Begrippenlijst 5O101 Circulatie en respiratie 1
Deel 1: Bloedvaten
Frank-Starlingmechanisme: een intern regelmechanisme in het hart dat ervoor zorgt dat bij
toenemende aanvoer van bloed het hart krachtiger samentrekt en dus het slagvolume toeneemt (zie
parameter contractiliteit)
Hart: holle spier die ritmisch contraheert en daardoor het bloed in de circulatie rondpompt
Atrium: boezem
Ventrikel: kamer
Hartkleppen: bestaan uit een kern van dicht vezelig bindweefsel dat via een dunne laag van losser
bindweefsel verbonden is met het endotheel dat de hartkleppen bekleedt
Valva aortae: aortaklep
Valva trunci pulmonalis: longslagaderklep
Valva mitralis: klep tussen linkerboezem en –kamer
Valva tricuspidalis: klep tussen rechterboezem en –kamer
Atrioventriculaire kleppen: kleppen tussen de hartkamers en -boezems
Semi-lunaire kleppen: kleppen tussen de hartkamers en slagaders
Endocard: binnenste laag van de hartwand
Myocard: middelste laag van de hartwand; bestaat uit hartspiervezels gerangschikt in complexe
spiralen
Viscerale pericard/epicard: binnenste, dunne laag van het dubbelvlies om het hart heen (buitenste
laag van het hart zelf) dat is gescheiden van de partiële perdicard door middel van een vloeistof laag
Pariëtale pericard: buitenste, ondoordringbare, zeer stevige laag van het binnenvlies dat is
gescheiden van de viscerale perdicard door middel van een vloeistof laag
Hartskelet: wand dat de beide boezems en kamers scheidt bestaande uit dicht bindweefsels,
waaraan bundels hartspiervezels aanhechten en waaraan de hartkleppen vastzitten; geleidt niet
Tunica intima: binnenste laag van een bloedvat bestaande uit eenlagig plaveisel epitheel met een
lamina basalis, een subendotheliale bindweefsellaag en een lamina elastica interna; speelt een rol bij
de regulatie van de vaattonus (vasoconstrictie en – dilatatie), (anti)stolling, ontstekingsreacties en
produceert groeifactoren
Tunica media: middelste laag van een bloedvat bestaande uit gladde spiercellen (circulair), elastische
en collagene vezels en soms een lamina elastica externa; speelt een rol bij de regulatie van de
vaattonus o.i.v. endotheel, het sympatische zenuwstelsel, RAAS-syteem en hormonen
Tunica adventitia: buitenste laag van een bloedvat bestaande uit bindweefsel met daartussen gladde
spiercellen (longitudinaal) en vasa vasorum (vaten die deze laag van voedingsstoffen voorzien)
Endotheelcellen: de endotheelcellen die de bloedvaten bekleden spelen een rol bij de regulatie van
de vaattonus (vasoconstrictie en – dilatatie), (anti)stolling, ontstekingsreacties en productie van
groeifactoren
Circulatie: de stroming van het bloed door het lichaam; verdeling van het bloed zo dat 50% zich in
het veneuze systeem, 33% in het arteriële, 12% in het hart en 5% in de capillairen bevindt; onder te
verdelen in de macro- en microcirculatie
Macrocirculatie: bloedvaten die met het blote oog gezien kunnen worden; arteriën en venen
Microcirculatie: bloedvaten die niet met het blote oog gezien kunnen worden; arteriolen, capillairen
en venolen
Arteriool: bloedvaten met een diameter groter dan 15 m, waarvan de grotere arteriolen een
drielagige bouw hebben (intima, lamina elastica interna en lagen gladde spiercellen), zoals bij
arteriën, terwijl bij afname van de diameter geen elastica interna en nog één laag gladde spiercellen
bestaan
Elastische arterie: vaten zoals de aorta en zijn hoofdtakken die bij verdere vertakkingen over gaan in
musculeuze arteriën; hebben hoog gehalte aan concentrisch gerangschikte elastine in media met
Samenvatting 5O101 – Floor Wilting
,daarom heen gladde spiercellen die de elasticiteit regelen; lamina elastica interna niet altijd
aanwezig waardoor in dat geval de subendotheliale laag veel elastine bevat; compenseert de
systolische maxima van de output wat betreft druk als volume waarbij als gevolg (windketelfunctie)
er een constante bloedstroom ontstaat
Musculeuze arterie: buizen met een diameter van vele mm, met een drielagige wand met tussen de
intima en media altijd een lamina elastica interna; hebben een goed ontwikkelde media, opgebouwd
