Begrippenlijst MPV1 Arts en patiënt
ZSO 2
Inductie: opstellen van een lijst van mogelijke ziekten die de klacht kunnen veroorzaken
Deductie: uitzoeken welke aandoening de klacht veroorzaakt
Differentiële diagnose: lijst van aandoeningen die de oorzaak zouden kunnen zijn van de klacht
Incidentie: het aantal nieuwe gevallen van een ziekte per tijdseenheid, per aantal van de bevolking.
Meestal wordt de incidentie per duizend personen per jaar opgegeven, soms per honderdduizend
per jaar.
Formule:
Prevalentie: het aantal gevallen per duizend of per honderdduizend op een specifiek moment in de
bevolking
Formule:
Voorafkans/a-priorikans: de kans dat een patiënt een aandoening heeft op basis van de
aanwezigheid van een klacht (kans op de situatie vóór een test)
Formule:
Terecht-positieven (a): patiënten bij wie een test positief is en de ziekte ook daadwerkelijk hebben
Fout-positieven (b): patiënten bij wie een test positief is, maar de ziekte niet hebben
Terecht-negatieven (d): patiënten bij wie een test negatief is en de ziekte niet hebben
Fout-negatieven (c): patiënten bij wie de test negatief is, maar de ziekte wél hebben
Sensitiviteit: het percentage van de zieken met een afwijkende (positieve) test
Formule:
SNout: een hoge sensitiviteit is nodig om een ziekte ‘out’ te stellen
Specificiteit: het percentage van niet-zieken met een niet-afwijkende (negatieve) test
Formule:
SPin: een hoge specificiteit is nodig om een ziekte in te sluiten
Achterafkans/positief voorspellende waarde: de kans dat een patiënt een ziekte heeft als de test
positief is:
Formule:
Negatief voorspellende waarde: de kans dat een patiënt geen ziekte heeft als de test negatief is
Formule:
Achterafkans negatieve waarde: de kans dat een patiënt wel een ziekte heeft als de test negatief is:
Formule:
Likelihood-ratio positieve test: verhouding tussen de kans op een positieve uitslag op de indextest
bij zieken en die bij niet-zieken
Formule:
Likelihood-ratio negatieve test: verhouding tussen de kans op een negatieve uitslag op de indextest
bij zieken en die bij niet-zieken
Formule:
Diagnose strategieën
Diagnose à vue: diagnose bij direct te diagnosticeren aandoeningen
Patroonherkenning: diagnose bij aandoening die na een beperkte toetsing te vinden is
Het gebruik van algoritme: diagnose die door middel van een algoritme uit te werken is (positieve
uitslag test; wel aandoening, negatief; niet)
Samenvatting 5MPV1 – Floor Wilting
,Het uitsluiten of bevestigen van één diagnose: diagnose waarbij één diagnose voorkomt die per se
bevestigd of uitgesloten moet worden (vanwege urgentie)
Hypothesetoetsende methode: diagnose waarbij de twee (of drie, etc) waarschijnlijkste
aandoeningen worden geselecteerd (de hypothesen), die stap voor stap worden getoetst. Als de
eerste hypothese wordt bevestigd is geen verder onderzoek meer nodig. Als deze wordt verworpen,
dan wordt de volgende hypothese getest totdat de juiste aandoening is gevonden
De sleepnetmethode: diagnose waarbij de differentiële diagnose zeer uitgebreid is en er nauwelijks
een hiërarchie op te stellen is, waardoor alle mogelijke diagnoses worden onderzocht, waaruit
vervolgens één diagnose wordt bevestigd
ZSO 5
Somatisch: lichamelijk. Tegenovergestelde van psychisch
Cognitief: interne, mentale proces
ZSO 6
Inhoudsniveau: heeft betrekking op de woordelijke of concrete inhoud van een boodschap, dat wat
iemand over zichzelf vertelt of laat zien
Relatieniveau: zegt iets over de aard van de betrekking tussen personen en geeft indirect aan hoe de
een zichzelf ziet in de relatie tot de ander
Congruente communicatie: communicatie waarbij het verbale en non-verbale kanaal elkaar
ondersteunen
Paradoxale communicatie: communicatie waarbij het verbale en non-verbale kanaal elkaar
tegenspreken
Metacommunicatie: communicatie over communicatie
ZSO 7
Therapietrouw/adherence: de mate waarin het gedrag van de patiënt overeenkomt met het
medische of gezondheidsadvies dat is gegeven
Compliance: de mate waarin de patiënt het eenzijdig door de zorgverlener gegeven advies opvolgt
Concordantie: het proces waarmee de zorgverlener en patiënt overeenstemming bereiken over het
gewenste gezondheidsgedrag
Intrinsieke motivatie: motivatie omdat je iets wilt
Externe motivatie: motivatie omdat iets moet
ZSO 8
Algemene epidemiologie: epidemiologie in de algemene bevolking
Klinische epidemiologie: epidemiologie toegepast in klinieken, op kleinschalige groepen
