100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Stofwisseling en water-zout-huishouding 1 €3,99   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Stofwisseling en water-zout-huishouding 1

1 beoordeling
 518 keer bekeken  9 keer verkocht

In deze samenvatting wordt ingegaan op de morfologie van tractus digestivus, leverfuncties, secretie en absorptie, eiwit- en aminozuurmetabolisme, morfologie en hemodynamica van de nier en osmo- en volumeregulatie

Laatste update van het document: 8 jaar geleden

Voorbeeld 7 van de 39  pagina's

  • 27 december 2014
  • 8 oktober 2015
  • 39
  • 2013/2014
  • Samenvatting
Alle documenten voor dit vak (2)

1  beoordeling

review-writer-avatar

Door: babetteeeeeee • 4 jaar geleden

avatar-seller
floorwilting
Begrippenlijst 5O102 Stofwisseling en water-zout-huishouding 1

Deel 1 Morfologie tractus digestivus
Mucosa: epitheel, lamina propria en muscularis mucosae
Submucosa: bindweefsel (kleurt groen aan), bloedvaten en glandulae propriae
Muscularis: circulaire gladde spiercellen (binnen) en longitudinale gladde spiercellen (buiten)
Serosa: bindweefsel en bloedvaten

Mondholte
Mondholte: verantwoordelijk voor het verkleinen van voedsel, het te smeren, de
koolhydraat en vet digestie te starten en het voedsel in de oesophagus te brengen
Glandula salivaria: klier die speeksel produceert en naar de mondholte afscheidt
door afvoerbuizen; dus exocrien
Glandula parotis (1): oorspeekselklier; bevindt zich beide kanten onder het oor
Glandula submandibularis (2): onderkaakspeekselklier; bevindt zich beide kanten
net onder de kaakrand
Glandula sublingualis (3): ondertongspeekselklier; bevindt zich beide kanten
onder de tong

Oesophagus
Oesophagus/slokdarm: verantwoordelijk voor de afvoer van voedsel van de mondholte naar de
maag; wanden liggen tegen elkaar aan in rust door gesloten UES en LES; bevat meerlagig
onverhoornend epitheel

Maag
Gaster/maag: tijdelijke voedselopslag en verteert door afscheiding van proteases
en zuur
Cardia: maagmond; aansluiting van slokdarm op de maag; produceert mucus en
het lysozym
Fundus gastricus: bodem/koep van de maag; hoogste gedeelte van de maag dat
zich vult met lucht bij staande houding
Corpus gastricum: maagcorpus; hoofdgedeelte van de maag; heeft parietaal-,
hoofd-, slijmnap- en endocriene cellen (waaronder ECL die histamine produceert)
Pylorus antrum: het wijde gedeelte van het pylorisch gedeelte onder het corpus
gastrium dat in het pylorisch kanaal overgaat; produceert gastrine en somatostatine
Pylorisch kanaal: het smallere gedeelte van het pylorisch gedeelte wat ontstaat uit de pylorus
antrum en wordt afgesloten door de pylorus
Pylorus: maagportier; einde van het pylorisch gedeelte dat verantwoordelijk is voor de leging van de
maaginhoud door het pylorisch orifice in het duodenum
Curvatura major: grote kromming van de maag; aan de linkerzijde gelegen tegen de milt, caudaal
tegen het omentum majus
Curvatura minor: kleine kromming van de maag

Plicae circulares/conniventes: ribbels in de dunne darm die de peristaltische bewegingen
veroorzaken
Oppervlakte epitheel: verspreid over hele maagwand; produceert HCO3-
Slijmnapcellen: de slijmbekercellen van de maag, gelegen tussen het eenlagige epitheel van de
maagwand die mucus produceren
Foveolae (gastric pit): plooien in het bedekkende eenlagige epitheel van de maagwand




Samenvatting 5O102 – Floor Wilting

,Maagkliertjes: klieren van de maag, bestaande uit pit, neck en basis, opgebouwd uit endotheelcellen,
mukeuze halscellen, wandcellen, hoofdcellen en endocriene cellen
Wandcellen (pariëtale); maken zoutzuur (HCl) en intrinsic factor (opname vit B12 ileum) o.i.v.
gastrine, histamine en ACh; driehoekig en rood aangekleurd; bevatten veel mitochondria en
intracellulaire canaliculi (voor oppervlakte vergroting)
Hoofdcellen; maken pepsinogeen en lipase; pepsinogeen wordt geactiveerd tot pepsine bij pH < 3
Mukeuze halscellen; maken mukeus product
Endocriene cellen: van corpus produceren via ECL histamine en D-cellen somatostatine; antrum
bevatten G- en D-cellen die respectievelijk gastrine en somatostatine produceren

Dunne darm
Intestinum tenue: dunne darm; bestaande uit duodenum, jejunum en ileum
(5 – 6 m); verantwoordeiljk voor de vertering en de asorptie van
voedingsstofen
Duodenum: twaalfvingerige darm; eerste deel van dunne darm (25 cm).
Bestaande uit een superior deel met ampulla/verwijding (5 cm), descendus (7
– 10 cm), transversum (6 – 8 cm) en een ascendus deel (5 cm)
Jejunum: nuchtere darm; middelste deel van dunne darm (2,5 m)
Ileum: kronkeldarm; laatste deel van dunne darm (3,5 m)

Enterocyten: darmepitheelcellen met opname functie met daartussen
slijmbekercellen
Plicae circulares/conniventes (folds of Kerckring): ribbels in de dunne darm opgebouwd uit de sub-
en mucosa die de peristaltische bewegingen veroorzaken; zorgen voor 3x oppervlakte vergroting
Villi/darmvlok: gelegen op plicae die het oppervlakte voor 10x vergroten
Microvilli: gelegen tussen de villi op de plicae die het oppervlakte voor 20x vergroten; dragen bij aan
resorptie en absorptie
Crypten: holte in de darmwand die stamcellen bevatten; maken entero-endocriene cellen, cellen van
Paneth, slijmbekercellen en enterocyten
Cellen van Paneth: geven bacterie dodende stof af (lysozym); ronde korrels aan de apicale zijde van
de epitheelcel

Dikke darm
Colon: karteldarm; bestaande uit de appendix vermiformis, caecum, colon ascendens, transversum,
descendens en sigmoiduem, rectum en anus; verantwoordelijk voor de reabsorptie van vloeistoffen
en elektrolyten en het opslaan van faeces voor uitscheiding
Colon/intestinum crassu: dikke darm
Caecum: blindedarm; eerste onderdeel van dikke darm
Appendix vermiformis: wormvormig aanhangsel; behoort samen met het caecum tot het eerste
onderdeel van de dikke darm
Colon ascendens: eerste deel van de dikke darm; loopt verticaal
Colon transversum: tweede deel van de dikke darm; loop horizontaal
Colon descendens: derde deel van de dikke darm; loopt verticaal
Colon sigmoideum: S-vormige gedeelte van de dikke darm dat over gaat in de rectum
Rectum: endeldarm; laatste deel van dikke darm
Hemorroidale vaten: vaten in het rectum; als deze kapot gaan ontstaan aambeien
Sphincter ani interna; autonome kringspier van het rectum
Sphincter ani externa; animale kringspier van het rectum

Plicae semilunares: ribbels in de dikke darm die de peristaltische bewegingen veroorzaken; bevatten
geen villi, maar slechts crypten en microvilli; in verhouding veel meer slijmbekercellen (1:3)



Samenvatting 5O102 – Floor Wilting

,Lever
Hepar: lever
Lobus hepatis dexter: rechter kwab van de lever
Lobus hepatis sinister: linker kwab van de lever; ventraal over de maag
Lobus caudatus: kwab tussen de linker en rechter kwab in die meer superior ligt
gelegen; gescheiden van de lobulus quadratus door de v. portae hepatis
Lobus quadratus: kwab tussen de linker en rechter kwab in die meer inferior ligt
gelegen; gescheiden van de lobulus caudatus door de v. portae hepatis
Lig. falciforme: scheidt de lobus dexter en sinister aan de voorkant van elkaar

Hepatocyten: levercellen; produceren gal en detoxificieren bloed
Leverlobule: kleinste anatomische eenheid van de lever bestaande uit hepatocyten; wordt omgeven
door bindweefsel, heeft in het midden de v. centralis en hebben op elke hoek een interlobulaire
portal triad; bloed stroomt vanuit de portal triad naar de v. centralis
Leveracinus: onderdeel van een leverlobule met een driehoekvorm,
met als hoeken twee portal triads en één v. centralis; hieruit kunnen
oxygenatiezones worden afgeleid
Interlobulaire portal triad: portal triad gelegen op de hoeken van
hepatocyten
Portal triad/driehoek van Kiernan: structuur bestaande uit een tak
van de v. portae (75% bloed), a. hepatica (25% bloed) en galgang
(bestaande uit kubisch epitheel)
Sinusoïd: capillair waarbij het endotheel talrijke open fenestrae met
een diameter van 100 – 150nm heeft die in groepjes gerangschikt zijn
in een endotheliale filter vormen tussen de ruimte van Disse en het
oppervlak van de parenchymcellen; hierdoor kan bloedplasma en
deeltjes door deze fenestrae heen diffunderen; bevatten
Kupffercellen en pitcellen
Ruimte van Disse: ruimte tussen een hepatocyt en een sinusoïde; bevat reticuline vezels die de
sinusoïden ondersteunen en fat storing cells die vet en vitamine A opnemen
Kupffercellen: stervormige macrofagen vastgehecht aan het endotheel van de sinusoïdwand; kunnen
deeltjes uit portale bloed aanhechten en fagocyteren en controleren hierdoor het bloed op
aanwezigheid van vreemd materiaal
Pitcellen: cellen met kleine granula met perforinen, aangehecht aan de wand van de sinusoïd;
herkennen en hechten zich vast aan vreemde, getransformeerde of door virussen geïnfecteerde
celen en voeren dan een cytotoxische reactie uit doordat perforinen celmembraan permeabel kan
maken waardoor cel sterft door necrose of apoptose
Kapsel van Glisson: veel collageen type III bevattende bindweefsellaag, die het externe oppervlakte
van de lever bekleed

Pancreas
Pancreas: alvleesklier; geeft ~15 verteringsenzymen af aan het duodenum en HCO3-, waaronder
lipases, petidasen/ proteasen en koolhydraatsplitsers (hydrolase)
Lipases: enzymen die vetten splitsen in glycerol en vetzuren
Protease/peptidase: enzym dat eiwitten afbreekt d.m.v. hydrolisatie van de peptide binding tussen
aminozuren
Nucleases: enzym dat nucleozuren afbreekt




Samenvatting 5O102 – Floor Wilting

,Galstelsel
Galcapillair: afvoergang van gal van de hepatocyten
Kanaaltje van Hering: terminale galgang; einde van de galcapillairen voordat het over gaat in de
interlobulaire galbuis
Interlobulaire galbuis: afvoergang van gal van een leverlobule
Ductus hepaticus: afvoergang van gal nadat leverlobules samen zijn gekomen; buiten lever gelegen
Ductus hepaticus communis: afvoergang van gal van de lever nadat meerdere ductus hepaticussen
bij elkaar zijn gekomen; gelegen buiten de lever
Ductus cysticus: afvoergang van gal van de galblaas
Ductus choledochus: galgang; na het bijeenkomen van de ductus hepaticus communis en ductus
cysticus de centrale afvoergang van gal naar het duodenum
Ductus pancreaticus: afvoerbuis van de exocriene verteringssappen van de pancreas naar het
duodenum
Papil van Vater: plaats waar de ductus choledochus en de ductus pancreaticus uitmonden in het
duodenum

Deel 2: Leverfuncties
Lever: veelzijdig orgaan, die betrokken is bij vele processen; haem katabolisme, koolhydraat
metabolisme, eiwit synthese en katabolisme, lipiden metabolisme, drugs metabolisme en galzuur
metabolisme
Metabolisme: geheel van biochemische processen die plaats vindt in cellen, waarbij onderscheidt
kan worden gemaakt tussen de opbouw van stoffen (anabolisme) en de afbraak van stoffen
(katabolisme)
Anabolisme: benaming voor verschillende manieren van stofwisseling in een cel waarbij grote
moleculen worden opgebouwd uit kleinere moleculen, waar energie voor nodig is (assimilatie)
Katabolisme: benaming voor verschillende manieren van stofwisseling in een
cel waarbij grote moleculen worden afgebroken in kleinere moleculen, waar
energie bij vrij komt (dissimilatie)
Haem/heemverbinding: complexe verbindingen op een erytrocyt met een
centraal ijzerion en een poryferinemolecuul (cyclisch gedeelte bestaande uit
vier pyrrole ringen verbonden door methenyl bruggen) waar zuurstof aan kan
binden; wordt gesynthetiseerd in mitochondria uit succinyl-coenzyme A en
glycine tot 5-ALA, waar het vervolgens in het cytosol aangaat met een andere
5-ALA zodat het een pyrrole ring vormt; katabolisch product van haem is
bilirubine
Ongeconjugeerd bilirubine: katabolisch product van haem; haem wordt
afgebroken tot biliverdin door haem oxygenase (een P450 cytochroom)
na fagocytose en vervolgens omgezet tot bilirubine d.m.v. biliverdin
reductase; wordt gebonden aan albumine voor transport naar de lever
(niet in wateroplosbaar)
Albumine: kwantitatief het belangrijkste bloedeiwit; belangrijk voor de
oncotische druk en voor het transport van stoffen
Geconjugeerd bilirubine: ongeconjugeerd bilirubine wordt omgezet tot
geconjugeerd bilirubine door het enzym UDPGT door de hydrofiliciteit
te verhoging door esterficatie van een of beide carboxyl zijketens,
waarna het wordt afgegeven door de hepatocyten in de gal canaliculi
Urobiline/stercobiline (fecal urobilin): geconjugeerd bilirubine dat in
de darmen door bacteriën wordt gekataboliseerd en wordt geoxideerd
dat kleur geeft aan ontlasting; kan ook worden opgenomen en met het
bloed naar de nieren en lever worden getransporteerd




Samenvatting 5O102 – Floor Wilting

,Jaundince: een gele huid, veroorzaakt door een te hoog bilirubine gehalte in het bloed
Icterus: geelzucht; gele verkleuring van de weefsels (jaundince), zoals huid en ooglid. Ontstaat bij
verhoogd bilirubine gehalte (3x zo hoog)
Prehaptisch: verhoogd aanbod van bilirubine; verhoogd ongeconjugeerd bilirubine
- Hemolyse: verhoogd erytrocyten afbraak
- Extravasculair bloed: door bloeding (wordt afgebroken)
- Polycythemie: hypoxemie (verhoogd aantal erytrocyten)
- Toename enterohepatische krinloop: darmobstructie, vermindere darmmobiliteit
Intrahepatisch: stoornis in de verwerking van bilirubine; zowel stoornis in ongeconjugeerd (niet
obstructief; 1 en 2) en geconjugeerd (obstructief; 3) bilirubine:
- Stoornis in opname van bilirubine in de lever: syndroom van Gilbert
- Stoornis van conjugering bilirubine: hypothyreoidie, Criggler-Najjar, enzymminhibitie
medicamenten, leverimmaturiteit
- Stoornis in excretie/transport geconjugeerd bilirubine: levercelbeschadiging, Dubin-Johnson
- Acuut inflammatoire ziekte: hepatitis
- Chronische hepatitis: autoimmuun ziekte (ziekte van Crohn, reuma)
- Genetische afwijking: tyrosinemie, galactosemie
- Intoxicatie: alcohol, medicamenten
Posthepatisch: obstructie van galafvloed; verhoogd geconjugeerd bilirubine gehalte
- Intrahepatische galwegobstructie: ontsteking of vermindere aanleg galwegen, medicatie,
taaislijmziekte
- Extrahepatische galwegobstructie: galstenen, tumor
Enterohepatische circulatie: heropname van galzouten in de dunne darm, waarna ze terug gaan naar
de lever
Kernicterus: een aandoening waarbij de hersenen worden beschadigd als gevolg van een te
hoog bilirubinegehalte in het bloed van baby’s door leverimmaturiteit; kernen van de
hersenzenuwen die de ogen en gehoor besturen en die de beweging coördineren zijn hierbij
beschadigd
Hepatitis: leverontsteking; verzamelnaam voor een aantal op elkaar lijkende
ontstekingsverschijnselen van de lever; wordt onderverdeeld in acuut en chronisch. Oorzaken zijn
virale infecties, alcohol, acetaminphen en immunologische ziekten. Chronische hepatitis kan lijden
tot cirrhose (oftewel fibrose van de hepatische lobules)
Cholestase: galobstructie; kan voorkomen in de kleine, of grote extrahepatische galgangen. Kan geen
onderscheid worden gemaakt door biochemische testen, maar wel door beeldende technieken
Asparaat aminotransferase (AST): eiwit dat betrokken is bij de interconversie van amino- en
ketozuren, die nodig zijn voor het metabolisme van stikstof en koolhydraten; wordt gevonden in de
mitochondria; gehalte neemt toe tijdens lever ziektes
Alanine aminotransaminase (ALT): eiwit dat betrokken is bij de interconversie van amino- en
ketozuren, die nodig zijn voor het metabolisme van stikstof en koolhydraten; wordt gevonden in het
cytoplasma en mitochondria; gehalte neemt toe tijdens lever ziektes
Alkaline fosfatase (ALP): enzym dat wordt gesynthetiseerd bij de gal gang en bot, maar deze
weefsels bevatten verschillende ALP isoenzymes
-glutamyl transpeptidase (GGP): enzym dat net zoals ALP wordt gemaakt door de galgang
Coagulatie: bloedstolling; proces waardoor bloed dat aan de lucht of aan andere oppervlakken dan
de binnenkant van het vaatstelsel wordt blootgesteld klontert en hard wordt; lever produceert
stollingsfactoren II, VII, IX en X
Factor I: prothrombine
Factor VII: serum prothrombine conversion accelerator (SPCA)
Factor IX: Christmas factor
Factor X: Stuart-Prower factor




Samenvatting 5O102 – Floor Wilting

,Intrinsieke route: stollingscascade waarbij geen extrinsieke factor, zoals tissue factor of thrombine,
nodig is, behalve het contact met het niet-endothele oppervlak; klinische test is de thromboplastine
tijd (APTT)
Extrinsieke route: stollingscascade waarbij een extrinsieke factor, zoals tissue factor of thrombine,
nodig is; klinisch test is de prothromine tijd (PT)
Prothrombine tijd (PT): zegt iets over de bloedstolling van de extrinsieke route van de
stollingscascade; de tijd die het kost om bloed te laten stollen na toevoegen van een activator zoals
tromboplastine oftewel tissuefactor (TF)
Tissue factor: een fosfolipide dat vrij komt bij trauma uit voornamelijk endotheelcellen, waardoor de
extrinsieke stollingscascade wordt geactiveerd door coagulatie met stollingsfactor VII, waarna
factoren IX en X worden geactiveerd
Vetoplosbare vitamines: vitamines die in vet oplosbaar zijn: vitamine A, D, E en K
Vitamine K: in vet oplosbaar eiwit; is nodig voor de posttranslationele modificatie van de
stollingsfactoren van de lever (II, VII, IX en X); wordt gemaakt door de darmflora in de ingewanden;
stollingsfactoren worden geactiveerd door -carboxylering van specifieke glutamine zuren (Gla)
residues door vitamine K-afhankelijk enzym waardoor calcium kan binden
Vitamine D: vetoplosbaar vitamine dat de absorptie van calcium ionen in het duodenum stimuleert
Vitamine B12: vitamine dat door intrinsic factor kan worden opgenomen in ileum; nodig voor
aanmaak erytrocyten; gebrek leidt tot bloedarmoede
Malabsorptie: toestand die ontstaat, wanneer door een tekortschietende spijsvertering of absorptie
voedingsstoffen onvoldoende in het bloed worden opgenomen vanuit het maag-darmkanaal; slechte
absorptie ijzer is goede indicatie malabsorptie, doordat het zoals eiwitten niet eerst hoeft worden
afgebroken of zoals vitamine B12 en K afhangt van andere stoffen (resp. intrinsic factor en vet)
Vetmalabsorptie: malabsorptie van vet, te zien aan een laag cholesterol of triglyceriden; doordat o.a.
vitamine K in vet oplosbaar is (net zoals A, D en E) is deze waarde ook verlaagd wat leidt tot
stollingsproblemen
Warfarine: antistollingsmiddel; medicijn die de werking van vitamine K inhibeert waardoor vitamine
K-afhankelijke carboxylering niet meer goed kan plaats vinden, waardoor er minder stollingsfactoren
worden gemaakt; wordt voorgeschreven bij mensen met (verhoogde kans op) trombose
Acuut fase response: reactie op een acuut insult, waardoor de lever zijn eiwit synthese verandert;
eiwit synthese wordt gestimuleert door de proinflammatoire cytokines die vrijkomen uit de
macrofagen en die van IL-1 (interleukin), IL-6 en TNF (tumor necrosis factor); verhoging van CRP
serum is labaratorische marker van infectie en ontsteking
Acuut fase eiwitten: eiwitten die de lever aanmaakt tijdens de acuut fase respons (definitie: stijging
van concentratie met 25%) zoals CRP en -antritrypsine en -antichymotrypsine; aminozuren
afkomstig van proteolyse van skeletspiercellen en afbraak eiwitten door proteasomen (gestimuleerd
door TNF en IL-1)
CRP (C-reactive protein): acuut fase eiwit dit bindt aan macromoleculen die worden vrijgegeven door
beschadigde tissues of infectieve agents die hun fagocytose stimuleren; snel response en korte
halfwaardetijd waardoor de concentratie goede indicatie is voor verloop van acute fase response
-antitrypsine: acuut fase eiwit met functie als protease inhibitor en fibroblast- en
bindweefselgroei promoter door inhibitie van het enzym elastase van macrofagen
1-antichymotrypsine: acuut fase eiwit met functie als protease inhibitor en fibroblast- en
bindweefselgroei promoter door inhibitie van het enzym elastase van macrofagen
Elastase: een protease enzym dat elastine afbreekt
Ceruloplasmine: de major koper-bevattende eiwit van de lever en plasma; functie als ijzer oxiderend
enzym van Fe2+ tot Fe3+; noodzakelijk voor de mobilisatie van het opgeslagen ijzer; afwijking hierin
veroorzaakt ziekte van Wilson
-fetoproteine (AFP): zelfde functie als albumine bij foetussen (na één jaar compleet vervangen);
wordt opnieuw aangemaakt tijdens hepatische regeneratie en proliferatie wat duidt op leverkanker




Samenvatting 5O102 – Floor Wilting

, Ubiquitin-proteasoomsysteem (UPS): mechanisme verantwoordelijk voor de intracellulaire
eiwitafbraak; aan eiwitten die afgebroken dienen te worden wordt ubiquitin gebonden waarna een
proteasoom ze kan herkennen en afbreken door middel van proteasen
Cholesterol: amfipatisch molecuul; belangrijk component voor celmembranen, belangrijke precursor
voor galzuren, steroïdhormonen en vitamine D; per dag 1g synthese en 500 mg consumptie (30-60%
opgenomen); wordt vervoerd via chylomicronen, VLDL, VLDL remnants en LDL; komt voor 30% voor
in vrije vorm (vooral dietary cholesterol vanuit de darm) en voor de rest in esters (plasma en opslag);
wordt gesynthetiseerd vanuit mevalonaat dat ontstaat uit drie moleculen acetyl-CoA, NADPH en het
enzym HMG-CoA reductase; wordt in gal gepompt door ABCG5 en ABCG8 eiwitten, wiens expressie
wordt gereguleerd door LXR
Amfipatisch: een kant van een molecuul is polair en de andere kant apolair
LXR (liver X receptor): ligand-geactiveerde transcriptie factoren; vormen dimeren met andere
overeenkomstige moleculen die binden met LXR response elementen op DNA, dat genexpressie
reguleert; registereren intracellulaire cholesterol concentratie (indirect via oxysterol) en kunnen
hierdoor de synthese en efflux reguleren (reguleren expressie ABCG5 EN ACCG8)
Lipoproteïnen: deeltjes waarin TAGs, cholesterol, fosfolipiden, apolipoproteines en in vet oplosbare
vitamines getransporteerd worden tussen organen en weefsels; heeft een hydrofobe binnenkant van
cholesterol esters en triacylglycerol met een buitenkant gevormd door amfifatische fosfolipen, vrije
cholesterol en apolipoporteïnes; densiteit verhoogd met afname van de grootte en afname
hoeveelheid triacylglycerol
Chylomicronen (feeding state): lipoproteïne waarin cholesterol afkomstig vanuit de darmen naar de
lever en perifere cellen wordt getransporteerd; bevatten 99% vet en 1% eiwitten; verzamelen op het
RER van enterocyten (productie TAGs) voordat het wordt vrijgegeven en wordt getransporteerd via
het lymfestelsel; bevat ApoB48 wat niet kan binden aan ApoB/E receptoren
Cholymicronen remnants: chylomicron deeltjes die ontstaan na hydrolyse d.m.v. LPL in perifere
weefsels waarna ze naar de lever worden getransporteerd; bevat ApoE wat kan binden aan ApoE/B
receptoren én LRP
VLDL (very-low-density-lipoprotein; fasting state): klein lipoproteïne waarin cholesterol vanuit de
lever (afkomstig uit de darmen d.m.v. chylomicronen) samen met triglyceriden wordt herpakt voor
export naar weefsels
VLDL remnants (IDL): onderdelen die ontstaan nadat de triacylglycerolen in het VLDL hydrolyse
ondergaan in perifere weefsels door LPL; bevat ApoE waardoor het kan worden opgenomen door
LDL-receptoren, of wordt verder verwerkt tot LDL door HTGL
LDL (low-density-lipoprotein): atherogeenonderdeel die ontstaan nadat IDL nog verder
gehydrolyseerd wordt door HTGL in de lever (bij overschot aan VLDL); binden aan ApoB/E-
receptoren van perifere weefsels (80%) en lever; zijn de hoofdzakelijke vervoerder van cholesterol en
blijven langer in de circulatie dan andere remnants; bevat ApoB100
HDL (high-denisty-lipoprotein): lipoproteïne die wordt gevormd in de lever (en in mindere mate in
de darm) die cholesterol opneemt uit weefsels en terug voert naar de lever; bevat vooral ApoA
Pre-beta HDL: nieuw gemaakt, discoid, lipid-poor particles HDL vooral met ApoAI afkomstig van de
lever, op weg naar de perifere weefsels
HDL 3: vergrootte, spherical shape HDL na vrije cholesterol te hebben opgenomen uit perifere
weefsels en te zijn geëstificieerd door LCAT
HDL 2: HDL nadat het cholesteryl esters en TAGs heeft uitgewisseld o.i.v. CETP en binding aan gaat
met klasse B scavenger cellen van de lever waarna het cholesterol wordt los gelaten
ATP-bindingc cassette transporter A1 (ABCA1): membraan eiwit van pre-beta HDL dat cholesterol
opneemt uit cellen door verbruik van ATP; ratelimiting controller van efflux van vrije cholesterol naar
ApoA1; bij oudere cellen ABCG1
Fuel transport pathway: pathway van energie metabolisme en de feed-fast cycle waarbij het
transport van TAGs centraal staat; chylomicronen, VLDL, ontstaan remnants en de cellulaire uptake
van deze remnants; beste indicator is bepalen plasma triglyceriden



Samenvatting 5O102 – Floor Wilting

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper floorwilting. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,99. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 76669 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€3,99  9x  verkocht
  • (1)
  Kopen