uit circulair gelegen gladde spiercellen soms tot veertig spiervezels dik; door contractie of relaxtie
kan de bloedstroom naar organen beïnvloed worden
Capillairen/haarvaten: buizen met een diameter van 7 – 9 m gevormd door een enkele laag van
aaneensluitende endotheelcellen die de uitwisseling tussen het bloed en de omgevende weefsels
mogelijk maken; door verschillende structuren in endotheelcellen wordt de functie van capillair
bepaalt
Continue capillair: meest voorkomende capillair met een ononderbroken endotheellaag en een
lamina basalis; worden gevonden in spieren, bindweefsel, exocriene klieren en zenuwweefsel
Gefenestreerde capillair met diafragma: capillair waarin de fenestrae een diafragma bevatten
(beperken doorgang van vloeistof/deeltjes) en omgeven worden door een lamina basalis; wordt
gevonden in endocriene klieren en darmkanaal
Gefenestreerde capillair zonder diafragma: capillair met fenestrae zonder diafragma omgeven door
een dikke basale lamina; wordt gevonden in nierglomerulus
Fenestrae: poriën waar transport plaats vindt met een diameter van 100 – 150 nm
Sinusoïden: capillairen in de lever, bekleed met een aaneengesloten laag endotheelcellen, voorzien
van fenestrae met een diameter van 0,1 m zonder diafragma en lamina basalis; wordt gevonden in
lever en milt
Pericyten: cellen die om de wand van capillairen en venulen heen liggen; bevatten actinefibrillen en
kunnen contraheren
Precapillaire sfincter: laatste, dwarse gladde spiercel van de terminale arteriool die controle
uitoefent op de doorstroming van een capillair
Venulen: bloedvaten met een diameter tot 0,3 mm met een wand die dunner is dan die van
arteriolen van een gelijk kaliber; spelen een rol bij ontstaan van oedeem en bij ontstekingsprocessen
Venen: bloedvaten met een duidelijk ontwikkelde tunica intima, relatief dunnere media dan in
arteriën met meer bindweefsel tussen lagen gladde spiercellen en een adventitia die het grootste
deel van de wand vormt; bezitten kleppen (plooien van intima met in centrum een
bindweefselskelet) die de bloedstroom alleen in richting van het hart doorlaten; vervullen een
opslagfunctie die 60% van het totale bloedvolume bevatten
Elastische Musculeuze Arteriole Capillair Postcapillarie Musculeuze Venen
arterie arterie venule venule
Doorsnede 5 – 15 mm 1 – 10 mm 30 – 300 7 – 9 m 10 – 30 m 100 – 300 0,1 – 10 mm
m m
Endotheel Continu Continu Continu Continu of Continu Continu Continu
gefene-
streerd
Spieren Alternerend 4 – 40 lagen 1-3 lagen Afwezig Afwezig 1 – 2 lagen Wisselende
met losse lagen
elastische
membranen
Elastisch 50 – 70 Lamina Aanzet Afwezig Afwezig Geringe Lamina
materiaal membranen elastica tot vezelnetten elastica
verspreid interna + lamina interna,
elastine in externa + elastica alleen in
adventitia fijne interna grote venen,
circulaire verder ijle
vezels netten
Samenvatting 5O101 – Floor Wilting
,Bind- Weinig, Tussen Vrijwel Afwezig, Collagene Veel Bindweefsel
weefsel maar meer spierlagen afwezig soms vezels collageen + vormt
dan in geringe basale verspreide fibroblasten belangrijk
musculeuze, vezelnetten, lamina pericyt in media en deel van de
in adventitia alleen in adventitia wand van
veel adventitia adventitia
veel
Interstitium: de intercellulaire ruimte
Lymfe: resterende interstitiële vloeistof dat niet door de veneuze zijde wordt opgenomen; verschilt
van bloedplasma door lager eiwitgehalte
Lymfevaten: vaten die lymfe afvoeren; de initiale (terminale) lymfevaten hebben interendotheliaire
openingen die zich gedragen als microkleppen, de primaire lymfe kleppen, waardoor lymfe uit het
interstitium kan worden opgenomen; de verzamelende lymfevaten hebben secundaire lymfe
kleppen; hebben een zeer dunne wand en een onregelmatig lumen zonder intacte basale lamina
waarvan onderscheid tussen de drie lagen alleen bij grotere lymfevaten mogelijk is; spiercontracties
of arteriële pulsaties vormen de belangrijkste voortstuwing van de lymfe
Ductus thoracicus: verzamellymfevat afkomstig uit de benen, abdomen, linker thoraxhelft en arm die
uitmondt in de v. jugulairs interna, vlakbij het punt waar deze samen met de v. subclavia sinistra de v.
brachiocephalica sinistra vormt die vervolgens uitmondt in de v. cava superior
Truncus lympathicus dexter: verzamellymfevat afkomstig uit het hoofd en rechter thoraxhelft en
arm die uitmondt in de v. brachiocephalica dextra
Compliantie: meegaandheid, rekbaarheid; de mate waarin een orgaan meegeeft wanneer daaraan
"getrokken" wordt
Dynamische compliantie: de richtingscoëfficiënt van de grafiek bij een zekere druk die het verband
tussen volume en druk beschrijft
Statische compliantie: bij een zekere druk de verhouding tussen het volume bij die druk en de druk
zelf; slagvolume gedeeld door de polsdruk
Bloedstroomsterkte (flow of ): het volume aan vloeistof dat per minuut een doorsnede van de buis
passeert
Bloedstroomsnelheid (v): het volume aan vloeistof dat per minuut één cm2 van de buis passeert
Cardiac output (CO)/hartminuutvolume (HMV): het volume bloed dat het hart rondpompt in één
minuut
Mean arterial pressure (MAP): gemiddelde arteriële bloeddruk tijdens één cardiale cyclus
Bloeddruk: drukverschil tussen de druk binnen de slagader en de druk erbuiten; Pbloed = P1 – Pu
Centraal veneuze druk: zelfde als de bloeddruk, maar dan de druk in de centrale aders; geeft vooral
de druk weer van de v. cava superior; daalt bij opstaan
Transmurale druk: drukverschil t.o.v. de binnen- en buitenkant van een bloedvat
Polsdruk: het verschil tussen de systolische bloeddruk (hoge waarde) en de diastolische bloedduk
(lage waarde); Ppols = Ps – Pd
Systolische druk/bovendruk: de maximale druk die wordt opgebouwd in de aorta of hoofdlichaams-
slagader bij het samentrekken van de linker hartkamer
Diastolische druk/onderdruk: het minimum van de druk die optreedt tussen twee samentrekkingen
van het hart in, als de linker hartkamer zich weer met bloed vult
Windketelfunctie: het effect dat de aorta mee uitrekt en terugrekt tijdens de cardiale cyclus.
Hierdoor wordt er tijdens de systole bloed opgeslagen die geleidelijk wordt doorgegeven; hierdoor
wordt er geleidelijk een maximum bereikt en vervolgens een minimum; maakt het hart meer efficiënt
als pomp door een continu flow
Oncotische druk ( ): colloid-osmotische druk t.g.v. plasma eiwitten; is het verschil tussen de
intra- en de extravasculaire colloid-osmotische druk; positieve leidt tot water instroom
Hydrostatische druk (Pcap/int): de intravasculaire en extravasculaire druk; is het verschil tussen de
intra- en extravasculaire colloid-osmotische druk; positieve leidt tot water uitstroom
Samenvatting 5O101 – Floor Wilting
,Pericellualaire passage: het passeren van kleinere eiwitten of glycoproteïnen tussen de
endotheelcellen door de spleten tussen de occludens verbindingen
Diacytose/transcytose: grote moleculen worden door pinocytose opgenomen en door de
endosomen over het endotheel getransporteerd en aan de abluminale zijde weer uitgescheden
Vasoconstrictie: het vernauwen van de bloedvaten door de aanwezige spieren; functie is om de
bloeddruk te verhogen; gebeurt o.i.v. angiotensine II en endotheline
Vasodilatatie: het verwijden van de bloedvaten door de aanwezige spieren; functie is om de
bloeddruk te verlagen
Eerste harttoon: ontstaat door abrupte stop van de mitralis- en tricuspidalisklepbeweging tijdens het
sluiten door de ventrikelcontractie
Tweede harttoon: wordt onderverdeeld in A2 en P2; in expiratiestand sluiten de aorta- en
pulmonaliskleppen tegelijkertijd; bij inspiratie is de rechterkamer sterker gevuld waardoor de
contractiefase iets langer duurt en de sluiting van de pulmonalisklep na die van de aortaklep valt;
ontstaan van een fysioliogische splijting van de tweede toon (beste te horen in tweede/derde
intercostale ruimte links)
A2 tweede harttoon: sluiten van de aortaklep
P2 tweede harttoon: sluiten van de pulmonalisklep
Derde harttoon: wordt geproduceerd aan het einde van de snelle vullingsfase van de kamers;
atrioventriculaire kleppen zijn al open en het bloed stort zich van de boezem in de kamer; aan het
einde van deze snelle vulling komt de kamerwand in trilling en dit is te horen als een zeer
laagfrequente toon; bij jongeren fysiologisch voor snelle vulling, bij ouderen vaak teken van
overbelasting en/of hartfalen
Vierde harttoon: ook een ventrikelwandtoon is het gevolg van de atriumcontractie waarbij bloed
botst tegen een linker- of rechterventrikel waarvan de wand gespannen is als gevolg van een
verhoogde diastolische druk in dat ventrikel (valt samen met a-golf van ventrikeldrukcurve); bij
ouderen nogal een normaal, bij jongeren tegen van onvoldoende diastolische rekking van
linkerkamer (bijv hypertensie of diastolische disfunctie)
Korotkoff-tonen: de geluiden die met een stethoscoop te horen zijn wanneer de extern aangelegde
druk in de manchet van een bloeddrukmeter tussen de systolische en diastolische bloeddruk ligt
(Korotkoff I komt overeen met de systolische en Korotkoff V met de diastolische bloeddruk)
Echocardiografie: meest gebruikte niet-invasieve beeldvormende techniek binnen de cardiologie;
d.m.v. ultrageluid kan informatie verkregen worden over vorm en functie van het hart; berust op
opwekken en uitzenden van hoogfrequente geluidstrillingen door piëzo-elektrische kristallen; kan
alleen worden bepaald op bepaalde plekken, de akoestische vensters, doordat bot en longweefsel de
passage van ultrageluid hinderen
Hartkatheterisatie: het inbrengen en opvoeren van een dunne flexibele kathether via oppervlakkig
gelegen aders en slagaders; hebben een centraal lumen waarmee het mogelijk is drukken te
registreren en waardoor röntgencontrastvloeistof kan worden gespoten om hartcompartimenten en
bloedvaten te visualiseren
Angiografie: een afbeeldingstechniek waarbij bloedvaten en hartkamers met behulp van
contrastvloeistof (die worden ingebracht m.b.v. katheters) worden afgebeeld met röntgenfoto's. De
afbeelding die ontstaat heet angiogram
Coronairangiografie: afbeeldingstechniek waarbij er contrastvloeistof in de rechter- en
linkerkransslagader worden gebracht door het inbrengen van een katheter in de a. femoralis of
brachialis; kan worden gebruikt om de anatomie in beeld te brengen en eventuele afwijkingen op te
sporen (atherosclerotische vaatvernauwingen)
Angiogenese: het ontstaan van nieuwe bloedvaten uit oude bloedvaten
Veneuze drukgolf:
a-top: veroorzaakt door de contractie van het rechter atrium
av-minimum: door de relaxatie van het rechter atrium en de sluiting van de tricuspidalis klep
Samenvatting 5O101 – Floor Wilting
,c-top: reflecteert de druk stijging in het rechter ventrikel en het doorbollen van de tricuspidalis
klepbladen vroeg in de systole
x-minimum: komt tot stand wanneer het rechter ventrikel contraheert en verkort tijdens de ejectie
fase later in de systole. Het verkortende hart (met tricuspidalis klep gesloten) trekt aan en verlengd
daardoor de aders die de druk verlagen in het rechter atrium
v-top: verwant aan het vullen van het rechter atrium tegen een gesloten tricuspidalis klep, dat ervoor
zorgt dat de druk in het rechter atrium stijgt
Y-minimum: reflecteert de daling in de rechter arteriële druk tijdens de ventriculaire vulling terwijl
het bloed het rechter atrium verlaat door een open tricuspidalis klep en doorloopt in het rechter
ventrikel. De stijging in de veneuze druk na het y-minimum ontstaat als de veneuze return doorloopt
in de fase van de gereduceerde ventriculaire vulling
Deel 2: Hartactie
Hartcyclus: de reeks gebeurtenissen van het begin van de ene
samentrekking van het hart tot het begin van de volgende;
onder te verdelen in de ventriculaire vulling en ejectie en de
isovolumetrische contractie en relaxatie
Ventriculaire vulling: de druk in de ventrikels is zo laag
geworden dat de AV kleppen opengaan
Isovolumetrische contractie: de ventrikel contraheert, de druk
in de ventrikel stijgt maar is nog niet hoog genoeg om de
kleppen te doen opengaan (volume blijft gelijk)
Ventriculaire ejectie: de druk in de ventrikels is zo hoog
geworden dat de kleppen opengaan en bloed in de aorta of a.
pulmonalis wordt uitgepompt
Isovolumetrische relaxatie: de ventrikelwand verslapt, de druk
daalt weer zodat de kleppen sluiten en vervolgens gesloten
blijven (volume blijft gelijk)
Prikkelvormende geleidingssysteem: geleidingssysteem van
het hart dat de coördinatie verzorgt van de contractie van atria en ventrikels zodat het hart als
efficiënte pomp functioneert; bestaat uit gespecialiseerde hartspierweefsel bestaande uit kleine
hartspiercellen met weinig myofibrillen en veel mitochondriën en glycogeen gelegen in bindweefsel
met bloedvaten
Sinoatriale knoop (SA-knoop)/sinusknoop: belangrijkste groep pacemakercellen met de hoogste
frequentie (>60/min) die de frequentie van het hart als geheel bepaalt; ligt in de wand van het
rechteratrium tussen de uitmonding van de v. cava superior en inferior
Atrioventriculaire knoop (AV-knoop): groep pacemakercellen met de middelste frequentie (40/min)
minuut in de wand van het rechteratrium bij het septum; hierin ontspringt de bundel van His
Bundel van His: ontspringt uit de AV-knoop en splitst zich in het septum tussen de ventrikels in twee
bundeltakken; bestaat uit zelfde cellen als de knopen
Purkinje-vezels: cellen in de bundel van His met de laagste frequentie (20/min) waarvan de diameter
groter is dan gewone hartspiercellen en het geleidingssysteem vormen
Natrium stroom (INa): verantwoordelijk voor de depolarisatie fase van het actiepotentiaal in de
atriële en ventriculaire contractiespieren en Purkinje vezels; natrium stroomt hier de cel in (influx)
Calcium stroom (ICa): verantwoordelijk voor de depolarisatie fase van het actiepotentiaal in de SA en
AV knoop; ook activeert de contractie van de cardiomyocyten (d.m.v. gapjunctions); calcium stroomt
hier de cel in (influx); door verhoging of verlaging hiervan verandert de steilheid van de depolarisatie
en verandert de treshold naar een andere waarde
Kalium stroom (IK): verantwoordelijk voor de repolarisatie fase van het actiepotentiaal in alle
cardiomyocyten; kalium stroomt hier de cel uit (eflux); door verhoging of verlaging hiervan verandert
het startpotentiaal
Samenvatting 5O101 – Floor Wilting
, Pacemaker stroom (If): verantwoordelijk voor de
pacemaker activiteit in de SA en AV cellen en Purkinje
vezels; door verhoging of verlaging hiervan verandert
de steilheid van de toename van de depolarisatie
Wet van Frank-Starling: de lengte van de myofibrillen
van de hartspiercellen bepaalt het werk dat wordt
verricht in een hartcyclus (oftewel: de mechanische
energie die vrijkomt bij de overgang van een passieve tot een
actieve hartcel). Dit houdt dus in dat het hart meer druk kan
verwerken tijdens de systole als er meer bloed wordt
aangeboden (hogere EDV)
Chronotropie: frequentie van de prikkelvorming door de
pacemakercellen en dus de slagfrequentie van het hart
Dromotropie: de snelheid van de prikkelgeleiding van het
hart
Inotropie: contractiekracht van een spier; onder te verdelen
in positief inotroop (resp. grote contractiekracht bijv door
calcium) en negatief inotroop (resp. lage contractiekracht bijv
acetylcholine)
Positief inotroop: respectievelijk grote contractiekracht bij
dezelfde rekking; wordt veroorzaakt door factoren door [Ca2+] te verhogen; adrenerge agonisten,
cardiale glycosiden, hoog extracellulair [Ca2+], laag extracellulair [Na+] en een verhoogde hartslag
Negatief inotroop: respectievelijk lage contractie kracht bij dezelfde rekking; wordt veroorzaakt door
factoren door [Ca2+] te verlagen; calciumkanaal blokkers, lage extracellulaire [Ca2+], hoge
extracellulaire [Na+]
Contractiliteit: maximale druk die een ventrikel kan leveren (intrinsieke eigenschap); onafhankelijk
van pre- en afterload, wel beïnvloedbaar door exogene factoren (zoals calcium of noradrenaline) en
afhankelijk van einddiastolisch volume (zie param. contractiliteit); verhoging van de contractiliteit
resulteert in een verhoogd slagvolume door lager ESV
Intrinsieke eigenschap: eigenschappen van binnenuit
Extrinsieke eigenschap: eigenschappen van buitenuit
Preload/voorbelasting: de wandspanning van de hartkamer op het einde van de diastole (wet van
Laplace); verhoogde preload resulteert in een verhoogd slagvolume door verhoogd EDV
Afterload/nabelasting: de wandspanning van de hartkamer tijdens de systole (druk waartegen het
hart het bloed moet pompen); verhoogde afterload resulteert in een verlaagd slagvolume door
verhoogd ESV
Refractaire periode: periode na de depolarisatie waarin er geen nieuwe depolarisatie kan worden
opgewekt (te vergelijken met doorspoelen wc)
Absolute refractie: periode van de refractaire periode waarin er teveel kanalen inactief zijn waardoor
er geen depolarisatie kan plaatsvinden die de drempel haalt voor een actiepotentiaal
Relatieve refractie: periode van de refractaire periode waarin nog niet alle kanalen actief zijn, maar
er wel genoeg kanalen actief zijn waardoor er een depolarisatie kan halen die de drempel haalt voor
een actiepotentiaal
Extrasystole: extra samentrekking van het hart die voorafgaat aan de eigenlijke samentrekking;
hierdoor ontstaat doorgaans eerst een zwakke hartslag, dan een pauze en tot slot een
onregelmatige, sterke hartslag; voelt dan ook meestal aan als het overslaan van je hart, gevolgd door
een extra hevige hartslag
Tachycardie: een hartritme waarbij het hart klopt met een frequentie van meer dan 100 slagen per
minuut
Bradycardie: een hartritme waarbij het hart klopt met een frequentie van minder dan 60 slagen per
minuut
Samenvatting 5O101 – Floor Wilting