Point prevalence: prevalence at a single point in time
Period prevalence: prevalence at any time during a specified period of time
Case fatality rate: proportion of people having a disease who die of it
Complication rate: proportion of people with a disease or treatment who experience complications
Cumulative incidence: the rate of new events in a group of people of fixed size over a period of time
Incidence density: the number of new cases emerging in an every changing population susceptible
for varying lengths of time
Formule: (iemand 3 maanden ziek = persoonstijd)
Duration: duration of a disease
Formule:
Epidemic: concentration of new cases in time
Pandemic: a disease that is widespread (severe influenza, aids)
Endemic: a disease that is limited to certain places
Samenvatting 5MPV1 – Floor Wilting
, Random sample: sample in which every individual in the population has an equal probability of being
selected
Probability sample: sample in which every person has a known probability of being selected
Convenience samples/grab samples: non-random samples
Dwarsdoorsnedeonderzoek: Dit is een vorm van observationeel epidemiologisch onderzoek, waarbij
op een bepaald tijdstip gegevens over risicofactoren en/of uitkomsten in een populatie
worden verzameld
Cohortonderzoek: longitudinaal prospectief onderzoek, waarbij personen met bepaalde
eigenschappen gedurende een bepaalde periode worden gevolgd en na verloop van tijd onderling
worden vergeleken op eigenschappen, blootstellingen en ontwikkelde ziektebeelden
Gerandomiseerde studie: vergelijkt twee typen prothesen met elkaar. De deelnemende patiënten
krijgen op basis van loting één van de twee prothesen. Doordat toeval bepaalt wie welke prothese
krijgt, is de samenstelling van beide patiëntgroepen vergelijkbaar. Zo kunnen eventuele
resultaatverschillen met veel zekerheid worden toegeschreven aan de prothesen.
ZSO 9
Klassieke conditionering: vorm van leren die tot stand komt door associatie van natuurlijke
lichamelijke reacties (angst voor prikken) met nieuwe stimuli of situaties (angst voor
ziekenhuisbezoek)
Stimulusgeneralisatie: wanneer er een reactie op gang komt bij andere stimuli die lijken op de
ongeconditioneerde stimulus (misselijk worden bij zien van wite jas, het ziekenhuis, etc)
Ongeconditioneerde stimulus: stimulus waarbij een normale reactie opgang komt (hond van Pavlof;
zien van eten gaat hond speeksel aan maken)
Geconditioneerde stimulus: stimulus waarbij een reactie opgang komt door koppeling met een
ongeconditioneerde stimulus (elke keer als eten kreeg werd er bel geluid; naderhand ook speeksel
aanmaak bij alleen horen van de bel, zonder zien van eten)
Operante conditionering: vorm van leren waarbij gedrag wordt aangeleerd op basis van de gevolgen
(pijn) die dat gedrag heeft
Sociaal leren/modelling: leren in de sociale omgeving. Gedrag van anderen wordt
geobserveerd/geïmiteerd, onthouden en uitgevoerd
Stressoren: prikkels of gebeurtenissen die stress veroorzaken
Secundaire stressoren: gevolgen die stress kunnen veroorzaken van de primaire stressor
Coping: pogingen die mensen in het werk stellen om stress te hanteren
Cognitieve coping: stress hanteren door gebruik te maken van denken
Gedragsmatige coping: stress hanteren door gebruik te maken van gedrag
Passieve coping: coping waarbij mensen niet echt het probleem op lossen; emotioneel gericht
Actieve coping: coping waarbij mensen proberen het probleem op te lossen; actie gericht
Life-events: Life-events zijn de grote gebeurtenissen in een mensenleven, die in meer of mindere
mate psychologische aanpassing vereisen
Self-efficacy: het vertrouwen van een persoon in de eigen bekwaamheid om met succes invloed uit
te oefenen op zijn of haar omgeving
ZSO 10
Somatogeen: ontstaan vanuit het lichaam
Sociogeen: ontstaan door omgevingsfactoren
Gezondheid: een toestand van volledig fysiek, mentaal en maatschappelijk welbevinden en niet
louter de afwezigheid van ziekte of gebrek
Illnes (klachten): de ervaren ziekte; subjectieve ervaring die alleen via navraag te meten zijn, zoals
klachten, beperkingen, onwelbevinden
Disease (ziekte): de aanwezigheid van een aandoening waarvoor een medische diagnose kan worden
gesteld
Samenvatting 5MPV1 – Floor Wilting
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper floorwilting. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,99. Je zit daarna nergens aan vast.