwaardelijk veroordeeld zijn.
Verder geeft zij de rechter voorlichting over de persoon van de verdachte en de sociale omgeving van de verdachte.
Hiertoe kan onderzoek uitgevoerd worden.
, UITWERKING DE VERDACHTE:
Onschuldpresumptie (art. 6 lid 2 EVRM): Hoewel in sommige gevallen heel evident is wie de dader is, wordt iedere
vermoedelijke dader toch voor onschuldig gehouden totdat het tegendeel bewezen is.
Art. 27 Sv noemt twee criteria ter bepaling van het begrip ''verdachte'':
(eerste lid, materieel criterium)Wanneer de vervolging eenmaal is aangevangen, dat wil zeggen wanneer een
rechter bij de zaak betrokken is, wordt de persoon tegen wie die vervolging is gericht als verdachte beschouwd.
(tweede lid, formeel criterium) Op grond van inhoudelijke overwegingen moet worden beoordeeld of een persoon
als verdachte kan worden aangemerkt.
--> er moet dus sprake zijn van een REDELIJK VERMOEDEN dat de persoon in kwestie een strafbaar feit heeft gepleegd. Er is
geen zekerheid nodig dat dit inderdaad het geval is. Het redelijke vermoeden mag niet zijn gebaseerd op een voorgevoel,
maar moet volgen uit FEITEN of OMSTANDIGHEDEN.
Wanneer de OvJ heeft besloten een verdachte te vervolgen, heeft hij kennelijk geoordeeld dat aan het criterium van het
eerste lid is voldaan!
Twee arresten voor de verdachte:
1. Hollende-kleurlingarrest:
Voor wederspannigheid is volgens art. 180 Sr vereist, dat iemand zich met geweld verzet tegen een ambtenaar
werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. De man verzette zich tegen zijn fouillering. De vraag die
nu moest worden beantwoord, is of die fouillering rechtmatig plaatsvond.
Voor een onderzoek aan de kleding, zoals de wet fouillering noemt, is vereist dat er sprake is van ''ernstige
bezwaren''. Hiermee wordt bedoeld dat er een redelijk vermoeden moet zijn van schuld aan een strafbaar feit.
''ernstige bezwaren'' is een zwaardere graad van ''verdenking''. Het ging er daarom in de eerste plats om of de man
überhaupt verdachte was geweest in de zin van art. 27 Sv. Het gerechtshof beantwoorde deze vraag negatief. De
feiten en omstandigheden die tot fouillering aanleiding gaven, waren niet voldoende om er een verdenking op te
funderen. Het hof sprak daarom de man ook vrij van de ten laste gelegde wederspannigheid (art. 180 Sr). Ook van
het heroïnebezit werd de man vrijgesproken, omdat het bewijsmateriaal op onrechtmatige wijze was verkregen en
daarom wordt uitgesloten als bewijsmiddel.
2. Stormgeestarrest:
In die zaak ging het om een man die door de Stormsteeg in Amsterdam liep, met zijn hand stevig in zijn
rechterjaszak. Hij schrok bij het zien van de agenten, waarop hij bleef stilstaan en vervolgens wegrende. De
Stormsteeg stond bekend als een plaats waar veelvuldige verdovende middelen gebruikt en verhandeld werden. De
Hoge Raad oordeelde dat er onder deze omstandigheden sprake was van ernstige bezwaren, op grond waarvan de
verdachte mocht worden gefouilleerd.
--> verschil: in de Hollende-kleurlingarrest ging het om een man die kwam aanrennen uit de richting van een café dat
bekend stond vanwege drugshandel. In de Stormsteef was de man nog niet aan het rennen en zorgde zijn plotselinge
loopversnelling na zijn schrikactie voor een verdenking. Bovendien stond de Stormsteeg als geheel bekend als een straat
waar in drugs werd gedeald.
Er is dus moeilijk een algemene regel voor de toepassing van het criterium te geven.
RECHTEN VAN DE VERDACHTE: blz. 158-172
1. Zwijgrecht: de verdachte mag niet worden gedwongen zichzelf te belasten in een strafrechtelijke procedure. Dit
uitgangspunt wordt ''nemo tenetur'' genoemd: niemand kan gehouden worden zichzelf te belasten. Dit
uitgangspunt is niet in een wetsartikel te vinden. Wel blijkt uit rechtspraak van het EVRM dat het onderdeel
uitmaakt van het recht op een eerlijk proces in art. 6 EVRM. De reikwijdte van nemo tenetur is echter beperkt.
Verdachte mag niet gedwongen worden een verklaring af te leggen. In art. 29 Sv komt dit tot uitdrukking: op de
verdachte mag geen ongeoorloofde druk worden uitgeoefend (pressieverbod) nemo tenetur staat overigens niet in
de weg aan bijvoorbeeld het afnemen van celmateriaal voor DNA-onderzoek.
De verdachte is volgens art. 29 Sv niet verplicht tijdens een verhoor te antwoorden op vragen die hem worden
gesteld.
Hij moet volgens art. 29 lid 2 Sv op de hoogte worden gesteld van zijn zwijgrecht. Dit wordt cautie genoemd. Vóór
ieder verhoor van de verdachte moet deze cautie worden gegeven.
Het moet daarbij wel gaan om vragen die worden gesteld over het feit waarvan hij wordt verdacht.
--> het verzuim de cautie te geven kan tot gevolg hebben dat de verklaring die door de verdachte is afgelegd, niet gebruikt
wordt voor het bewijs (art. 359a Sv). Dat geldt alleen wanneer de verdachte door het cautieverzuim daadwerkelijk in zijn
belangen is geschaad.
Niets staat de politie in de weg om personen die geen verdachte te zijn zonder cautie vragen te stellen. Daarbij mogen ze
vragen stellen die betrekking hebben op strafbare feiten. De ondervraagde personen zijn overigens niet verplicht om mee
te werken. Zwijgen ze, dan mag dit niet leiden tot een verdenking. Ontstaat tijdens het gesprek een verdenking, dan zal
alsnog de cautie gegeven moeten worden wanneer meer vragen over het vermoede strafbare feit worden gesteld. Een
voorbeeld hiervan is het Plastic-boodschappentasje- arrest: