CRUX 1:
V&F ⇒ gebruik figuren Bleys bij alle anatomische leerdoelen
Leerdoel 1: Basisbegrippen de anatomie hanteert en topografische aanduidingen
Craniaal/caudaal ===> schedel/staart, ventraal/dorsaal ===> buik/rug. Doorsneden altijd een onderaanzicht
(transversaal). Frontaal = coronaal. Exacte midden is het mediaanvlak.
Leerdoel 2: De grondbeginselen van de bewegingsleer en types gewrichten in het menselijk lichaam.
Ab-/adductie in frontaal vlak om sagittale as
(ante)flexie/retroflexie (extensie) in sagittale vlak om transversale as
Endo-/exorotatie in transversale vlak om longitudinale as
Lichaamsassen: “pin” waaromheen de beweging plaatsvindt.
Soorten junctura (gewrichten):
- Fibrosa (solide) = bindweefselverbinding; sutura, syndesmose
- Cartilaginea (solide) = kraakbeenverbinding; disci
- Synovialis = ruimte tussen botstukken met synovia; articulatio
Algemene opbouw synoviale gewrichten: kom + kop (caput), gewrichtskapsel, hyaline kraakbeen, cavum articulare
met synovia, ligamenten (capsulair of extracapsulair), evt discus/meniscus.
Indelings synoviale gewrichten:
- 1-assig: scharnier (lengte of dwars)
- 2-assig: zadel/condyloid; condyloid = kogel zonder rotatie
- 3-assig: kogel (anatomisch of functioneel)
Spieren voor beweging of stabilisatie!
Leerdoel 3: Bouw en functie van de schoudergordel, bekkengordel, schoudergewricht, kniegewricht,
enkelgewricht en wervelkolom.
Schoudergordel = clavicula & scapula, Schoudergewricht = tussen scapula en humerus; mobiliteit!!!
Clavicula is de enige verbinding met de thorax, scapula “hangt” in de spieren.
Gewrichten in schouderregio:
- Art. sternoclavicularis: zeer beweeglijk dankzij discus; functionele kogel
- Art. acromioclavicularis: matige beweeglijkheid door ligamenten
- Art. humeri/glenohumeralis: slap en wijd kapsel door de rotator cuff spieren.
Cavitas glenoidalis = ondiepe kom voor de humerus.
Bewegingen van de scapula ⇒ elevatie/depressie, protractie/retractie die samen leiden tot laterorotatie en
mediorotatie.
Scapulohumerale ritme: samenwerking scapula en art. humeri; zijwaarts heffen arm leidt tot abductie in
schoudergewricht en laterorotatie scapula!
Onderste extremiteit: dragen van lichaamsgewicht en lichaam in beweging zetten:
- Gesloten gordel; dragende functie, zwaarte punt voor S2, hoek tussen collum en corpus femoris 125*,
tibiofemorale hoek 174*
,Os coxae (2x) en os sacrum:
- Os pubis (schaambeen), os ischii (zitbeen), os ilium (darmbeen). Komen samen in acetabulum, verbening na
puberteit!
Gewrichten: symphysis pubica (cartilaginea) en 2x. art. sacro iliacale (SI-gewricht met neiging tot fibrosering)
Bekkeningang verdeelt de botten van het bekken in de pelvis major (boven) en pelvis minor (onder)
De pelvis minor bevat de bekkenholte (cavitas pelvis) boven de bekkenbodem; vrouw is laag & breed, man is hoog
& smal.
Art. coxae = heupgewricht: stevig kapsel en ligamenten + diepe kom (acetabulum).
Kniegewricht: primair een dwars scharnier; flexie/extensie met geringe rotatie. Koppen: 2 femurcondylen en 2 tibia
condylen/-plateau’s. Voor de discongruentie gewrichtsoppervlakken zijn er menisci. Voor de stabiliteit veel spieren
én ligamenten. Fibula is lateraal.
Collaterale banden ===> lig. collaterale tibiale en lig. collaterale fibulare
Kruisbanden ===> lig. cruciatum anterius en lig. cruciatum posterius. De anterius zit vast aan de voorkant van de
tibia tot de laterale epicondylus, de posterius zit vast aan de achterkant van de tibia tot de mediale epicondylus.
Bekleedt met synoviaal membraan, ofwel buiten de holte. Voorkomen afrollen van de femur. Schuifladefenomeen bij
bewegen van de tibia: bij gescheurde anterius kan de tibia voorwaarts bewegen want femur wordt niet beschermd
tegen achter eraf rollen en bij gescheurde posterius kan de tibia achterwaarts bewegen want femur wordt niet
beschermd tegen vooraf eraf rollen.
Slotrotatie: femorale mediale condyl langer dan de laterale; exorotatie tibia bij vrij onderbeen, endorotatie femur bij
stand.
Patella verandert trekrichting pees ===> meer kracht.
Bursae zijn slijmbeurzen met synovia voor verdelen druk en faciliteren beweging.
Enkelgewricht: moet veel kracht kunnen verdragen; kop = trochlea tali en kom = tibia (malleolus medialis)-fibula
(malleolus lateralis)vork; Het mediale ligament is steviger dan het laterale ligament.
- Dwarsscharnier met beweging om as door malleoli.
- Plantairflexie is richting voetzool en dorsaalflexie richting voetrug.
- Dorsaalflexie is stabieler want anterior deel trochlea tali is breder.
Wervelkolom: dragen van lichaamsgewicht, bepalend voor lichaamshouding, beweeglijkheid hals en romp,
bescherming van ruggenmerg; 7 C, 12 Th, 5 L, 5 S, 3-4C (coccyx), totaal = 32-33 wervels
Lordose = hol naar achteren en kyfose is hol naar voren; lumbale lordose!
Een wervel bestaat uit een corpus vertebrae, arcus vertebrae en foramen vertebrae (ruggenmerg);
,De wervelkolom verzorgt extensie/flexie, laterale flexie en rotatie. De gewrichten die daar gezamenlijk voor zorgen
zijn: de disci intervertebralis tussen de wervellichamen (anterior) en de facetgewrichten, synoviaal, tussen de
processi spinosi. Beweeglijkheid verschilt per regio maar het hoogst in de cervicale regio. Disci intervertebralis:
juncturae cartilaginea; een ring van vezelig kraakbeen (anulus fibrosus) met daarin een soort gelei (nucleus
pulposus). Voor de stabiliteit zijn er lange & korte fragmenten en rugspieren. Cervicaal relatief dikkere schijven voor
beweeglijkheid!
Nog even naar de hand: duim = carpometacarpaal gewricht (synoviaal-zadel) en vingers = metacarpaalfalangeaal
gewricht (synoviaal-ellipsoid)
Leerdoel 4: Verschillen bovenste en onderste extremiteit
Mobiliteit (bovenste extremiteit) vs stevigheid (onderste extremiteit). Daarom bijv. een gesloten bekkengordel.
Buigzijde arm ventraal en been dorsaal. Pols is niet de elleboog!!!
Leerdoel 5: Bouw en functies van het hoofd-halsgebied, inclusief schedel, fascies en compartimenten en de
proximale delen van het ademhalings- en spijsverteringsstelsel.
Functies hoofd-halsgebied: bevat diverse organen (o.a. endocrien) en interactie&communicatie.
Neurocranium = calvaria (scheldeldak) en basis cranii (schedelbasis). Viscerocrancium = orbita, cavitas nasi en
cavitas oris.
Art. temporomandibularis (kaakgewricht en synoviaal) tussen mandibula en os temporale; bevat een discus.
Typen ruimtes in dit gebied: benige begrenzingen (cavitas, fossa; 3 fossae cranii) en compartimenten (spatium).
Oppervlakkige fascie = subcutaan bindweefsel/vet, bevat de oppervlakkige platysma.
3 diepe fascie (fascia cervicalis) lagen:
- Lamina superficialis/investing layer die spieren omgeeft
- Lamina pretrachealis rond de trachea
- Lamina prevertebralis rond de vertebrae
Vagina carotica vormen deze lagen samen.
Compartimenten belangrijk om te weten wegens de pathologische verspreiding.
Spatium parapharyngeum (para = naast): neurovasculair distributiecentrum; a. carotis interna, v. jugularis interna,
spinale zenuwen. Deze ruimte is in verbinding met de ruimtes achter de pharynx: spatium retropharyngeum en
“danger space” belangrijk bij infectieverspreiding.
