Meriban Van Renterghem
Amber Van Den Bremt
Dia’s + lesnotities + tekeningen
, Les 1: De hoef
1. Lesdoelstellingen:
a. De onderdelen & het mechanisme van het passief steunapparaat van het voorbeen kunnen uitleggen
b. 2 basisfuncties van de hoef kunnen uitleggen (schokbrekende en ondersteunende functie)
c. Hoef kunnen opdelen in functie van beide
d. Anatomie die aan de basis ligt van deze functies tot in detail kunnen duiden (bouw en ontwikkeling)
e. Normale anatomie van pathologische veranderingen kunnen onderscheiden
f. Impact van een bepaalde hoefpathologie functioneel-anatomisch kunnen kaderen
2. Algemene eigenschappen hoef
− Wand verticaler aan mediale zijde dan aan laterale zijde
− Voorvoet zakker dieper weg dan achtervoet
− Voorvoet U-vormig, achtervoet V-vormig
− Correcte hoefstand: as door de hoef moet parallel zijn met de as
door de teen
− Dorsale kant hoef vernieuwd na ongeveer 1 jaar en palmaire/
plantaire kant na 4-5 maand
− Lamellaire buisjeshoorn kan vocht opnemen wat oplossing
betekend en dus loslating.
− Crena = indeuking aan de dorsale zijde van de margo solearis
− Hoefbeen komt nooit verder dan breedste punt hoef
− De hoefwand bestaat uit de wand, kroon en zoom. De onderzijde bestaat uit de zool, straal
en hoefballen.
− De hoorn bevat geen bloed
− De hoornwand in zijn geheel (met zool en wand) moet gemaakt worden door de voedende
laag (dermis)
3. Huidstructuur (vanuit cursus gekopieerd)
− De hoef dient ter ondersteuning en als schokbrekend mechanisme. Er zijn 3 huidstructuren
terug te vinden:
→ Epidermis: Hoornvormende lagen en hoorn (dode laag)
→ Dermis: Lederhuid, produceert geen hoorn (levende laag)
→ Hypodermis: Alles wat de huid beweegbaar maakt, stapelplaats vet (niet in hoef)
De hoef is onder te verdelen in de volgende structuren:
3.1. De zoom (limbus):
− De proximale ringvormige boord die aansluit op de behaarde huid.
− Perioplum = kringvormige hoornlaag gevormd door de zoom omheen het proximale deel
van de hoef
− De zoolhoorn is zeer watergevoelig en gaat nooit de distale zijde bereiken (stratum
externum)
3.2. De kroon (corona):
− De bandvormige zone waar de meeste hoornvorming gebeurt.
− Kroonrand = overgang tussen de normaal behaarde huid en deze groeizone van de hoef
− Op het niveau van de lederheid puilen de lederhuidpapillen in de opperhuid voor
bloedvoorziening bij de hoornproductie.
Meriban Van Renterghem
1
,3.3. De wand (paries):
− Vormt de dorsale vlakte en de zijvlakken van de klauw en hoef.
− De lederhuid is hier gekenmerkt door de aanwezigheid van talrijke bladvormige plooien,
zeer opvallend bij de hoefdieren. Deze interdigiteren met de hoornlamellen, welke de
binnenzijde van de hoornwand bekleden zeer stevige verbinding over een groot oppervlak.
− Steunsels = bij het paard buigt de zijwand van de hoef achteraan met een scherpe knik
abrupt naar axiaal om, en loopt aldus uit in de zoolvlakte langs weerzijde van de straal
3.4. De zool (solea):
− Ligt aan de ondervlakte van de klauw/hoef.
− Bij het paard wordt de zoolvlakte diep ingesneden door de straal.
− De zoolvlakte (solea) is de ondervlakte van de hoef en bestaat uit de eigenlijk zool, de straal
en de steunsels.
− Zoolvlakte is met de onderzijde van de hoefwand verbonden door de witte lijn. Deze
verbindingslijn bestaat uit de distale uiteinden van de wandhoornlamellen die met elkaar
verbonden zijn door zachte tussenhoorn.
− Perifeer van deze gestreepte zone (witte lijn) bevindt zich de veel wittere, ongepigmenteerd
hoorn (niet te verwarren!)
− De zool bestaat uit een corpus met twee schenkels (crura). Deze lopen langsheen de straal
tot de verzenen en worden omgrepen door steunsels.
− Het corpus ondersteunt voornamelijk het hoefbeen en de schenkels de
hoefkraakbeenderen.
− Het buisjeshoorn (met tussenhoorn) bevindt zich 45 graden ten op zichte van het
grondoppervlak.
3.5. hoefballen (torus digitalis):
− Palmair en plantair gelegen en vormt de overgang kroonsegment-zool.
− Bij het paard is dit segment lateraal en mediaal tussen kroon en straal te vinden (hoefballen)
− Ze vormen de verbinding tussen het kroonsegment en de straal. Het bevat glandulae tori,
welke zorgen voor de huid & hoorn soepel houden.
− Het is ondersteund door een dikke, elastische onderhuid; het ballenkussen.
3.6. De straal (cuneus):
− Is zeer opvallend, wigvormig en elastisch dat enkel bij paardachtigen voorkomt en diep in
zoolvlakte indringt.
− Het bestaat uit twee schenkels die van elkaar gescheiden zijn door een diepe middenste
groeve, die af worden gelijnd door zijdelingse straalgroeven.
− De straal (cuneus) is wigvormig en bestaat uit de zijdelingse straalgroeven, steunsels, en de
middelste staalgroeve richting de apex.
− Het is ondersteund door de dikke elastische onderhuid; het straalkussen.
− De straal loopt palmair uit in de hoefballen.
− De straal is verderzetting van de kroon
Meriban Van Renterghem
2
, Hoefkussen = straalkussen samen met het ballenkussen
Hypodermaal kussen = de zoom en de hoorn hebben elk hun eigen kussen
4. Hoefwand
− Onderverdeling hoornwand:
− Zoom: vormt de buitenste laag (stratum externum)
− Kroon: vormt middelste laag ( stratum medium)
− Wand: vormt de binnenste laag (stratum internum)
− stevigheid ontstaat door verschillende lamellen die in elkaar schuiven.
De hoornwand bestaat uit:
4.1. Zoomhoorn (stratum externum – perioplum)
− Buisjeshoorn met veel tussenhoorn
− dun (# mm)
− week, want papillen liggen uit elkaar
− ongepigmenteerd
− lost op in vocht
− bereikt de draagrand niet
4.2. Kroonhoorn (stratum medium)
− Dik (dorsaal tot 15 mm, hiel: 6-8 mm)
− hard & stevig: veel buisjeshoorn met weinig tussenhoorn
− Buitenste lagen gepigmenteerd
− Binnenste laag, tegen wandhoorn = steeds ongepigmenteerd; iets zwakkere hoorn (geen
witte lijn!)
− Papillen liggen dichter bij elkaar en gaan tot aan draagrand (margo solearis)
4.3. Wandhoorn (stratum internum)
− lamellaire hoorn, aangevuld met buisjeshoorn van accessoire en terminale papillen
− Licht gepigmenteerd (bruin-achtig)
− Vormt witte lijn tussen draagrand en zool
Meriban Van Renterghem
3
, De hoef is uitwendig te verdelen in de teen of toon, de kwartieren en
de verzenen of de hiel:
→ A: teen/ toon (pars dorsalis parietis)
→ B: kwartier (pars lateralis/medialis parietis
→ C: verzenen/hiel (pars mobilis lateralis/medialis parietis)
5. De draagrand en witte lijn
− Margo solearis en zona alba
− Midden van de zool die naar de straal raakt en de grond niet raakt
− Bevindt zich op de overgang van de draagrand – zoolvlakte.
− Het wordt vaak verward met het ongepigmenteerde deel van het stratum medium (diepste
deel kroonhoorn).
− Het is een radiair gestreepte band.
− Loopt volledig langs de rand van het hoefbeen tot aan de verzenen en slaat om tot in de
steunsels
− De streping wordt veroorzaakt door afwisseling van 2 hoorntypes:
→ Vanaf de kroonrand naar distaal opschuivende hoornlamellen (tussen
dermale lamellen)
→ Distaal, voorbij wandlederhuidlamellen, vrije ruimte opgevuld door
buisjeshoorn van terminale wandpapillen. Dit verhinderd dat vuil opklimt
naar de lederhuid
− In het topje van de hoef zal dermis beseffen dat grond te dicht bij komt en stopt met
groeien waardoor wandhoorn verder schuift (want levend deel mag de grond niet raken)
− Op uiteinde van de dermale lamellen krijgen we terug papillen waar buisjeshoorn wordt
geproduceerd
− De witte lijn:
→ De zwakste plek van de hoef doordat hier afwisseling van hoorntypes gebeurd
→ Dit is ook de plaats waar men de nagels van het hoefijzer gaan inslaan (indien teveel
naar bijten gaat men de hoornwand breken / indien teveel naar binnen raakt men de
lederhuid)
→ Het is op de witte lijn dat men de nagels van de hoef
willen zonder schade, ernaast zitten is zeer drastisch
→ Hoefnagel heeft schuine kant die men naar de diepe
kant van hoef, per klop gaat de nagel meer naar buiten
gedreven worden
Meriban Van Renterghem
4
, Nageltred
1) Hoefbeen
2) In diepe buiger
3) Hoefgewricht
4) Straalbeen
5) Sesamsschede
6) Hoefkussen / torus digitalis
1 2 3 4 5 6
6. Draagrand
= Het deel van de hoef die de grond raakt
− Middendeel van de onderkant raakt de grond niet
− Alleen wandhoorn schuift verder tot aan de grond
− Op het uiteinde van deze lamellen bevinden zich papillen waar buisjeshoorn wordt
geproduceerd (= terminale papillen)
7. Ophanging van het hoefbeen
− Paard steunt niet, maar hangt op in zijn hoef
− Aangezien paard niet steunt is zool onbelangrijk
− Maar doordat het paard ophangt in zijn hoef is de wand zeer belangrijk
− hoefbeen zeer rafelig om te kunnen vastankeren
− verankering brokkelt af tussen dermis en periost bij laminitis
Dit vereist nauwe aansluiting tussen harde delen (hoefkapsel - hoefbeen):
− Wandlederhuid is zeer dun, doorspekt met bindweefsellamellen / bundels
− Subcutis ter hoogte van de wand is vrijwel onbestaande
→ Aan kroonrand wel subcutis (dit weefsel zorgt dat vel over onderliggend
weefsel kan bewegen)
− Ruwe oppervlak zorgt ervoor dat de verankering van dermis in periost goed gaat
(zorgt voor stevigheid)
→ Het probleem bij hoefbevangheid zit in aanhechting dermis en periost
(levende deel van de hoef)
→ Aangezien het het hoefbeen trekt aan deze verbinding
→ Uitleg: Een paard hangt op in zijn hoef. Als het hoefbeen dreigt naar beneden
zakken, zullen de dermale lamellen dit tegenhouden. Deze dermis zit onmiddellijk
vast op het hoefbeen. Er is geen hypodermis dat toelaat dat deze 2 structuren
kunnen bewegen tegenover elkaar. De epidermis staat gelijk aan de periost van het
hoefbeen. De dermis is om dezelfde reden heel erg dun
→ Halfmaanvorige zwelling in de zool = hoefbeen dat erdoor aan het groeien is
Waarom kantelt het hoefbeen en gaat niet recht naar
beneden?
Omdat er door een pees wordt getrokken aan het hoefbeen
− Facies parietalis van het hoefbeen is een oneffen oppervlak, door de aanhechtingen van de
bindweefselstroken van de dermis. Hier bevindt zich plaatselijk geen periost.
− Enige, zeer beperkte elasticiteit (schokopvang).
Meriban Van Renterghem
5
, Legende:
Zwarte pijl: druk door lichaamsgewicht
Roze pijlen: tractie op hoefbeenophanging
8. Bevloeiing hoef
− De a. digitalis lateralis en medialis duiken palmair in het hoefbeen weg via canalis
solearis (duiken dorsaal naar buiten naar de zoolvlakte)
→ A coronalis (371-372)
→ Ramus dorsalis phalangis distalis (373)
→ Arcus terminalis (374) ligt in canalis solearis
− Veneuze retour is via plexus ungularis
9. Hoorngroei
De hoorngroei vindt steeds plaats. Het zal in de winter minder hard groeien, waardoor er wel
een stevigere structuur ontstaat. In de zomer groeit de hoef sneller, maar is de structuur iets
minder stabiel. Het gevolg is dat er groeiringen ontstaan parallel met de kroonwand.
Meriban Van Renterghem
6
,10. Hoefmechanisme en schokbrekend mechanisme
− Stappen is vereist voor een goede bloedcirculatie (‘hoef opent en sluit’)
− Een paard in stilstand krijgt dus met moeite bloed in de benen)
− Bij stilstand is er veel minder venenstroming
− Tekening:
→ Blauw = als de hoef opgetild is
→ Rood = als hoef wordt neergezet
− Structuren die helpen bij schokbreking:
→ Het hypodermaal kussen (thv het hoefgewricht)
→ De achterkant van de hoef die zeer veel hypodermis bevat
→ De hoefkraakbeenderen
➔ Kan verbenen bij ouderworden:
RADIOGRAFIE PAARD
Normaal: dorsale wand van hoefwand moet parallel aan dorsale wand van
hoefbeen
Abnormaal: als dit niet zo is
11. Hoefijzers
− Van voor vaak vuil en rigide, van achter zijn ze glad gestreken (wordt
gepoleisterd door beweging)
− Nooit verder dan het breedste deel van de hoef
− Voorste hoef: lippen langs voor
− Achterste hoef: lippen langs zijkant van hoef, want V-vormig
12. Klinische ziekten:
12.1. Verschil acute en chronische hoefbevanging
− Acute: Kenmerkt zich door het typisch naar achter hangen
− Chronische: naar achter hangen + hoefbeen gekanteld
Meriban Van Renterghem
7
,12.2. Laminitis
− Waarmening: Men ziet dat het paard het gewicht naar de achterste delen van de hoef
brengt
− Betekenis: hoefbevangheid
(-ose = degeneratief proces, -oma = kanker/tumoraal proces)
− Kenmerken ontsteking:
→ Tumor (zwelling)
→ Calor (warmer worden)
→ Dolor (pijn)
→ Rubor (rode kleur door meer bloed)
→ Functio laesa (verminderde functie)
− uitleg: De dermis bevat bloedvaten, wanneer er een ontsteking optreedt is er geen plek
om te zwellen. Dit gebeurt toch, waardoor er een ruimte ontstaat tussen deze 2
structuren. De grootste kracht word hierdoor verplaatst van op het hoefbeen naar de
diepe buiger. Hierdoor ontstaat er een scheiding van hoefbeen en hoef. Door de zwelling
gaan er bloedvaten kapot gaan (=necrose), er komen uiteindelijk gifstoffen in de
bloedbaan waardoor er nog meer zwelling ontstaat. De ophanging zal kapotgaan en door
de tractie op de diepe buiger zal het hoefbeen gaan kantelen. Vervolgens gaat de punt
van het hoefbeen door de hoorn zakken. De hoef zal hierna waarschijnlijk fout gaan
groeien
→ gebeurd vaak na zwangerschap
→ thv de dermis die vastzit aan het periost
Meriban Van Renterghem
8
, Les 2: Sta-apparaat en kinetiek voorbeen paard
4. Lesdoelstellingen:
g. De onderdelen & het mechanisme van het passief steunapparaat van het voorbeen kunnen uitleggen
h. De gedetailleerde anatomie van de voorvoet van het paard beheersen (theorie-uitbreiding)
i. De belasting van oppervlakkige buiger, diepe buiger & bursa podotrochlearis, hun bijhorende
checkligamenten en de m. interosseus tijdens de verschillende fasen van de voorbeweging in detail
kunnen duiden
j. De belasting van de overige delen van het voorbewegingsstelsel tijdens de verschillende fasen van de
voortbeweging kunnen inschatten
k. De anatomische aflijning en de benaderingswijze via punctie van de verschillende synoviale ruimtes
kennen (gewrichtsruimtes, bursa podotrochlearis, sesamschede, bursa intertubercularis)
l. De anatomische benadering (ifv regionale anesthesie) van de verschillende gevoelszenuwen in de
voorvoet kunnen duiden en kunnen aangeven welke structuren bij perfect uitgevoerde anesthesie al
dan niet verdoofd raken
5. Algemene tekening van voorbeen paard
1. spina scapulae
2. m. subclavius
3. tuberositas deltoidea
4. olecranon
5. strek-en buigknobbel van de humerus
6. lacertus fibrosus
7. m. extensor carpi radialis
8. m. extensor digitalis communis
9. m. extensor digitalis lateralis
10. zwilwrat
11. os carpi accessorium
12. pees van de oppervlakkige buiger
13. pees van de diepe buiger
14. proximaal lig. accessorium (check ligament)
15. distaal lig. accessorium (check ligament)
16. m. interosseus inclusief de schenkels naar de
strekpees
17. griffelbeenknopjes
een paard gaat men regionaal verdoven (aangezien het dier niet kan zeggen waar het pijn heeft).
Door dan lokaal te verdoven kan men zien waar het pijn doet (indien na bepaalde verdoving het
dier terug normaal loopt weet men dat daar het probleem zit)
Meriban Van Renterghem
9
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper meribanvanrenterghem. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €15,49. Je zit daarna nergens aan vast.