Aangezichtsspieren: rond openingen gelaat en hals; m. orbicularis oculi, m. orbicularis oris en m. zygomaticus major
(lachen). Geïnnerveerd door n. facialis via gl. parotidea.
In pharynx kruising ademhaling en spijsweg; nasopharynx, oropharynx, laryngopharynx.
Cavitas nasi en sinus paranasales: 3 conchae voor opp. vergroting. 2x4 neusbijholtes: sinus maxillaris, sinus
frontalis, sinus ethmoideus, sinus sphenoideus. Ductus nasolacrimalis onder onderste conchae; sinus maxillaris
uitmonding onder middelste conchae.
Cavitas oris: cavitas oris propria en vestibulum oris (tussen tanden en wang); speekselklieren ===> gl. parotidea, gl.
submandibularis en gl. sublingualis. Submandibularis is de grote opening in de mediaanlijn van de mondholte en
sublinguaal daar omheen. Epiglottis naar beneden door larynx.
, Larynx: kunstmatige toegang tot de luchtweg in noodgevallen (onder adamsappel of tussen trachea ringen). Let wel
op de schildklier!!!
Leerdoel 6: Organisatie van zenuwstelsel en belangrijkste elementen perifere zenuwstelsel
Functies van zenuwstelsel ===> informatie opvangen, integratie en adequate respons
Motoriek: vermogen spiercellen aan te sturen om zo beweging mogelijk te maken
Indeling:
- Topografisch: centraal vs perifeer;
- Functioneel: willekeurig (somatisch/animaal) vs autonoom (visceraal/vegetatief); zowel in CZS als PZS
Sensorische en motorische informatie, veel zenuwen gemengd.
Somatosensibel/viscerosensibel en somatomotorisch/visceromotorisch
Neuron: dendriet ===> celkern ===> axon; zenuw = bundel uitlopers in PZS, ganglion is cluster cellichamen in PZS
PZS: 12 paar nn. craniales.
Sensibiliteit gelaat: n. trigeminus, V1 = n. ophthalmicus, V2 = n. maxillaris, V3 = n. mandibularis
31 paar nn. spinalis
Vóór begin zenuw: radix ventralis (motorisch), radix dorsalis (sensorisch) en ganglion spinale dorsale (sensibel
ganglion zonder synaps; autonome ganglia hebben wel een synaps)
N. spinalis en ruggenmergsegment wordt benoemd naar bovenliggende wervel behalve cervicaal.
Plexi: plexus cervicalis (C1-C4), plexus brachialis (C5-Th1), plexus lumbalis (L1-L4) en plexus sacralis (L4-S4)
nn. intercostales (sensibel en motorisch) behouden segmentaal verloop!; buikspieren en huid abdomen.
Dermatoom (sensibel): huidgebied dat door 1 n. spinalis wordt geïnnerveerd.
Leerdoel 7: Organisatie autonome zenuwstelsel en de bouw ervan ⇒ gebruik figuren BORON
Autonoom zenuwstelsel: Onderling evenwicht & homeostase; regulatie en coördinatie van functies van inwendige
organen; glad spierweefsel/hartspierweefsel/klierweefsel.
Perifere AZS: efferent (visceromotorisch) = sympatisch/parasympatisch
afferent (viscerosensibel) zonder onderscheid sympatisch/parasympatisch.
Sympatisch ===> T1-L2/3; Parasympatisch ===> Hersenstam (III, VII, IX en X) en S2-S4
Locatie van ganglia:
- Sympathisch: dicht bij oorsprong; paravertebraal (truncus sympathicus/grensstreng) en prevertebraal (rond
grote vaten; truncus coeliacus)
- Parasympatisch: dicht bij doelorgaan; 4 specifieke ganglia in hoofd, in romp vaak intramuraal
Sympatisch zenuw verloop (T1-L3): laterale hoorn via ventrale radix naar de white rami communicantes naar
grensstreng (van cervicaal tot coccyx). Preganglionic neuron kan synapsen op meerdere postganglionic neurons.
Postganglionic via spinale zenuwen. Nociceptive afferenten.
Parasympatisch: non-nociceptief (geen pijn)